Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:

Inhoudsindicatie:

SAMENVATTING

Azerbeidzjan / gemengd huwelijk / vestigingsalternatief.

Niet valt uit te sluiten dat eisers bij terugkeer naar Azerbeidzjan voor vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag dan wel voor een behandeling in strijd met artikel 3 EVRM te vrezen hebben. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eisers zich hieraan kunnen onttrekken door zich in Armenië te vestigen, nu ook gemengd gehuwden aanspraak kunnen maken op het Armeense staatsburgerschap. De rechtbank volgt deze redenering niet. De enkele mogelijkheid dat eisers (onder bepaalde voorwaarden) voor het Armeense staatsburgerschap in aanmerking zouden kunnen komen, ontslaat verweerder niet van de verplichting om hen, indien noodzakelijk, op grond van het Vluchtelingenverdrag bescherming te bieden. De situaties zoals bedoeld in artikel 1A onder 2, laatste alinea, dan wel artikel 1E van het Verdrag doen zich in casu niet voor.

De rechtbank merkt nog op dat de positie van gemengd gehuwden in Armenië blijkens het ambtsbericht van de minister van Buitenlandse Zaken van 11 december 1998 uiterst slecht is, zodat in het onderhavige geval hoe dan ook volstrekt onvoldoende gemotiveerd is waarom van eisers gevergd zou kunnen worden dat zij zich in Armenië vestigen.

Beroep gegrond.

Uitspraak



UITSPRAAK

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE 's-GRAVENHAGE

Zittingsplaats Zwolle

Vreemdelingenkamer

regnr.: Awb 00/61889 VRWET Z VR

UITSPRAAK

inzake: A,

geboren op [...] 1962,

en zijn partner

B,

geboren op [...] 1968,

mede namens hun minderjarige kinderen,

van Azerbeidzjaanse nationaliteit,

IND dossiernummer 9809.01.8047,

eisers,

gemachtigde: mr. J.G. Wiebes, advocaat te Dronten;

tegen: DE STAATSSECRETARIS VAN JUSTITIE

(Immigratie- en Naturalisatiedienst),

te 's-Gravenhage,

verweerder,

gemachtigde: mr. P.F.C. Heemskerk, advocaat te 's-Gravenhage.

1 PROCESVERLOOP

1.1 Op 2 september 1998 hebben eisers aanvragen om toelating als vluchteling ge-

daan. Bij beschikkingen van 20 augustus 1999 heeft verweerder de aanvragen niet

ingewilligd en ambtshalve beslist eisers geen vergunning tot verblijf wegens klem-

mende redenen van humanitaire aard te verlenen.

1.2 Eisers hebben daartegen bij brieven van 14 september 1999 bezwaar gemaakt. Op

19 januari 2000 zijn eisers door een ambtelijke commissie gehoord. Bij beschikking-

en van 9 augustus 2000 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.

1.3 Bij beroepschrift van 5 september 2000 hebben eisers beroep ingesteld bij de

rechtbank tegen deze beschikkingen.

De griffier heeft de van verweerder ontvangen stukken aan eisers gezonden en hen

in de gelegenheid gesteld nadere gegevens te verstrekken.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden ter zitting van 13

maart 2001. Eisers zijn daarbij verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Ver-

weerder heeft zich doen vertegenwoordigen.

2 OVERWEGINGEN

2.1 In deze procedure dient te worden beoordeeld of de bestreden beschikkingen toet-

sing aan geschreven en ongeschreven rechtsregels kunnen doorstaan.

2.2 Op grond van artikel 15 Vreemdelingenwet ( Vw ) in samenhang met artikel 1(A) van

het Verdrag van Genève betreffende de status van vluchtelingen kunnen vreemde-

lingen die afkomstig zijn uit een land waarin zij gegronde reden hebben te vrezen

voor vervolging wegens hun godsdienstige, levensbeschouwelijke of politieke

overtuiging of hun nationaliteit, dan wel wegens het behoren tot een bepaald ras

een bepaalde sociale groep, als vluchteling worden toegelaten.

2.3 Eisers hebben ter ondersteuning van hun aanvragen, samengevat, het volgende

naar voren gebracht. Eiser is van Armeense en eiseres van Azerische afkomst. In

1989 zijn eisers, alsmede de ouders van eiser, naar Georgië gevlucht in verband

met het toenemende geweld tegen etnische Armenen in Azerbeidzjan, waarvan ook

eisers zelf het slachtoffer zijn geworden. Zo is in januari 1989 een halfzuster

eiser, die eveneens van Armeense afkomst was, vermoord en zijn eisers in februari

1989 ernstig mishandeld (en is eiseres bovendien verkracht) bij een inval in hun

woning. In mei 1990 zijn eisers teruggekeerd naar Azerbeidzjan met vervalste

papieren, welke door een oom van eiseres zijn geregeld en waarop voor eiser en

zijn ouders Azerische namen stonden vermeld.

In 1998 heeft eiseres uit de nalatenschap van haar overleden grootmoeder een

substantiële erfenis gekregen. Een maand later is eiseres bezocht door haar nicht

en diens echtgenoot, die werkzaam is bij de politie. Deze heeft eiser naar zijn

identiteitspapieren gevraagd. Nadat bleek dat eiser van Armeense afkomst was zijn

hij en eiseres meegenomen naar een nabijgelegen politiebureau, waar eiser ernstig

is mishandeld en eiseres onder bedreiging afstand heeft gedaan van de erfenis. De

volgende dag heeft de oom van eiseres haar echtgenoot kunnen vrijkopen en zijn

eisers hun land ontvlucht.

2.4 Verweerder heeft de aanvragen afgewezen, omdat niet aannemelijk is dat eisers in

Azerbeidzjan voor vervolging te vrezen hebben. Daartoe heeft verweerder overwo-

gen dat de problemen die eisers voor 1990 hebben ondervonden kennelijk geen

belemmering hebben gevormd om zich vervolgens opnieuw in Azerbeidzjan te

vestigen. De problemen die eisers in 1998 hebben ondervonden kunnen niet als

vervolging worden aangemerkt, nu deze zich in de familiesfeer afspelen. Bovendien

heeft eiser op relatief eenvoudige wijze kunnen vrijkomen.

Verweerder heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat, daargelaten het voor-

gaande, eisers zich -blijkens het ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse

Zaken van 28 december 1999- aan eventuele problemen kunnen onttrekken door

zich in Armenië te vestigen.

2.5 Eisers stellen zich op het standpunt dat zij voor toelating tot Nederland in aanmer-

king komen. In het beroepschrift hebben zij aangevoerd dat de problemen in de

familiesfeer slechts de aanleiding vormden voor de daaropvolgende problemen,

waarvoor de etnische afkomst van eiser redengevend is geweest. Verweerder heeft

bovendien miskend dat eisers zich vanwege hun gemengde relatie in een onhoud-

bare positie bevonden. Eisers hebben om dezelfde reden ook geen reëel vestigings-

alternatief in Armenië.

2.6 Vooropgesteld moet worden, dat niet is gebleken dat de politieke en mensenrech-

tensituatie in Azerbeidzjan zodanig is, dat asielzoekers uit dat land zonder meer

vluchteling behoren te worden aangemerkt. Derhalve zal aannemelijk moeten zijn,

dat met betrekking tot eisers persoonlijk feiten en omstandigheden bestaan waar-

door zij gegronde reden hebben te vrezen voor vervolging in vluchtelingenrechtelij-

ke zin.

2.7 Anders dan verweerder is de rechtbank van oordeel dat het feit dat de oorzaak van

hetgeen eisers in 1998 is overkomen is gelegen in een familieruzie, niet wegneemt

dat de aard en ernst van de problemen die (met name) eiser in verband met deze

kwestie heeft gekregen in hoge mate samenhangen met zijn Armeense afkomst. Uit

de relazen van eisers moet immers worden afgeleid dat juist eisers afkomst door

familie van eiseres is aangegrepen om eisers te intimideren en daarmee het geschil

rond de nalatenschap van de grootmoeder van eiseres in hun voordeel te beslech-

ten. De rechtbank oordeelt voorts dat er weliswaar geen aanwijzingen zijn om aan

te nemen dat de vervolging van eisers in eerste instantie van de Azerische autoritei-

ten is uitgegaan, doch gezien eisers detentie op een politiebureau en de betrokken-

heid van meerdere politieagenten bij zijn mishandelingen aldaar, moet worden

geconcludeerd dat de overheid op zeker moment bij deze kwestie betrokken is

geraakt. Zelfs als hetgeen eisers is overkomen geheel en al aan derden moet wor-

den toegerekend, acht de rechtbank niet aannemelijk dat de Azerische autoriteiten

bereid zouden zijn geweest om hiertegen op te treden. Daarbij is mede in aanmer-

king genomen dat uit de ambtsberichten van de Minister van Buitenlandse Zaken

met betrekking tot Azerbeidzjan blijkt dat (vrijwel) alle etnisch Armeense mannen

het land zijn ontvlucht, zodat eiser behoort tot een uiterst kwetsbare groep.

In het licht van hetgeen hiervoor is overwogen valt naar het oordeel van de recht-

bank niet uit te sluiten dat eisers bij terugkeer in Azerbeidjzan voor vervolging in de

zin van het Verdrag dan wel voor een behandeling strijdig met het bepaalde in

artikel 3 van het (Europees) verdrag tot bescherming van de rechten van de mens

en de fundamentele vrijheden (EVRM) te vrezen hebben.

In zowel de bestreden beschikkingen als het verweerschrift heeft verweerder be-

toogd dat eisers hoe dan ook niet voor toelating als vluchteling in aanmerking

kunnen komen, nu zij zich aan eventueel dreigende vervolging kunnen onttrekken

door zich in Armenië te vestigen. Blijkens informatie van de Minister van Buiten-

landse Zaken zouden zij, ook als gemengd gehuwden, aanspraak kunnen maken op

het Armeense staatsburgerschap. De rechtbank kan verweerder evenwel niet in

deze redenering volgen. De enkele mogelijkheid dat eisers (onder bepaalde voor-

waarden) voor het Armeense staatsburgerschap in aanmerking zouden kunnen

komen, ontslaat verweerder immers niet van de verplichting om hen, indien nood-

zakelijk, op grond van het Vluchtelingenverdrag bescherming te bieden. De situatie

zoals bedoeld in artikel 1(A) onder 2, laatste alinea (dubbele nationaliteit) dan wel

artikel 1(E) van het Verdrag (bescherming mogelijk in land van eerder verblijf)

zich in casu niet voor. Evenmin is sprake van de -hiermee vergelijkbare- situatie

zoals bedoeld in artikel 15c, eerste lid en onder b en c, Vw. Het tegenwerpen van

een vestigingsalternatief in een derde land waarvan eisers niet (mede) de nationali-

teit bezitten of hun eerdere verblijf hebben gehad berust derhalve niet op een wet-

telijke of verdragsrechtelijke basis.

De rechtbank merkt nog op dat de positie van gemengd gehuwden in Armenië,

blijkens het betreffende ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken van

11 december 1998, uiterst slecht is, zodat in het onderhavige geval bovendien

volstrekt onvoldoende gemotiveerd is waarom van eisers gevergd zou kunnen

worden dat zij zich in Armenië vestigen.

2.8 Gelet op al het voorgaande berusten de bestreden beschikkingen in strijd met arti-

kel 7:12 Algemene wet bestuursrecht (Awb) op een ondeugdelijke motivering,

zodat het beroep gegrond zal worden verklaard. Verweerder wordt opgedragen om

opnieuw op het bezwaar te beslissen, met inachtneming van hetgeen in deze uit-

spraak is overwogen.

2.9 Nu het beroep gegrond wordt verklaard bestaat aanleiding verweerder te veroorde-

len in de proceskosten van eisers.

3. BESLISSING

De rechtbank

* verklaart het beroep, gericht tegen de beschikkingen van 9 augustus 2000,

gegrond;

* vernietigt de bestreden beschikkingen;

* bepaalt dat verweerder nieuwe beslissingen op het bezwaar dient te nemen,

met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;

* wijst de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon die het griffierecht ad

f50,-- aan eisers dient te vergoeden;

* veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers ad ƒ 1.420,--, onder

aanwijzing van de Staat der Nederlanden die deze aan de griffier dient te

vergoeden.

Deze uitspraak is gedaan door mr. G. Blomsma en in het openbaar uitgesproken in

tegenwoordigheid van mr. J. van Bruggen als griffier op 17april 2001

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open (artikel 33e Vw).

Afschrift verzonden: 17april 2001


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature