Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Instantie:
Vindplaats:

Inhoudsindicatie:

Procedure jegens Orde van Advocaten Rotterdam. Niet-ontvankelijk.

Uitspraak



RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 4566299 CV EXPL 15-47900

uitspraak: 3 februari 2017

vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,

in de zaak van

[eiser],

wonende te [plaatsnaam],

eiser,

procederend in persoon,

tegen

de publiekrechtelijke rechtspersoon

Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam,

zetelende te Rotterdam,

gedaagde,

gemachtigde: mr. J.W. Bruidegom te Rotterdam.

Partijen worden hierna (ook) aangeduid als “[eiser]” en “de Orde”.

1 Het verloop van de procedure

1.1

Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter kennis heeft genomen.

het exploot van dagvaarding van 6 oktober 2015, met producties;

de conclusie van antwoord, met producties;

het tussenvonnis van 9 december 2015, waarin een comparitie van partijen is bepaald;

de voorafgaande aan de comparitie van partijen aan de zijde van de Orde overgelegde brief van 1 februari 2016, met producties G-13 en G-14;

de voorafgaande aan de comparitie van partijen aan de zijde van [eiser] overgelegde brief, met producties, ter griffie binnengekomen op 12 februari 2016;

het proces-verbaal van de op 24 februari 2016 gehouden comparitie van partijen;

de conclusie van repliek, met producties;

de conclusie van dupliek, met producties.

1.2

De kantonrechter gaat voorbij aan de stelling van [eiser] dat de conclusie van antwoord terzijde gesteld dient te worden, aangezien deze niet tijdig in het geding zou zijn gebracht. Op verzoek van de Orde heeft de kantonrechter op de rolzitting van 4 november 2015, de eerst dienende dag, -conform het landelijk procesreglement voor rolzaken kanton- uitstel verleend aan de Orde voor het overleggen van een conclusie van antwoord tot de rolzitting van 9 december 2015. Nu de Orde die conclusie bij brief van 3 december 2015 aan zowel de kantonrechter als [eiser] heeft toegezonden, moet worden vastgesteld dat deze tijdig is genomen. De conclusie van antwoord maakt dan ook deel uit van de processtukken.

1.3

De uitspraak van het vonnis is nader bepaald op heden.

2 De vaststaande feiten

De kantonrechter gaat uit van de volgende feiten.

2.1

Bij brief van 16 september 2009 heeft [eiser] aan mr. [E.], de toenmalige deken te Dordrecht, verzocht om een advocaat aan [eiser] toe te wijzen op grond van artikel 13 lid 1 van de Advocatenwet (hierna: Aw) teneinde te trachten aanspraak te maken op de door [eiser] gestelde schadevordering op zijn voormalige advocaat mr. [A.], kantoorhoudende te Den Haag, wegens de door [eiser] gestelde, door mr. [A.] jegens hem gepleegde, wanprestatie.

2.2

Mr. [E.] heeft op 8 oktober 2009 op het hiervoor onder 2.1 vermelde verzoek mr. [B.] als advocaat aan [eiser] toegewezen.

2.3

Mr. [B.] heeft tot 6 juli 2010 de belangen van [eiser] in het voormelde geschil tussen [eiser] en mr. [A.] behartigd. Bij brief van 6 juli 2010 heeft mr. [B.] de behandelingsopdracht aan mr. [C.], de voormalig opvolgend deken te Dordrecht, teruggegeven. In die brief, die ook aan [eiser] is toegezonden, is - voor zover thans van belang - vermeld:

“(…) Ik heb de heer [eiser] diverse malen verteld, dat het huidige dossier onvoldoende bouwstenen bevat om met succes een vordering tegen mr. [A.] in te stellen en ik heb de heer [eiser] herhaaldelijk laten weten daartoe onvoldoende basis in het door hem aan mij ter beschikking gestelde dossier te kunnen vinden. De benodigde aanvullende informatie heb ik niet ontvangen. (…) Onder de hiervoor geschetste omstandigheden meen ik, dat ik namens de heer [eiser] geen rechtsvordering tegen mr. [A.] aanhangig mag maken nu hij een groot risico loopt een dergelijke procedure te verliezen en het risico loopt te worden veroordeeld in de proceskosten. (…)”

2.4

Bij brief van 9 juli 2010 heeft mr. [B.] het volgende - voor zover thans van belang - aan [eiser] meegedeeld:

“(…) U verwacht, dat ik met succes een procedure aanhangig maak tegen mr. [A.], welke procedure strekt tot vergoeding van door u geleden schade als gevolg van toerekenbaar tekortschieten van mr. [A.]. Ik heb u laten weten geen althans voldoende gronden daarvoor aanwezig te achten. Daartoe ontbreekt de onderbouwing in het mij ter beschikking staande dossier. Op mijn verzoeken tot het aan mij verschaffen van de benodigde informatie heb ik, zoals ik u herhaaldelijk heb geschreven, geen enkele verdere relevante informatie van u ontvangen. (…) Ik mag in uw geval niet namens u een vordering instellen tegen mr. [A.] indien ik van oordeel ben, dat een dergelijke zaak geen kans maakt. Door het verschil van inzicht is er tussen ons ook een vertrouwensbreuk ontstaan. (…) Ik geef dan ook de behandelingsopdracht aan u terug. (…)”

2.5

Bij e-mail van 23 juli 2010 heeft [eiser] aan mr. [C.] verzocht om een opvolgend advocaat aan te wijzen in verband met het teruggeven van de opdracht door mr. [B.]. Mr. [C.] heeft dat verzoek bij brief van 12 oktober 2010 afgewezen en aan [eiser] meegedeeld dat indien hij het met die beslissing niet eens was, [eiser] op de voet van artikel 13 lid 3 Aw binnen een termijn van zes weken na de datum van die brief beklag tegen de beslissing kon doen bij het hof van discipline, onder vermelding van de contactgegevens van dat hof. [eiser] heeft geen beklag gedaan.

2.6

Bij brief van 22 november 2010 heeft [eiser] een (nader) verzoek aan mr. [C.] gedaan tot aanwijzing van een advocaat in dezelfde kwestie tussen [eiser] en mr. [A.] met betrekking tot het uitbrengen van een zogeheten second opinion. Bij brief van 22 maart 2011 heeft mr. [C.] dat verzoek afgewezen en aan [eiser] meegedeeld dat indien hij het met die beslissing niet eens was, [eiser] binnen een termijn van zes weken na de datum van die brief beklag tegen de beslissing kon doen bij het hof van discipline. [eiser] heeft geen beklag gedaan.

2.7

Bij brief van 7 mei 2012 heeft [eiser] een schadevergoeding van mr. [C.] gevorderd, indien mr. [C.] niet binnen 10 dagen na de datum van die brief tot aanwijzing van een nieuwe advocaat zal overgaan. Bij brief van 25 mei 2012 heeft mr. [C.] aan [eiser] meegedeeld dat zijn (herhaalde) verzoek niet aan de daaraan te stellen eisen van artikel 13 lid 1 Aw voldoet en [eiser] in de gelegenheid gesteld om binnen 14 dagen na de datum van die brief alsnog de ontbrekende stukken toe te zenden. [eiser] heeft zijn verzoek niet aangevuld.

3 De vordering

3.1

[eiser] heeft bij dagvaarding gevorderd bij vonnis -kort gezegd- de Orde te veroordelen aan [eiser] te betalen een bedrag van maximaal € 25.000,00 aan voorlopige schade-vergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag na dagvaarding en met veroordeling van de Orde in de proceskosten.

3.2

Aan zijn vordering heeft [eiser] naast de vaststaande feiten - zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang - het volgende ten grondslag gelegd.

[eiser] heeft een schadevordering op zijn voormalige advocaat mr. [A.] wegens de door hem gepleegde wanprestatie jegens [eiser]. [eiser] kan die vordering echter niet in rechte effectueren. Doordat de door mr. [E.] aan [eiser] aangewezen advocaat mr. [B.] zijn opdracht heeft teruggegeven, ontbreekt het [eiser] aan rechtsbijstand en rechtstoegankelijkheid, die wel aan hem is toegekend en ook noodzakelijk is, en kan [eiser] zijn vordering op mr. [A.] niet effectueren. Hierdoor heeft [eiser] aanzienlijke schade geleden en beschikt hij niet over voldoende inkomsten. De Orde is er verantwoordelijk voor dat rechtstoegankelijkheid voor [eiser] uitblijft nu rechtsbijstand aan hem feitelijk ontbreekt, hoewel die rechtsbijstand wel aan hem is toegekend. Mr. [C.] heeft ten onrechte het verzoek van [eiser] afgewezen om een opvolgend advocaat aan te wijzen in verband met het teruggeven van de opdracht door mr. [B.]. Vanwege het nalatig handelen van de Orde maakt [eiser] jegens de Orde aanspraak op een (voorschot aan) schadevergoeding van (voorlopig) € 25.000,00. Met dat schadebedrag kan [eiser] een commerciële advocaat betalen teneinde mr. [A.] aan te spreken en tevens in zijn inkomen te voorzien.

4 Het verweer

4.1

De Orde heeft de vordering betwist en heeft geconcludeerd tot het niet-ontvankelijk verklaren van [eiser] in zijn vordering dan wel hem deze te ontzeggen, met veroordeling van [eiser] in de proceskosten. De Orde heeft daartoe naast de vaststaande feiten het volgende - zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang - aangevoerd.

4.2

[eiser] is primair niet-ontvankelijk in zijn vordering. Nu mr. [A.] advocaat in het arrondissement te Den Haag is, dient de eventueel door [eiser] in te stellen procedure jegens mr. [A.] in datzelfde arrondissement plaats te hebben. Op grond van het bepaalde in artikel 13 lid 1 Aw kan [eiser] zich daarom alleen tot de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag wenden met zijn kennelijke (herhaalde) verzoek om (wederom) een advocaat aan [eiser] toe te wijzen. Voorts is [eiser] niet-ontvankelijk in zijn vordering, omdat [eiser] niet binnen een termijn van zes weken beklag heeft gedaan bij het hof van discipline tegen de afwijzende beslissingen van mr. [C.], zoals bepaald in artikel 13 lid 3 Aw . De thans door [eiser] ingestelde procedure staat dan ook niet meer voor hem open.

4.2.1

Subsidiair heeft de Orde zich op het standpunt gesteld dat de Orde niet is gehouden tot betaling van enige (voorlopige) schadevergoeding. Iedere (onderbouwing van de door [eiser] gestelde) aansprakelijkheid van de Orde en ieder causaal verband tussen de door [eiser] gestelde schade en het gestelde tekortschieten van de Orde ontbreekt. Ook de hoogte van de gevorderde schade wordt betwist. De door mr. [E.] aangewezen advocaat mr. [B.] heeft de behandelingsopdracht van de zaak van [eiser] tegen mr. [A.] bij gemotiveerde beslissing teruggegeven, nu voortgezette behandeling daarvan naar het oordeel van mr. [B.] geen kans op succes voor [eiser] bood. Mr. [B.] was daartoe gerechtigd. Met het teruggeven van de opdracht kwam ook de formele aanwijzing door mr. [E.] ten einde. Op grond van artikel 13 lid 2 Aw bestaat er voor de deken geen verplichting om een nieuwe advocaat aan te wijzen, indien de eerder aangewezen advocaat ( mr. [B.]) gemotiveerd heeft aangegeven dat een procedure geen kans van slagen heeft. Mr. [C.] heeft het nieuwe verzoek van [eiser] tot aanwijzing van een advocaat, evenals het verzoek tot een dergelijke aanwijzing voor het uitbrengen van een second opinion, dan ook op juiste gronden afgewezen.

Voor zover in de brief van [eiser] van 7 mei 2012 wederom een verzoek tot aanwijzing van een advocaat valt te lezen, bevatte deze brief daartoe onvoldoende informatie zoals vereist op grond van artikel 13 lid 1 Aw . Hoewel [eiser] nog in de gelegenheid is gesteld om zijn verzoek aan te vullen, heeft hij van die mogelijkheid geen gebruik gemaakt, zodat het eventuele nieuwe verzoek niet in behandeling kon worden genomen.

5 De beoordeling van de vordering

5.1

Voorop gesteld moet worden dat de kantonrechter voorbij gaat aan het primaire (niet-ontvankelijkheids)verweer van de Orde dat de Orde ten onrechte in rechte is betrokken, nu [eiser] zich tot de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag had moeten wenden met zijn herhaalde verzoek om aanwijzing van een advocaat. [eiser] heeft in de onderhavige procedure immers niet (wederom) verzocht om een advocaat aan [eiser] toe te wijzen, maar een vordering ingesteld die zich richt tegen de in Rotterdam zetelende Orde, strekkende tot betaling van schadevergoeding door die Orde, zodat artikel 13 lid 1 Aw in dit verband niet van toepassing is. In zoverre is [eiser] dan ook ontvankelijk in zijn vordering.

5.2

Anders dan [eiser] kennelijk heeft gesteld, is de aanvankelijke aanwijzing door mr. [E.] van mr. [B.] met het teruggeven van de behandelingsopdracht door laatstgenoemde advocaat beëindigd. Van enige aanwijzing van een advocaat aan [eiser] was vanaf het moment van die teruggave van de opdracht immers geen sprake meer. Voor een eventuele nieuwe aanwijzing van een advocaat door de deken was derhalve een nieuw verzoek van [eiser] vereist, zoals [eiser] ook heeft gedaan.

In artikel 13 lid 3 Aw is bepaald dat de belanghebbende ([eiser]) binnen zes weken na de bekendmaking van de beschikking van de deken, houdende afwijzing van het verzoek tot aanwijzing van een advocaat in de zin van artikel 13 lid 1 Aw , beklag kan doen bij het hof van discipline. Niet in geschil tussen partijen is dat [eiser] een dergelijk beklag nooit heeft gedaan tegen de afwijzende beslissing van mr. [C.] van 12 oktober 2010 op het verzoek van [eiser] om een opvolgend advocaat aan te wijzen in verband met het teruggeven van de opdracht door mr. [B.]. Evenmin heeft [eiser] beklag gedaan bij het hof van discipline tegen de afwijzende beslissing van mr. [C.] van 22 maart 2011 tot aanwijzing van een advocaat inzake het uitbrengen van een second opinion. Dat leidt ertoe dat deze beslissingen onaantastbaar en dus definitief zijn geworden. Dat [eiser] niet de (enige openstaande) formeel juiste juridische weg heeft gevolgd teneinde te trachten de beslissingen van de deken aan te tasten, ondanks dat [eiser] telkens is gewezen op de mogelijkheid van de beklagprocedure bij het hof van discipline, komt voor rekening en risico van [eiser]. Voor [eiser] bestaat daarom niet de mogelijkheid om middels de onderhavige procedure schadevergoeding te vorderen op grond van het door [eiser] gestelde tekortschieten van de Orde wegens het niet opnieuw aanwijzen van een advocaat aan [eiser]. Dit betekent dat [eiser] reeds hierom niet-ontvankelijk is in zijn vordering.

5.3

Hoewel het voorgaande ertoe leidt dat de kantonrechter niet toekomt aan een verdere inhoudelijke beoordeling van de vordering, wordt ten overvloede nog wel het volgende opgemerkt. Niet kan worden gezegd dat mr. [C.] het verzoek van [eiser] niet wegens gegronde redenen heeft afgewezen, zoals bedoeld in artikel 13 lid 2 Aw , gelet op de aan die afwijzing ten grondslag liggende uitgebreide motivering, met verwijzing naar tuchtrechtspraak, onder meer inhoudende de grond dat mr. [B.] de behandelingsopdracht van de zaak van [eiser] tegen mr. [A.] na uitvoerig onderzoek en bij gemotiveerde beslissing heeft teruggegeven, nu voortgezette behandeling daarvan naar het oordeel van mr. [B.] geen kans op succes voor [eiser] bood, zoals door mr. [B.] toegelicht in zijn brieven van 6 en 9 juli 2010. Voorts heeft mr. [C.] [eiser] bij brief van 25 mei 2012 nog in de gelegenheid gesteld zijn herhaalde verzoek aan te vullen. Dat [eiser] van die gelegenheid geen gebruik heeft gemaakt, met als gevolg dat het verzoek niet in behandeling genomen kon worden, komt eveneens voor zijn rekening en risico.

Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, valt dan ook niet in te zien dat mr. [C.] op enigerlei wijze zou zijn tekortgeschoten in de nakoming van zijn verplichtingen jegens [eiser] dan wel onrechtmatig jegens hem zou hebben gehandeld.

5.4

Hetgeen overigens nog door [eiser] is aangevoerd, moet als door de Orde weersproken, worden verworpen en kan ook overigens niet afdoen aan hetgeen hiervoor is overwogen. Dit wordt daarom ook niet verder besproken.

5.5

[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten.

6 De beslissing

De kantonrechter:

verklaart [eiser] niet-ontvankelijk in zijn vordering;

veroordeelt [eiser] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van de Orde vastgesteld op € 1.200,00 aan salaris voor de gemachtigde;

verklaart dit vonnis voor zover het de veroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad.

Dit vonnis is gewezen door mr. K.J. Bezuijen en uitgesproken ter openbare terechtzitting.

764


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature