Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Instantie:
Vindplaatsen:

Inhoudsindicatie:

Rechtsgeldige vernietiging van cessie van toekomstige vordering op Stichting Beheer Derdengelden is grond van de pauliana (art. 3:45 BW). Relatieve werking van de pauliana (art. 3:45 lid 4 BW). Stichting Beheer Derdengelden heeft niet onrechtmatig gehandeld jegens de schuldeiser door op grond van de paulianeuze cessie tot betaling aan de cessionaris over te gaan.

Uitspraak



vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team haven en handel

Vonnis in gevoegde zaken van 19 april 2017

in de zaak met zaaknummer / rolnummer: C/10/486950 / HA ZA 15-1062 van

de vennootschap naar Duits recht

EXPO BÖRSE GMBH,

gevestigd te Ankum (Duitsland),

eiseres,

advocaat mr. V.J.M. Verlinden-Masson,

tegen

de stichting

[stichting] ,

gevestigd te Rotterdam,

gedaagde,

advocaat mr. H.J. Delhaas,

en in de zaak met zaaknummer / rolnummer C/10/503503 / HA ZA 16-569 van

de vennootschap naar Duits recht

EXPO BÖRSE GMBH,

gevestigd te Ankum (Duitsland),

eiseres,

advocaat mr. V.J.M. Verlinden-Masson,

tegen

1. MR. [curator] Q.Q., in haar hoedanigheid van curator in het faillissement van STELLA GIOIA B.V.,

kantoorhoudende te 's-Gravenhage,

gedaagde,

niet verschenen,

2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

JOYSTAR BEHEER B.V.,

gevestigd te Moordrecht,

gedaagde,

advocaat voorheen mr. H.F.C. Hoogendoorn, thans niet langer in rechte vertegenwoordigd.

Partijen zullen hierna Expo Börse, de Stichting, de curator en Joystar Beheer genoemd worden.

1 De procedures

In de zaak 15-1062

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

de dagvaarding van 28 september 2015, met producties;

de conclusie van antwoord, met producties;

het tussenvonnis (de brief) van 20 januari 2016, waarin een comparitie van partijen is bepaald;

de brieven van de zijde van Expo Börse van 3 maart 2016 en 11 januari 2017, waarbij producties in het geding zijn gebracht;

het proces-verbaal van de comparitie van partijen, gehouden op 27 januari 2017;

de ter zitting door mr. Verlinden-Masson (Expo Börse) overgelegde toelichting;

de ter zitting door mr. Delhaas (de Stichting) overgelegde aantekeningen;

het faxbericht van mr. Verlinden-Masson van 31 januari 2017, waarin opmerkingen over het proces-verbaal zijn gemaakt;

het faxbericht van mr. Delhaas van 21 februari 2017, waarin opmerkingen over het proces-verbaal zijn gemaakt.

1.2.

Ten slotte is vonnis bepaald.

In de zaak 16-569

1.3.

Het (verdere) verloop van de procedure blijkt uit:

het vonnis in incident van de rechtbank Den Haag van 18 mei 2016 (waarin de zaak is verwezen naar de rechtbank Rotterdam, teneinde te worden gevoegd met de zaak 15-1062) en de aan dat vonnis ten grondslag liggende processtukken;

de conclusie van antwoord van de zijde van Joystar Beheer, met producties;

het tussenvonnis (de brief) van 19 oktober 2016, waarin een comparitie van partijen is bepaald;

de brief van de zijde van Expo Börse van 11 januari 2017, waarbij producties in het geding zijn gebracht;

het proces-verbaal van de comparitie van partijen, gehouden op 27 januari 2017;

de ter zitting door mr. Verlinden-Masson (Expo Börse) overgelegde toelichting;

het faxbericht van mr. Verlinden-Masson van 31 januari 2017, waarin opmerkingen over het proces-verbaal zijn gemaakt.

1.4.

Tegen de curator is verstek verleend.

1.5.

Ten slotte is vonnis bepaald.

2 De feiten

Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, gelet ook op de in zoverre niet betwiste inhoud van de in het geding gebrachte producties, staat tussen partijen - voor zover van belang - het volgende vast.

2.1.

In 2008 heeft de vennootschap naar Duits recht Haltermann & Schulte Vertriebs GmbH & Co. KG (verder: H&S) tennisrackets en tennisballen verkocht aan Stella Gioia B.V. (verder: Stella Gioia).

2.2.

Stella Gioia heeft de tennisrackets en -ballen vervolgens voor een bedrag van € 201.684,10 verkocht aan Expo Börse. Expo Börse heeft een bedrag van € 50.200,05 aan Stella Gioia voldaan, zodat van de koopsom nog € 151.484,05 resteerde.

2.3.

Bij akten van cessie van 18 juni 2008 en 22 september 2008 heeft H&S vorderingen op Stella Gioia tot een (totaal)bedrag van € 151.484,05 aan Expo Börse gecedeerd. Expo Börse heeft Stella Gioia bij brieven van respectievelijk 27 juni 2008 en 22 september 2008 op de hoogte gesteld van de cessies. In diezelfde brieven heeft Expo Börse aan Stella Gioia medegedeeld dat zij de gecedeerde vordering verrekent met het nog door Expo Börse aan Stella Gioia verschuldigde bedrag (zie hiervoor onder 2.2), zodat, aldus Expo Börse in haar laatste brief, zij per saldo niets meer aan Stella Gioia is verschuldigd. Stella Gioia heeft zich vervolgens jegens Expo Börse beroepen op een eigen bevoegdheid tot verrekening.

2.4.

Stella Gioia is eind 2009 een incassoprocedure begonnen bij de rechtbank Rotterdam om het resterende factuurbedrag van € 151.484,05 van Expo Börse betaald te krijgen.

2.5.

Joystar Beheer is enig aandeelhouder en bestuurder van Stella Gioia. Enig aandeelhouder en bestuurder van Joystar Beheer is de heer [bestuurder van gedaagde 2 in 503503] (verder: [bestuurder van gedaagde 2 in 503503] ).

2.6.

Bij akte van cessie van 26 februari 2010 heeft Stella Gioia (destijds Joystar B.V. geheten) haar vordering op Expo Börse gecedeerd aan Joystar International B.V. (verder: Joystar International). In de akte, die zowel namens Stella Gioia als namens Joystar International is ondertekend door [bestuurder van gedaagde 2 in 503503] , is onder meer het volgende vermeld:

Bij deze bevestigen wij heden een cessie van vordering met Joystar International bv te zijn overeengekomen met betrekking tot de handelsvorderingen van Joystar bv op twee van haar debiteuren, t.w. de firma Expo Börse GmbH en de DTM Company.

De vorderingen als zodanig zijn als bijlage aan deze overeenkomst gehecht en vormen een integraal deel van deze cessie.

Reden voor de overdracht is dat er een aanmerkelijk procesrisico bestaat nu in beide gevallen de vorderingen door de debiteuren volledig worden betwist en de rechter in Rotterdam hierover zal moeten oordelen.

Om die reden zal Joystar International bv beide procedures verder voeren voor eigen rekening en risico.

Eventuele opbrengsten in het geval van positieve vonnissen bij de rechtbank zullen worden overgemaakt naar Joystar Beheer bv.

De akte is op 8 juli 2010 ingekomen bij de Belastingdienst en op 12 juli 2010 door de Belastingdienst geregistreerd. Op de bijlage bij de akte is een vordering van Stella Gioia op Expo Börse ad € 152.296,13 per 31 december 2010 vermeld.

2.7.

Bij vonnis van 30 mei 2012 heeft de rechtbank Rotterdam de vordering van Stella Gioia tegen Expo Börse grotendeels toegewezen.

2.8.

Bij vonnis in kort geding van 24 juli 2012 heeft de rechtbank Rotterdam geoordeeld dat het vonnis van 30 mei 2012 slechts mag worden geëxecuteerd tegen voorafgaande adequate zekerheidstelling. De rechtbank heeft bepaald dat adequate zekerheid wordt gevormd door het stellen van een onherroepelijke bankgarantie van een te goeder naam en faam bekend staande Nederlandse of Duitse bank door Stella Gioia ten gunste van Expo Börse, voor een bedrag gelijk aan het door Stella Gioia ter uitvoering van het vonnis van 30 mei 2012 aan Expo Börse te betalen bedrag inclusief rente en kosten, te vermeerderen met 30% voor nog te verschijnen rente dan wel te maken kosten.

2.9.

Expo Börse heeft tegen het vonnis van 30 mei 2012 hoger beroep ingesteld. Het gerechtshof Den Haag heeft bij arrest van 18 maart 2014 het beroep van Expo Börse op verrekening voor een bedrag van € 33.477,69 toegewezen en voor het overige afgewezen en heeft Expo Börse vervolgens veroordeeld tot betaling aan Stella Gioia van een bedrag van

€ 118.006,38, te vermeerderen met rente en kosten.

2.10.

Bij e-mailberichten van 19 maart 2014 en 4 april 2014 heeft de advocaat van Stella Gioia ( mr. [advocaat] , advocaat bij [advocatenkantoor] , verder: mr. [advocaat] ) Expo Börse gesommeerd om aan voornoemde veroordeling te voldoen door betaling van € 203.635,50 (de hoofdsom van € 118.006,38 vermeerderd met rente en kosten) op de derdenrekening van de Stichting. Mr. [advocaat] is bestuurslid van de Stichting.

2.11.

Bij notariële akte van 2 april 2014 heeft Stella Gioia haar vordering op Expo Börse uit hoofde van het arrest van 18 maart 2014 verpand aan Joystar Beheer. In de akte is onder meer het volgende vermeld:

Titel

Tot zekerheid voor de betaling van al hetgeen de pandhouder [Joystar Beheer] blijkens haar administratie krachtens een bestaande rekening-courant verhouding, onder de condities genoegzaam bekend tussen pandhouder en de pandgever [Stella Gioia] waarvan blijkt uit een aandeelhoudersbesluit de dato zesentwintig februari tweeduizend tien, waarvan een kopie aan deze akte wordt gehecht, te vorderen heeft van de pandgever, vestigt de pandgever zoals overeengekomen ten behoeve van de pandhouder een pandrecht, eerste in rang, op het navolgende onderpand.

Onderpand

De vordering(en) van de pandgever op de vennootschap naar Duits recht: Expo Börse (…) volgens een aan deze akte gehechte opgave per één april tweeduizend veertien groot (…) (€ 203.379,98), uit hoofde van een arrest van het Gerechtshof Den Haag (…) de dato achttien maart tweeduizend veertien, en alle daarbij behorende afhankelijke rechten en nevenrechten (…).

2.12.

In de brief van Stella Gioia en Joystar Beheer aan de Stichting van 4 april 2014, welke brief namens zowel Stella Gioia als Joystar Beheer is ondertekend door [bestuurder van gedaagde 2 in 503503] , is onder meer het volgende vermeld:

Op 2 april 2014 heeft Stella Gioia B.V. aan Joystar Beheer B.V. de vordering verpand die zij heeft op Expo Börse GmbH en waarover het Hof op 18 april 2014 een einduitspraak heeft gedaan en daarbij Expo Börse GmbH heeft veroordeeld om EUR 118.006,38 vermeerderd met vertragingsrente en proceskosten incl. na-salaris ad EUR 13.617,20 te betalen (…). Van deze verpanding is geen mededeling gedaan aan Expo Börse GmbH. De advocaat van Expo Börse GmbH heeft op vrijdag 4 april 2014 bericht dat de totale vordering (t/m.7 april 2014) EUR 203.635,50 zal worden betaald op (…) [de derdenrekening van de Stichting].

Voor de volledigheid en ter vermijding van misverstanden leggen Stella Gioia B.V. en Joystar Beheer B.V. hierbij schriftelijk vast dat de gelden die uit hoofde van de bovenvermelde aangelegenheid op de [stichting] worden ontvangen toebehoren aan Joystar Beheer B.V. Stella Gioia B.V. cedeert hierbij bij voorbaat haar vordering op [stichting] voor alle gelden die deze stichting uit hoofde van de vorenstaande veroordeling(en) van Expo Börse GmbH zal ontvangen.

Voor zover deze cessie niet rechtsgeldig mocht blijken te zijn, verlenen wij bij voorbaat aan Joystar Beheer B.V. hierbij een pandrecht op al hetgeen wij te vorderen hebben of zullen krijgen van [stichting] , meer in het bijzonder de vordering terzake van de afwikkeling van de eerder vermelde procedure tegen Expo Börse.

De brief is op 7 april 2014 door de Belastingdienst ontvangen en op 28 april 2014 door de Belastingdienst geregistreerd.

2.13.

Op 7 april 2014 heeft [bestuurder van gedaagde 2 in 503503] een e-mail gestuurd aan de Stichting waarin onder meer het volgende is vermeld:

Bij deze delen wij u mede dat de vordering welke Stella Gioia bv heeft op Expo Börse bv en waarover arrest is gewezen bij het Hof in Den Haag inmiddels is gecedeerd cq bij notariële akte is verpand aan Joyster Beheer bv.

Van deze cedering is de fiscus op de hoogte gesteld.

Wij verzoeken u dan ook om alle bedragen die de Stichting Derdengelden van Expo Börse zal ontvangen onmiddellijk zal overmaken naar Joystar beheer bv (…).

2.14.

Op 8 april 2014 heeft Expo Börse aan de Rabobank een spoedopdracht verstrekt om een bedrag van € 203.635,50 over te schrijven naar de derdenrekening van de Stichting.

2.15.

Expo Börse heeft, na daartoe verkregen verlof d.d. 1 april 2014 van de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam, op 9 april 2014 om 08:03 uur ten laste van Stella Gioia conservatoir derdenbeslag doen leggen onder de Stichting op alle voor zodanig beslag vatbare gelden, geldswaarden, vorderingen, waardepapieren en/of roerende zaken, welke de Stichting onder zich heeft, verschuldigd is en of mocht worden aan en of zal verkrijgen van Stella Gioia (hierna ook aan te duiden als: beslag 1).

2.16.

Na daartoe verkregen verlof d.d. 10 april 2014 van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam heeft Expo Börse op 11 april 2014 om 09:30 uur nogmaals ten laste van Stella Gioia conservatoir derdenbeslag doen leggen onder de Stichting (verder: beslag 2).

2.17.

In een e-mailbericht van 26 mei 2014 aan Expo Börse heeft mr. [advocaat] onder meer het volgende geschreven:

Het ingevolge het arrest verschuldigde is een halve dag na het eerste beslag op de rekening van de stichting binnengekomen en de gelden zijn conform instructie meteen doorbetaald (is ook niet onbegrijpelijk gelet op uw actie). Daags daarna is andermaal beslag gelegd.

2.18.

Op 28 mei 2014 heeft Expo Börse van de Stichting een verklaring derdenbeslag ontvangen in de zin van artikel 476a en b juncto artikel 720 Rv , waarin de Stichting heeft verklaard:

dat er tussen de derde en de schuldenaar geen enkele rechtsverhouding bestaat of bestaan heeft, uit hoofde waarvan de schuldenaar op het tijdstip van het beslag nog iets van de derde had te vorderen, nu te vorderen heeft of nog te vorderen kan krijgen.

2.19.

Bij e-mail van 25 juni 2014 heeft [persoon 1] namens Van Lanschot Bankiers onder meer het volgende geschreven aan mr. [advocaat] :

Namens [persoon 2] bevestig ik u bij dezen dat het saldo op rekeningnummer 022.67.70.699 t.n.v. [stichting] op 9 april 2014 om 8.03 uur EUR 0.00 bedroeg. Ook op 11 april 2014 om 9.30 uur bedroeg het saldo EUR 0,00.

2.20.

Bij vonnis in kort geding van de rechtbank Rotterdam van 17 juli 2014 is de vordering van Expo Börse strekkende tot - kort gezegd - nadere onderbouwing van de afgelegde derdenverklaring, afgewezen.

2.21.

Op 15 oktober 2014 en 5 februari 2015 heeft (de advocaat van) Expo Börse onder meer het volgende geschreven aan Stella Gioia, Joystar Beheer en de Stichting:

Namens cliënte, Expo Börse GmbH, roep ik hierbij ex art. 3:45 BW de vernietiging in van de tussen 4 en 9 april 2014 door u drieën verrichte rechtshandelingen, bestaande uit:

1. een cessie van de vordering groot € 203.635,50 van Stella Gioia B.V. (verder: Stella) op cliënte aan Joystar Beheer B.V. (verder: Joystar) en bijbehorende mededeling hiervan aan de Stichting Beheer Derdengeld van [stichting] (verder: Stichting)

en - voor zover bestaand -

2. een (volgens mr. [advocaat] bestaande maar niet door de deken bevestigde) cessie van de toekomstige vordering van Stella op de Stichting aan Joystar en bijbehorende mededeling hiervan aan de Stichting,

op grond waarvan de Stichting niet langer ten behoeve van Stella betaling van het bedrag ad € 203.635,50 ging ontvangen maar ten behoeve van Joystar.

(…)

In aanvulling op de hierboven bedoelde vernietiging vernietig ik namens cliënte bij deze ook de navolgende rechtshandelingen:

3. de vestiging op 2 april 2014 - door Stella en Joystar ten gunste van Joystar - van een pandrecht op de vordering van Stella op cliënte, en

4. de vestiging op 4 april 2014 - door Stella en Joystar ten gunste van Joystar - van een pandrecht op de (toen toekomstige) vordering van Stella op de Stichting, en

5. iedere andere onverplichte rechtshandeling door Stella, Joystar en/of de Stichting die cliënte thans nog niet bekend is waardoor cliënte in haar verhaalsmogelijkheden wordt/is benadeeld, terwijl de betrokken partijen wisten of moesten weten dat die benadeling het gevolg zou zijn van die rechtshandeling(en).

Gevolg van de inroeping van de vernietiging is dat met terugwerkende kracht de cessie(s), de verpandingen en de mededelingen aan de Stichting ten opzichte van cliënte geen werking hebben. De crediteur van de gecedeerde vordering(en), ten opzichte van EB, was derhalve nog steeds Stella. De verpanding aan Joystar regardeert cliënte ook niet.

Ten opzichte van EB ontving de Stichting derhalve het geld ten behoeve van Stella en niet ten behoeve van Joystar.

De doorbetaling door de Stichting aan Joystar is derhalve in weerwil van het beslag geschied. Deze betaling regardeert cliënte niet!

De door de Stichting afgelegde derdenverklaring is jegens cliënte dan ook onjuist.

Namens cliënte verzoek, en zo nodig sommeer, ik de Stichting nogmaals een nieuwe, correcte derdenverklaring af te leggen waaruit zal blijken dat het beslag d.d. 9 april 2014 wel degelijk doel heeft getroffen.

2.22.

Op 16 juni 2015 is Stella Gioia in staat van faillissement verklaard, met benoeming van de curator in die hoedanigheid.

2.23.

Bij vonnis van de rechtbank Amsterdam van 15 juli 2015 is Stella Gioia veroordeeld tot betaling aan Expo Börse van € 118.006,38, te vermeerderen met rente en kosten. Het vonnis is bij exploot van 30 juli 2015 (hersteld bij exploot van 7 augustus 2015) betekend aan de curator. Bij exploot van 3 augustus 2015 (eveneens hersteld bij exploot van 7 augustus 2015) is het vonnis betekend aan de Stichting, waarbij is aangezegd dat de conservatoire derdenbeslagen onder de Stichting een executoriaal karakter hebben gekregen.

2.24.

Bij e-mail van 21 september 2015 heeft Expo Börse de Stichting (opnieuw) gesommeerd tot aanpassing van haar derdenverklaring en tot betaling van het bedrag van € 203.635,50 aan Expo Börse. De Stichting heeft dit geweigerd.

2.25.

De curator heeft bij brief van 2 december 2015 aan Expo Börse medegedeeld dat haar vordering op Stella Gioia voor een bedrag van € 194.358,88 is geplaatst op de lijst van voorlopige erkende schuldeisers.

3 De geschillen

In de zaak 15-1062 3.1.

Expo Börse heeft gevorderd om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:

te verklaren voor recht dat de rechtsgevolgen van de cessie van de toekomstige vordering van Stella Gioia op de Stichting aan Joystar Beheer - bij akte d.d. 4 april 2014, geregistreerd op 7 april 2014 - niet ten opzichte van Expo Börse ingeroepen kunnen worden;

voor zover mocht blijken dat voorafgaand aan beslag 1 nog een of meer andere rechtshandelingen zijn verricht tussen Stella Gioia en Joystar Beheer waarvan Expo Börse bij brieven d.d. 15 oktober 2014 en/of 5 februari 2015 de pauliana heeft ingeroepen: te verklaren voor recht dat ten opzichte van Expo Börse de rechtsgevolgen van die rechtshandelingen niet ingeroepen kunnen worden;

te verklaren voor recht en vast te stellen dat de Stichting, ten opzichte van Expo Börse, ten tijde van beslag 1 een bedrag van € 203.635,50 onder zich had of zou verkrijgen of verschuldigd zou zijn of worden aan Stella Gioia uit hoofde van een reeds bestaande rechtsverhouding;

primair: de Stichting op de voet van artikel 477a lid 2 Rv te veroordelen tot betaling en afgifte binnen twee dagen na betekening van het te wijzen vonnis van € 196.771,23, althans een in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met de Duitse handelsrente van € 23,21 per dag vanaf 2 oktober 2015 tot aan de dag van volledige betaling en

subsidiair: de Stichting uit hoofde van een jegens Expo Börse gepleegde onrechtmatige daad te veroordelen tot betaling binnen twee dagen na betekening van het te wijzen vonnis van € 196.771,23, althans een in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 2 oktober 2015, althans een in goede justitie te bepalen datum, tot aan de dag van volledige betaling;

de Stichting te veroordelen in de kosten van de procedure, de nakosten daarin begrepen, te vermeerderen met de wettelijke rente.

3.2.

De Stichting heeft gemotiveerd verweer gevoerd tegen de vordering en geconcludeerd tot afwijzing ervan, met veroordeling, uitvoerbaar bij voorraad, van Expo Börse in de kosten van de procedure, te vermeerderen met de nakosten en met de wettelijke rente over de nakosten.

In de zaak 16-569

3.3.

Expo Börse heeft gevorderd om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:

te verklaren voor recht dat de rechtsgevolgen van de cessie van de toekomstige vordering van Stella Gioia op de Stichting aan Joystar Beheer - bij akte d.d. 4 april 2014, geregistreerd op 7 april 2014 - niet ten opzichte van Expo Börse ingeroepen kunnen worden;

voor zover mocht blijken dat voorafgaand aan beslag 1 nog een of meer andere rechtshandelingen zijn verricht tussen Stella Gioia en Joystar Beheer waarvan Expo Börse bij brieven d.d. 15 oktober 2014 en/of 5 februari 2015 de pauliana heeft ingeroepen: te verklaren voor recht dat ten opzichte van Expo Börse de rechtsgevolgen van die rechtshandelingen niet ingeroepen kunnen worden;

te verklaren voor recht dat Stella Gioia, ten opzichte van Expo Börse, ten tijde van beslag 1 een vordering van € 203.635,50 had of zou verkrijgen op de Stichting uit hoofde van een reeds bestaande rechtsverhouding;

e curator en Joystar Beheer hoofdelijk te veroordelen in de kosten van de procedure, de nakosten daarin begrepen, te vermeerderen met de wettelijke rente.

3.4.

Joystar Beheer heeft de vordering gemotiveerd betwist en geconcludeerd tot afwijzing ervan, met veroordeling van Expo Börse in de kosten van de procedure, te vermeerderen met de wettelijke rente.

In beide zaken

3.5.

Op de stellingen van partijen zal, voor zover van belang, hierna worden ingegaan.

4 De beoordeling

4.1.

Gelet op de samenhang tussen zaak 15-1062 en zaak 16-569, zullen beide zaken hierna gezamenlijk worden behandeld.

4.2.

Omdat Expo Börse in Duitsland gevestigd is, hebben de geschillen een internationaalrechtelijk karakter. Ambtshalve moet dan ook de vraag worden beantwoord of de Nederlandse rechter bevoegd is van de vorderingen kennis te nemen en, zo ja, welk recht op de vorderingen van toepassing is. Nu de Stichting, de curator en Joystar Beheer woonplaats hebben in Nederland, is de bevoegdheid van de Nederlandse rechter op grond van artikel 2 EEX-Vo gegeven. Tussen partijen is niet in geschil dat Nederlands recht van toepassing is op de vorderingen.

4.3.

In zaak 16-569 is tegen de curator verstek verleend. Nu door Joystar Beheer is voortgeprocedeerd, wordt in deze zaak op grond van artikel 140 Rv één vonnis tussen partijen gewezen, dat als een vonnis op tegenspraak wordt beschouwd. Ten opzichte van de niet verschenen partij geldt dat de vordering in beginsel wordt toegewezen, tenzij de vordering onrechtmatig of ongegrond voorkomt (artikel 139 Rv). Naar vaste rechtspraak werken de door de wel verschenen gedaagde gevoerde verweren niet in het voordeel van de gedaagde die niet is verschenen, tenzij sprake is van een rechtsbetrekking tussen partijen die verplicht tot een voor alle partijen gelijke beslissing (HR 28 mei 1999, NJ 2000/290). Die situatie doet zich hier voor. Expo Börse vordert immers verklaringen voor recht ten aanzien van rechtshandelingen waarbij zowel Stella Gioia als Joystar Beheer betrokken zijn. Toewijzing van de vorderingen jegens de curator - in haar hoedanigheid van curator in het faillissement van Stella Gioia - en afwijzing van de vorderingen jegens Joystar Beheer, zou leiden tot een tegenstrijdig vonnis.

4.4.

De vorderingen van Expo Börse zijn gegrond op haar stelling dat zij de cessie van de toekomstige vordering van Stella Gioia op de Stichting aan Joystar Beheer van 4 april 2014 (zie hiervoor onder 2.12) rechtsgeldig heeft vernietigd op grond van de pauliana (artikel 3:45 BW). Deze stelling is gemotiveerd weersproken door zowel de Stichting als Joystar Beheer. Indien dat verweer slaagt, stranden de vorderingen van Expo Börse reeds daarop. De rechtbank zal daarom eerst het beroep van Expo Börse op de pauliana beoordelen.

4.5.

Artikel 3:45 lid 1 BW bepaalt dat een rechtshandeling vernietigbaar is, indien deze rechtshandeling onverplicht is verricht en de schuldenaar bij het verrichten ervan wist of behoorde te weten dat daarvan benadeling van een of meer schuldeisers in hun verhaalsmogelijkheden het gevolg zou zijn.

Onverplicht verricht

4.6.

Een onverplichte rechtshandeling is een handeling die verricht wordt zonder dat daartoe een op de wet of een overeenkomst steunende verplichting bestaat. Volgens Expo Börse is daarvan sprake, nu de akte van cessie van 4 april 2014 geen enkele titel noemt en een verplichting tot het aangaan van de cessie ook overigens nergens uit af te leiden is. Joystar Beheer heeft deze stellingen weersproken en daartoe aangevoerd dat de verplichting tot het verrichten van de cessie voortvloeit uit de eerdere stille cessie uit 2010 (zie hiervoor onder 2.6) en uit de verpanding van 2 april 2014 (zie hiervoor onder 2.11). De rechtbank volgt Joystar Beheer niet in dat standpunt. Uit de akte van cessie van 4 april 2014 blijkt geen verplichting voor Stella Gioia om deze rechtshandeling te verrichten. Die verplichting kan ook niet worden gevonden in de stille cessie van 26 februari 2010 of de verpanding van 2 april 2014, alleen al omdat niet (voldoende gemotiveerd) gesteld en evenmin gebleken is dat die rechtshandelingen verplicht zijn verricht (nog los van de vraag of uit die rechtshandelingen een verplichting tot het verrichten van de cessie van 4 april 2014 voortvloeit). Het verweer kan in zoverre dan ook niet slagen. Nu ook overigens niet is gebleken van enige verplichting tot het verrichten van de cessie van 4 april 2014, gaat de rechtbank ervan uit dat sprake is van een onverplichte rechtshandeling.

Benadeling in verhaalsmogelijkheden

4.7.

Vervolgens moet worden beoordeeld of Expo Börse door de cessie van 4 april 2014 is benadeeld in haar verhaalsmogelijkheden. Volgens Expo Börse is dat het geval, omdat beslag 1 doel zou hebben getroffen als de cessie niet had plaatsgevonden. Joystar Beheer heeft daartegen aangevoerd dat van benadeling geen sprake is, omdat de cessie van 4 april 2014 uitvoering gaf aan het op 2 april 2014 gevestigde pandrecht en de feitelijke cessie zelfs al in 2010 plaatsvond. De mogelijkheid tot verhaal was voor Expo Börse dus al vóór de cessie van 4 april 2014 verdwenen, aldus Joystar Beheer.

4.8.

De vraag of benadeling aanwezig is moet worden beantwoord door de hypothetische situatie waarin de schuldeisers zouden hebben verkeerd zonder de gewraakte rechtshandeling te vergelijken met de situatie waarin zij feitelijk verkeren als die handeling onaangetast blijft. Die toets brengt mee dat in het onderhavige geval sprake is van benadeling van Expo Börse in haar verhaalsmogelijkheden. De cessie van 4 april 2014 weggedacht, zou beslag 1 immers doel hebben getroffen. Joystar Beheer en de Stichting kunnen niet worden gevolgd in hun stelling dat op het moment dat beslag 1 werd gelegd geen sprake was van een bestaande rechtsverhouding tussen Stella Gioia en de Stichting. Op grond van artikel 475 lid 1 Rv is een derdenbeslag in een geval als het onderhavige mogelijk indien de derdengelden rechtstreeks zullen worden verkregen uit een reeds bestaande rechtsverhouding tussen de cliënt en de advocaat. Op toekomstige derdengelden kan beslag worden gelegd vanaf het moment waarop tussen de beslagen cliënt en de advocaat is overeengekomen dat de advocaat ten behoeve van die cliënt derdengelden zal ontvangen. Niet in geschil is dat daarvan in het onderhavige geval sprake was voordat beslag 1 werd gelegd. Beslag 1 trof echter geen doel, omdat op het moment dat beslag werd gelegd, het saldo op de derdenrekening nihil was. Datzelfde geldt voor beslag 2. Daarmee is de benadeling van Expo Börse in haar verhaalsmogelijkheden gegeven. De eerdere cessie en de verpanding kunnen dat niet anders maken, nu die betrekking hebben op een andere vordering. De cessie van 4 april 2014 betreft immers de toekomstige vordering van Stella Gioia op de Stichting, terwijl de cessie uit 2010 en de verpanding van 2 april 2014 de vordering van Stella Gioia op Expo Börse betreffen.

Wetenschap van benadeling

4.9.

Voor een geslaagd beroep op artikel 3:45 BW is tevens vereist dat de schuldenaar bij het verrichten van de rechtshandeling wist of behoorde te weten dat benadeling van een of meer schuldeisers in hun verhaalsmogelijkheden daarvan het gevolg zou zijn. Artikel 3:45 lid 2 BW bepaalt dat indien sprake is van een rechtshandeling anders dan om niet, die hetzij meerzijdig is, hetzij eenzijdig en tot een of meer bepaalde personen gericht is, wetenschap van benadeling ook vereist is bij de wederpartij van de schuldenaar. Dat de onderhavige cessie van 4 april 2014 een rechtshandeling anders dan om niet is, is niet gesteld en evenmin gebleken. Wetenschap van benadeling is daarom alleen vereist bij Stella Gioia.

4.10.

Artikel 3:47 BW bepaalt dat, in geval van benadeling door een rechtshandeling om niet, die de schuldenaar heeft verricht binnen één jaar voor het inroepen van de vernietigingsgrond, wordt vermoed dat hij wist of behoorde te weten dat benadeling van een of meer schuldeisers het gevolg van de rechtshandeling zou zijn. Expo Börse heeft de vernietiging van de cessie op 15 oktober 2014 ingeroepen. De cessie van 4 april 2014 is dus korter dan een jaar voor het inroepen van de vernietigingsgrond verricht, zodat Stella Gioia wordt vermoed wetenschap van benadeling te hebben gehad. Dat vermoeden is weerlegbaar. Hetgeen Joystar Beheer in dat kader heeft aangevoerd, is echter onvoldoende om het vermoeden van wetenschap bij Stella Gioia te weerleggen. Volgens Joystar Beheer is op geen enkele manier gebleken dat Stella Gioia ten tijde van de cessie rekening moest houden met het mogelijke vorderingsrecht van Expo Börse. Die stelling is - wat er ook zij van de juistheid daarvan - in dit kader niet relevant, nu de wetenschapseis niet is toegespitst op de concrete schuldeiser die de pauliana voor zich inroept. Relevant is of Stella Gioia op het moment van de onverplichte rechtshandeling heeft geweten of heeft moeten weten dat benadeling van een of meer schuldeisers in hun verhaalsmogelijkheden het gevolg zou zijn. Die wetenschap wordt vermoed en is niet weerlegd.

4.11.

De rechtbank merkt nog op dat ook als ervan zou moeten worden uitgegaan dat sprake is van een rechtshandeling anders dan om niet, wetenschap van benadeling bij zowel Stella Gioia als Joystar Beheer zou worden vermoed op grond van artikel 3:46 lid 1 onder 5 (a en b) en lid 6 BW .

4.12.

Conclusie van het voorgaande is dat is voldaan aan de vereisten van artikel 3:45 BW en Expo Börse de cessie van de toekomstige vordering van Stella Gioia op de Stichting aan Joystar Beheer van 4 april 2014 rechtsgeldig heeft vernietigd op grond van de pauliana. Vervolgens moet worden beoordeeld wat daarvan de gevolgen zijn.

4.13.

Partijen twisten over de vraag of de buitengerechtelijke vernietiging van de cessie in het onderhavige geval ook werking heeft tegen de Stichting als derde partij. Volgens Expo Börse moet die vraag bevestigend worden beantwoord. Zij heeft daartoe aangevoerd dat de cessie rechtsgeldig blijft, maar dat door het inroepen van de pauliana de rechtsgevolgen van de cessie niet aan haar kunnen worden tegengeworpen. Dat betekent volgens Expo Börse dat niet aan haar kan worden tegengeworpen dat de vordering van Stella Gioia op de Stichting het vermogen van Stella Gioia heeft verlaten. Dat brengt mee dat beslag 1 ten opzichte van Expo Börse wel doel heeft getroffen. Volgens Expo Börse wordt alleen dan de situatie bereikt die zou hebben bestaan als de cessie niet had plaatsgevonden. Zowel de Stichting als Joystar Beheer hebben dit standpunt van Expo Börse weersproken en daartoe aangevoerd dat de pauliana geen werking heeft ten opzichte van de Stichting.

4.14.

Artikel 3:45 lid 4 BW bepaalt dat een schuldeiser die wegens benadeling tegen een rechtshandeling opkomt, deze slechts vernietigt te zijnen behoeve en niet verder dan nodig is ter opheffing van de door hem ondervonden benadeling. Het relatieve karakter van de vernietiging krachtens de pauliana brengt mee dat de cessie van 4 april 2014 nietig is ten opzichte van Expo Börse, maar dat de cessie geldig is ten opzichte van ieder ander, waaronder Stella Gioia als cedent en Joystar Beheer als cessionaris. Ook ten opzichte van de Stichting als debitor cessus is de cessie dus geldig. De rechtbank volgt Expo Börse daarom niet in haar stelling dat de pauliana ook werking heeft ten opzichte van de Stichting. De stelling van Expo Börse dat voor opheffing van de door haar ondervonden benadeling noodzakelijk is dat de cessie ook ten opzichte van de Stichting nietig is, gaat niet op. Een benadeelde schuldeiser kan de pauliana immers instellen tegenover de verkrijger van het door de debiteur vervreemde vermogensbestanddeel en uit dien hoofde opheffing van de ondervonden benadeling vorderen.

4.15.

Nu de cessie van 4 april 2014 rechtsgeldig is ten opzichte van de Stichting, kan niet worden geoordeeld dat de door de Stichting afgelegde derdenverklaring onjuist is. De vordering van Expo Börse tegen de Stichting gebaseerd op artikel 477a Rv (de primaire vordering als hiervoor onder 3.1 sub d weergegeven) is daarom niet toewijsbaar. Dat geldt eveneens voor de gevorderde verklaring voor recht als weergegeven onder 3.1 sub c. Ook die vordering gaat er immers - ten onrechte - van uit dat de pauliana werking heeft ten opzichte van de Stichting. De onder 3.1 sub a en b bedoelde verklaringen voor recht hebben betrekking op rechtshandelingen waarbij de Stichting geen partij is en zijn in de procedure tegen de Stichting reeds daarom niet toewijsbaar.

4.16.

Aldus resteert - in de procedure tegen de Stichting - de vordering van Expo Börse gegrond op onrechtmatige daad (de subsidiaire vordering als hiervoor onder 3.1 sub d weergegeven). Aan die vordering heeft Expo Börse ten grondslag gelegd dat de Stichting niet op redelijke gronden tot doorbetaling van het door Expo Börse ontvangen bedrag aan Joystar Beheer heeft kunnen overgaan. Expo Börse heeft daartoe aangevoerd dat de Stichting wist, althans moet hebben geweten, dat:

Expo Börse een grote en onbetwiste tegenvordering had op Stella Gioia,

de cessie vernietigbaar was en geen enkel ander doel had dan een gerechtvaardigde beslaglegging door Expo Börse te frustreren,

Stella Gioia, gelet op haar slechte financiële situatie, geen ander adequaat verhaal zou bieden.

De wetenschap van mr. [advocaat] - advocaat van Stella en bestuurslid van de Stichting - moet volgens Expo Börse worden toegerekend aan de Stichting. De Stichting had zich op grond van artikel 6:37 BW op een opschortingsrecht kunnen en moeten beroepen. Expo B örse concludeert dat de Stichting niet te goeder trouw was en onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld door tot doorbetaling aan Joystar Beheer over te gaan. De Stichting heeft deze stellingen van Expo Börse gemotiveerd weersproken.

4.17.

Een Stichting Beheer Derdengelden heeft als doel om derdengelden te ontvangen, tijdelijk te beheren en vervolgens te betalen of over te dragen aan de rechthebbenden of degenen die rechthebbenden zullen blijken te zijn. In artikel 24 van de Modelovereenkomst voor Stichtingen Derdengelden, behorend bij artikel 34 van de Regeling op de advocatuur, is (onder meer) bepaald dat de betaling zo spoedig mogelijk geschiedt nadat door of namens de rechthebbende daartoe het verzoek is gedaan. Indien niet vast staat dat de rechthebbende aanspraak kan maken op onmiddellijke uitbetaling, geschiedt de uitbetaling eerst nadat dit wel is komen vast te staan. In het onderhavige geval is de akte van cessie van 4 april 2014 aan de Stichting toegezonden. Vervolgens heeft [bestuurder van gedaagde 2 in 503503] - (middellijk) bestuurder van Stella Gioia en Joystar Beheer - de Stichting op 7 april 2014 verzocht om het bedrag dat zij van Expo Börse zal ontvangen onmiddellijk over te maken aan Joystar Beheer. Gelet hierop heeft de Stichting op redelijke gronden mogen aannemen dat Joystar Beheer als schuldeiser tot de betaling gerechtigd was. Van een Stichting Beheer Derdengelden kan in redelijkheid niet worden verlangd dat zij, wanneer haar is gebleken dat daadwerkelijk een cessie heeft plaatsgevonden, nader onderzoek doet naar de vraag of die cessie mogelijk paulianeus is. Een dergelijke vergaande onderzoeksplicht is niet goed te rijmen met het hierboven weergegeven doel van een Stichting Beheer Derdengelden.

4.18.

Het voorgaande is slechts anders als de Stichting weet, dan wel sterke vermoedens heeft, dat de cessie niet rechtsgeldig is (in dit geval ten opzichte van Expo Börse, die reeds derdenbeslag had gelegd onder de Stichting). Dat daarvan in het onderhavige geval sprake is, is onvoldoende gebleken. Mr. [advocaat] - advocaat van Stella Gioia en bestuurslid van de Stichting - was weliswaar op de hoogte van het reeds langlopende geschil tussen Expo Börse en Stella Gioia, maar daarmee is nog niet gezegd dat hij er ook van op de hoogte was dat de cessie paulianeus was. Anders dan Expo Börse stelt, kan die wetenschap ook niet worden afgeleid uit de e-mail van mr. [advocaat] van 26 mei 2014 (zie hiervoor onder 2.17) of uit punt 21 van de conclusie van antwoord in zaak 15-1062. Ook daaruit kan immers niet worden afgeleid dat de Stichting ten tijde van de betaling wist of redelijkerwijze behoorde te weten dat de cessie vernietigbaar was ten opzichte van Expo Börse. Datzelfde geldt voor de (betwiste) stelling van Expo Börse dat mr. [advocaat] - en daarmee de Stichting - op de hoogte was van de slechte financiële situatie van Stella Gioia. Ook daarmee is nog niet de conclusie gerechtvaardigd dat de Stichting de betaling aan Joystar Beheer had moeten opschorten. Expo Börse doet het voorkomen alsof de Stichting bewust heeft meegewerkt aan de benadeling van Expo Börse door (uitvoering van) de paulianeuze cessie, maar de rechtbank ziet onvoldoende grond voor de juistheid van dat standpunt. De rechtbank is van oordeel dat de Stichting in de gegeven omstandigheden op goede gronden heeft kunnen overgaan tot uitbetaling aan Joystar Beheer en dat zij aldus niet onrechtmatig heeft gehandeld jegens Expo Börse.

4.19.

Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de vorderingen in zaak 15-1062 zullen worden afgewezen.

4.20.

Vervolgens dient te worden beoordeeld of de vorderingen van Expo Börse tegen de curator en Joystar Beheer kunnen worden toegewezen. Expo Börse heeft aangevoerd dat zij recht en belang heeft bij de gevorderde verklaringen voor recht in de zaak 16-569, teneinde zich ter executie van het vonnis van 15 juli 2015 te kunnen verhalen op het door Expo Börse onder de Stichting beslagene. Zoals hiervoor is overwogen en geoordeeld, is verhaal door Expo Börse op het door haar aan de Stichting betaalde bedrag echter niet mogelijk. Expo Börse heeft verder niet gesteld welk belang zij heeft bij de gevorderde verklaringen voor recht tegen de curator en Joystar Beheer. Zij heeft aan haar vorderingen in zaak 16-569 ook niet enige nadere eis verbonden, bijvoorbeeld strekkende tot opheffing van de door haar ondervonden benadeling. Reeds daarom zijn de vorderingen tegen de curator en Joystar Beheer, bij gebreke van belang, niet toewijsbaar. Ook de vorderingen in zaak 16-569 zullen dus worden afgewezen.

4.21.

Als de in het ongelijk gestelde partij zal Expo Börse in beide zaken worden veroordeeld in de proceskosten.

In zaak 15-1062 worden de kosten aan de zijde van de Stichting vastgesteld op:

- griffierecht € 3.864,00

- salaris advocaat € 4.000,00 (2,0 punten × tarief € 2.000,00)

Totaal € 7.864,00

In zaak 16-569 worden de kosten aan de zijde van Joystar Beheer vastgesteld op:

- griffierecht € 619,00

- salaris advocaat € 904,00 (2,0 punten × tarief € 452,00)

Totaal € 1.523,00

4.22.

De gevorderde veroordeling in de nakosten in zaak 15-1062 is in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.

5 De beslissing

De rechtbank

in de zaak 15-1062

5.1.

wijst de vorderingen af,

5.2.

veroordeelt Expo Börse in de proceskosten, aan de zijde van de Stichting tot op heden vastgesteld op € 7.864,00,

5.3.

veroordeelt Expo Börse in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat Expo Börse niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,

5.4.

verklaart dit vonnis in deze zaak wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,

in de zaak 16-569

5.5.

wijst de vorderingen af,

5.6.

veroordeelt Expo Börse in de proceskosten, aan de zijde van Joystar Beheer tot op heden vastgesteld op € 1.523,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van veertien dagen na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling.

Dit vonnis is gewezen door mr. A.A. Muilwijk-Schaaij en in het openbaar uitgesproken op 19 april 2017.

1977/2053


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature