Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

heropening WAO-uitkering. Zie met name rechtsoverweging 4.3 en 4.4

Uitspraak



Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht 3

zaaknummer: ROT 15/7466

uitspraak van de meervoudige kamer van 20 april 2017 in de zaak tussen

[eiser] , te Spijkenisse, eiser,

gemachtigde: mr. H.F.A. Notenboom,

en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV), verweerder,

gemachtigde: mr. T. Rook.

Procesverloop

Bij besluit van 14 juli 2015 (het primaire besluit I) heeft verweerder bepaald dat eiser vanaf 1 april 2015, de datum waarop hij weer in Nederland woont, weer een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) krijgt. De uitkering bedraagt € 1.374,82 bruto per maand.

Bij besluit van 14 juli 2015 (het primaire besluit II) heeft verweerder eiser meegedeeld dat hij een nabetaling van zijn WAO-uitkering ontvangt over de periode van 1 april 2015 tot 1 juli 2015. De nabetaling bedraagt € 3.243,66.

Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen beide primaire besluiten.

Bij besluit van 6 november 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit I gegrond verklaard voor wat betreft de hoogte van het dagloon. Per 1 april 2015 komt eiser in aanmerking voor heropening van zijn WAO-uitkering op basis van zijn vervolgdagloon van € 93,04 in plaats van € 91,02. Voorts heeft verweerder de motivering van het primaire besluit I gewijzigd. Daar waar vermeld was dat eiser vanaf 1 april 2015 weer in Nederland woont en hij daarom vanaf die datum weer in aanmerking komt voor een WAO-uitkering, dient dit zo te worden gelezen dat verweerder op 1 april 2015 het verzoek van eiser om heropening van zijn WAO-uitkering heeft ontvangen en dat verweerder heeft beoordeeld dat eiser voldoet aan de criteria om per 1 april 2015 weer in aanmerking te komen voor een WAO-uitkering. Het bezwaar tegen het primaire besluit II is eveneens gegrond verklaard voor wat betreft de hoogte van het dagloon en daarmee de hoogte van de nabetaling. Voor het overige heeft verweerder de primaire besluiten I en II gehandhaafd.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Bij brief van 13 oktober 2016 heeft de rechtbank verweerder - onder meer - in de gelegenheid gesteld om schriftelijk een nadere toelichting te geven op de grondslag van het bestreden besluit.

Bij brief van 24 oktober 2016 heeft verweerder van deze gelegenheid gebruik gemaakt.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 oktober 2016. Eiser is verschenen, bijgestaan door een kantoorgenoot van zijn gemachtigde, mr. C.C.J.L. Huurman. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst en - onder meer - bepaald dat eiser in de gelegenheid wordt gesteld om te reageren op de brief van verweerder van 24 oktober 2016. Daarbij heeft de rechtbank eiser verzocht om in zijn reactie in te gaan op zijn stelling ter zitting dat hij in juli 2014 op een UWV-kantoor is geweest en daar met een zekere [x] heeft gesproken over zijn terugkeer in Nederland en over het heropenen/opnieuw aanvragen van de WAO-uitkering. Verder is eiser verzocht om aan de rechtbank een kopie van een stuk te doen toekomen dat zich in zijn dossier bevindt, waarin naar dit gesprek wordt verwezen, . Voorts heeft de rechtbank bepaald dat verweerder in de gelegenheid wordt gesteld hierop te reageren en om in het geval dat bij verweerder gegevens bekend zijn waaruit het contact tussen eiser en voornoemde [x] blijkt, dit aan de rechtbank te berichten.

Partijen hebben nadere stukken overgelegd.

Partijen hebben toestemming gegeven om uitspraak te doen zonder dat een nadere zitting plaatsvindt.

De rechtbank heeft het onderzoek op 6 februari 2017 gesloten.

Overwegingen

1. Feiten

1.1.

Bij besluit van 10 augustus 1998 heeft verweerder bepaald dat eiser vanaf 12 juni 1998 recht heeft op een WAO-uitkering, omdat eiser vanaf deze datum voor 80 tot 100% arbeidsongeschikt wordt geacht voor de WAO.

1.2.

Bij besluit van 24 mei 2007 heeft verweerder de arbeidsongeschiktheid van eiser ongewijzigd vastgesteld. Dit betekent dat de hoogte en de uitbetaling van de WAO-uitkering van eiser niet veranderen.

1.3.

Bij besluit van 14 december 2012 heeft verweerder eiser meegedeeld dat door zijn inspecteur, mevrouw M. Albers, onderzoek wordt gedaan, maar dat hij niet bereikbaar is op het [adres] Hierdoor kan verweerder niet vaststellen of eiser nog langer een WAO-uitkering kan krijgen, reden waarom verweerder de WAO-uitkering van eiser met ingang van 1 januari 2013 tijdelijk niet meer uitbetaalt. Verweerder heeft eiser verzocht om binnen een week na dagtekening van dit besluit contact op te nemen met [x] . Verweerder heeft daarbij aangekondigd dat wanneer hij geen reactie van eiser ontvangt, de uitkering wordt ingetrokken.

1.4.

Bij besluit van 7 februari 2013 heeft verweerder de WAO-uitkering van eiser vanaf 1 januari 2013 stopgezet, omdat eiser niet heeft voldaan aan het verzoek van verweerder om direct contact met hem op te nemen om een afspraak te maken met zijn inspecteur.

1.5.

Op 21 juli 2014 heeft eiser aangifte gedaan bij de gemeente Spijkenisse van zijn [nieuw adres]

1.6.

Bij brief van 8 augustus 2014 heeft [klantmanager] van de afdeling Inkomen van de sector Inwoners van de gemeente Spijkenisse, namens eiser verweerder verzocht de aan eiser toekomende WAO-uitkering met ingang van 10 juli 2014 tot nader order ten volle uit te betalen aan de sector Inwoners van de gemeente Spijkenisse.

1.7.

Bij brief van 29 augustus 2014 heeft verweerder de gemeente Spijkenisse meegedeeld dat eiser vanaf 1 januari 2013 geen uitkering van verweerder ontvangt en dat verweerder daarom de brief van 8 augustus 2014 niet in behandeling kan nemen.

1.8.

Op 30 maart 2015 heeft eiser een aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeid (Wet WIA) ingevuld, welke door verweerder op 1 april 2015 is ontvangen. In deze aanvraag heeft eiser - onder meer - zijn adresgegevens opgegeven en aangegeven dat hij vanaf 2 juli 2014 voor het eerst niet kon werken door ziekte, dat hij geen werkgever had bij wie hij werkte toen hij ziek werd en een Wet WIA-uitkering had en dat hij eerder een arbeidsongeschiktheidsuitkering heeft aangevraagd en heeft gekregen.

1.9.

Bij besluit van 17 april 2015 heeft verweerder eiser meegedeeld dat hij geen Wet WIA-uitkering kan krijgen, omdat hij recht heeft op een WAO-uitkering. De Wet WIA-aanvraag zal door verweerder worden behandeld als een verzoek om zijn WAO-uitkering opnieuw te beoordelen.

1.10.

Op 7 mei 2015 heeft een arts van verweerder de vraag naar de belastbaarheid van eiser op en na 30 maart 2015 beantwoord. Onder de kop ‘Overwegingen’ heeft de arts toegelicht dat eiser doorlopend geen benutbare mogelijkheden heeft gehad en dat dit speelde op 2 juli 2014 toen eiser terugkwam in Nederland en per 30 maart 2015 toen werd verzocht om heropening van de uitkering.

1.11.

Vervolgens heeft verweerder de beide primaire besluiten genomen.

2. Standpunten van partijen

2.1.

Verweerder heeft in het bestreden besluit ten aanzien van het primaire besluit I - onder meer - toegelicht dat wanneer verzocht wordt om heropening van een WAO-uitkering, hij uitgaat van de datum van de aanvraag om herbeoordeling als zijnde het moment waarop hij dient te bezien of eiser weer in aanmerking kan komen voor de uitkering. Uit dossieronderzoek is verweerder niet gebleken dat eiser vóór 1 april 2015 een dergelijke aanvraag heeft ingediend. De uitkering is heropend, nadat eiser weer aan zijn verplichtingen heeft voldaan. Eiser heeft op 1 april 2015 een aanvraag tot heropening ingediend waardoor bij verweerder zijn adres in Nederland bekend is geworden en een verzekeringsarts van verweerder hem volledig en duurzaam arbeidsongeschikt heeft bevonden. Verlening van de WAO-uitkering met terugwerkende kracht kan verweerder dan ook niet honoreren.

Verweerder heeft in het voorgaande wel aanleiding gezien om de motivering van het primaire besluit I te wijzigen. Verweerder heeft voorts toegelicht dat de hoogte van de uitkering door hem niet juist is vastgesteld. De hoogte daarvan was gebaseerd op het niet geïndexeerde vervolgdagloon, terwijl dit gebaseerd moet zijn op het geïndexeerde vervolgdagloon. Om deze reden is ook de hoogte van de nabetaling aangepast te worden.

Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op de artikelen 18, 43c en 48 van de WAO .

2.2.

Eiser kan zich niet met het bestreden besluit verenigen en heeft daartegen in beroep aangevoerd dat verweerder zijn WAO-uitkering ten onrechte pas per 1 april 2015 heeft heropend. Volgens eiser zou zijn uitkering met terugwerkende kracht tot 2 juli 2014 moeten worden heropend. Eiser heeft zijn beroep primair gegrond op de stelling dat hij per 2 juli 2014 weer in Nederland was en dus vanaf die datum recht had op WAO-uitkering; hij voldeed vanaf die datum immers weer aan de voorwaarde dat hij woonachtig is Nederland. Subsidiair heeft eiser aangevoerd dat er voor verweerder in elk geval aanleiding bestond gebruik te maken van de ambtshalve bevoegdheid tot heropening op grond van artikel 47, negende lid, van de WAO nadat verweerder de brief van de gemeente Spijkenisse had ontvangen. Meer subsidiair heeft eiser aangevoerd dat zich volgens hem bijzondere omstandigheden voordoen voor het toekennen van de uitkering met terugwerkende kracht. In de eerste plaats is een eerdere aanvraag van eiser door verweerder niet in behandeling genomen, omdat eiser niet beschikte over een DigiD. Verder heeft de gemeente Spijkenisse geprobeerd om namens eiser een dergelijke aanvraag te doen. Tot slot is relevant dat eiser bij terugkomst in Nederland een open wond had en zeer traumatische ervaringen had beleefd die psychische klachten tot gevolg hadden.

2.3.

Bij brief van 24 oktober 2016 heeft verweerder nader toegelicht dat het feit dat eiser eind 2012 niet beschikbaar was voor [x] , voor verweerder de aanleiding vormde om de besluiten van 14 december 2012 en 7 februari 2013 te nemen. Op grond van artikel 5 van de Controlevoorschriften arbeidsongeschiktheidswetten 2006 dient een uitkeringsgerechtigde inlichtingen te geven en controle mogelijk te maken (en daartoe bereikbaar te zijn). De artikelen 25, 28 en 36a van de WAO vormen het wettelijke kader.

De datum waarop de aanvraag tot heropening is ontvangen (1 april 2015) is door verweerder aangemerkt als het moment waarop eiser weer aan zijn verplichtingen voldeed. Verweerder heeft zich hierbij gebaseerd op artikel 6 van de Beleidsregels schorsing, opschorting, intrekking en herziening uitkeringen 2006 (Beleidsregels).

2.4.

Bij brief van 3 november 2016 heeft eiser de gang van zaken in juli 2014 geschetst. Hij heeft daarbij zijn stelling ter zitting dat hij toen contact heeft gehad met [x] , gewijzigd. Hij heeft destijds geprobeerd contact op te nemen met [x] maar dit was volgens de medewerker die hem in het UWV-kantoor te woord stond niet mogelijk. Vervolgens heeft eiser mogen bellen naar het algemene nummer van verweerder en heeft hij op 8 juli 2014 gesproken met [y] . Volgens eiser ondersteunen de gegevens afkomstig van de ‘KCC contacthistorie’ zijn lezing dat hij toen heeft gesproken over zijn situatie en zijn wens weer een uitkering te ontvangen. Gelet op artikel 6 van de Beleidsregels stelt eiser zich thans primair op het standpunt dat 8 juli 2014 het moment is geweest waarop hij weer heeft voldaan aan zijn inlichtingenplicht. Subsidiair handhaaft eiser zijn standpunt dat de brief van de gemeente Spijkenisse als zodanig dient te worden beschouwd.

2.5.

Bij brief van 17 november 2016 heeft verweerder bericht dat hij eiser niet volgt in zijn nieuwe primaire standpunt. Verweerder beschikte op 8 juli 2014 nog steeds niet over de adresgegevens van eiser. Verweerder heeft voorts aangegeven dat de WAO niet voorziet in een bepaling betreffende heropening van de uitkering na het overtreden van controlevoorschriften. Verweerder is wettelijk niet verplicht om in deze situatie te heropenen. Wel is er buitenwettelijk begunstigend beleid waarbij verweerder beziet of er reden is om terug te komen op de intrekkingsbeslissing per de dag dat eiser medewerking verleent/bereikbaar is.

Ten aanzien van het subsidiaire standpunt heeft verweerder verwezen naar artikel 34 van de WAO . De gemeente Spijkenisse kan niet gelden als belanghebbende die kan verzoeken een besluit te nemen, nu de gemeente hoogstens een indirect belang heeft.

2.6.

Bij brief van 22 december 2016 heeft eiser opnieuw de gang van zaken in juli 2014 geschetst en opgemerkt dat hij geen invloed heeft op de inhoud van de telefoonnotitie van eiser. Hij benadrukt dat hij op 8 juli 2014 uitleg heeft gegeven over zijn situatie in Brazilië, over zijn gezondheidstoestand op dat moment en over het feit dat hij bij het Leger des Heils verbleef. Verder stelt hij ook de wens te hebben geuit om weer een uitkering te krijgen. Hierin ligt ook de wens van eiser besloten om te voldoen aan zijn inlichtingenplicht.

Ten aanzien van de reactie van verweerder op het subsidiaire standpunt van eiser heeft eiser nog opgemerkt dat het feit dat de brief afkomstig is van de gemeente Spijkenisse nog niet betekent dat de aanvraag voor de gemeente zelf is gedaan. Uit de brief kan worden opgemaakt dat eiser de gemeente heeft gemachtigd om namens hem verweerder aan te schrijven. Of de gemeente wel of niet als belanghebbende kan worden beschouwd, is daarom niet relevant.

3. Juridisch kader

3.1.

Op grond van artikel 6 van de Beleidsregels wordt, indien de verzekerde alsnog aan zijn verplichtingen voldoet en om toekenning (hervatting) van uitkering vraagt, dit opgevat als een verzoek om terug te komen van de intrekkings- of herzieningsbeschikking. De uitkering wordt niet eerder hervat dan met ingang van de dag waarop de verzekerde alsnog aan zijn verplichtingen heeft voldaan. Als de verzekerde echter alsnog aan zijn verplichtingen voldoet voordat de termijn van bezwaar tegen de intrekking of herziening is verlopen, of voordat op het bezwaar is beslist, wordt de betaling met terugwerkende kracht tot en met de datum waarvan zijn uitkering is ingetrokken of herzien hervat, voor zover alsnog het recht kan worden vastgesteld en aan alle overige voorwaarden voor betaling is voldaan.

3.2.

Uit vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep, bijvoorbeeld de uitspraak van 26 juni 2009 (ECLI:NL:CRVB:2009:BJ2393), volgt dat de Beleidsregels kwalificeren als buitenwettelijk begunstigend beleid alsmede dat dergelijk beleid door de bestuursrechter op grond van vaste rechtspraak terughoudend dient te worden getoetst. Dit houdt in dat de aanwezigheid en de toepassing van dat beleid als een gegeven wordt aanvaard, maar dat wel wordt getoetst of een zodanig beleid op consistente wijze is toegepast.

4. Beoordeling

4.1.

Uit de brief van 24 oktober 2016 blijkt dat verweerder in het bestreden besluit een onjuist wettelijk kader en een onvolledige motivering aan het bestreden besluit ten grondslag heeft gelegd. Het bestreden besluit zal om die reden worden vernietigd wegens strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht . Het beroep van eiser dient in zoverre gegrond te worden verklaard. De rechtbank beoordeelt hierna of er aanleiding is de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten.

4.2.

Uit artikel 6 van de Beleidsregels volgt dat de aanvraag door eiser weliswaar een voorwaarde is voor heropening van de uitkering maar dat - anders dan verweerder in deze procedure heeft betoogd - de aanvraagdatum niet bepalend is voor de vraag per wanneer eiser weer recht heeft op een uitkering. Uit artikel 6 volgt immers dat de datum waarop eiser weer aan zijn verplichtingen voldoet, bepalend is voor de vraag per welke datum de uitkering weer wordt uitgekeerd. Uit het besluit van 7 februari 2013 volgt dat verweerder de uitkering van eiser heeft stopgezet, omdat eiser ondanks daartoe strekkende verzoeken geen contact met verweerder heeft opgenomen, om een afspraak te maken met de inspecteur. Verweerder wilde de inspecteur laten onderzoeken of eiser nog recht had op de WAO-uitkering. Uit het voorgaande leidt de rechtbank af dat eiser weer aan zijn verplichtingen zou voldoen indien hij zich opnieuw bij verweerder zou melden en zich bereid zou verklaren medewerking te verlenen aan een onderzoek door de inspecteur.

4.3.

Op de zitting heeft eiser gesteld dat hij op 8 juli 2014, enkele dagen na zijn terugkomst in Nederland, naar een UWV-kantoor is gegaan. Daar heeft hij verzocht met een zekere [x] te spreken. Hij zou daarbij hebben gesproken over zijn terugkomst in Nederland en hebben gevraagd naar de mogelijkheid van het heropenen of opnieuw aanvragen van zijn WAO-uitkering. Omdat eiser verklaarde dat er in het dossier een stuk was waarin naar deze bespreking wordt verwezen, heeft de rechtbank het onderzoek geschorst en eiser in gelegenheid gesteld zijn stelling met dit stuk te onderbouwen. Bij brief van 3 november 2016 heeft eiser verklaard dat hij op het kantoor niet te woord is gestaan omdat hij geen afspraak had en dat hij vervolgens heeft gebeld met het informatienummer van verweerder. Volgens eiser blijkt uit het dossier dat hij inderdaad op 8 juli 2014 telefonisch contact heeft gehad met een medewerker van het UWV. Eiser stelt dat dit telefonisch contact met verweerder moet worden aangemerkt als het moment waarop eiser weer aan zijn verplichtingen voldeed. De rechtbank verwerpt die stelling. Uit de door eiser aangehaalde telefoonnotitie volgt niet dat eiser weer aan de controlevoorschriften voldeed. Verweerder heeft dit ook niet kunnen vaststellen,. Het enkele feit dat eiser op genoemde datum telefonisch contact heeft gehad met een medewerker van verweerder is daartoe onvoldoende. Ook de stelling van eiser dat het verzoek van de gemeente Spijkenisse gezien moet worden als moment waarop eiser weer aanspraak maakt op een uitkering volgt de rechtbank niet. Uit die brief blijkt niet dat eiser weer bereikbaar was voor verweerder en bereid was medewerking te verlenen aan een onderzoek van de inspecteur van verweerder.

4.4.

Verweerder heeft de datum waarop de aanvraag tot heropening is ontvangen (1 april 2015) aangemerkt als het moment waarop de uitkering wordt heropend. Nu niet is komen vast te staan dat eiser vóór die datum weer aan zijn verplichtingen voldeed, zal de rechtbank ook van die datum uitgaan en de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit in stand laten.

4.5.

Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, zal verweerder worden opgedragen aan eiser het door hem betaalde griffierecht te vergoeden.

4.6.

De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 990,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 495,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:

verklaart het beroep gegrond;

vernietigt het bestreden besluit;

bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit, hetgeen in dit geval inhoudt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;

bepaalt dat verweerder aan eiser het betaalde griffierecht van € 45,- vergoedt;

veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 990,-, te betalen aan eiser.

Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Boesman, voorzitter, en mr. D. van der Sluis en mr. drs. A. Douwes, leden, in aanwezigheid van mr. H. van der Waal-de Vries, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 april 2017.

griffier voorzitter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature