Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Instantie:
Vindplaatsen:

Inhoudsindicatie:

Verzet is niet tijdig ingesteld. Opposant heeft het verstekvonnis op 30 maart 2016 met haar advocaat besproken; dit is een daad van bekendheid, zodat de verzettermijn op grond van artikel 143 lid 2 Rv op die datum is aangevan gen.

Uitspraak



vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel

zaaknummer / rolnummer: C/10/504029 / HA ZA 16-592

Vonnis in verzet van 21 december 2016

in de zaak van

[eiser] ,

wonende te [woonplaats] ,

eiser,

gedaagde in het verzet,

advocaat mr. K. Kuster,

tegen

[gedaagde] ,

wonende te [woonplaats] ,

gedaagde,

eiseres in het verzet,

advocaat mr. R.H. de Vries.

Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.

1 De procedure

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

de oorspronkelijke dagvaarding van [eiser] met producties van 11 december 2009;

het verstekvonnis van 10 februari 2010;

de verzetdagvaarding (aan te merken als conclusie van antwoord) van [gedaagde] met producties van 10 juni 2016;

het tussenvonnis in verzet (althans de brieven van) 24 augustus 2016 waarin een comparitie van partijen is bepaald;

de brief met bijlagen van mr. Kuster van 19 oktober 2016;

het proces-verbaal van comparitie van 2 november 2016 met aangehecht de brief van mr. De Vries van 15 november 2016.

1.2.

Ten slotte is vonnis bepaald.

2 De feiten

2.1.

[eiser] en [gedaagde] hebben in de periode 2005 tot en met 2007 samengewoond.

2.2.

In 2009 heeft de Belastingdienst [eiser] bericht dat hij over de jaren 2006 en 2007 een hoger bedrag aan zorg- en huurtoeslag (althans voorschotten daarop) heeft ontvangen dan het bedrag waarop hij op basis van zijn inkomen recht had en dat [eiser] uit dien hoofde (€ 511,00 + € 866,00 + € 1.695,00 + € 1.356,00 =) € 4.428,00 aan toeslagen moet terugbetalen aan de Belastingdienst.

2.3.

In 2009 heeft Inkasso Unie B.V. [eiser] bericht dat hij een schuld van € 3.489,68 aan Zilveren Kruis Achmea heeft uit hoofde van onbetaalde premies voor zijn ziektekosten-verzekering, rente en incassokosten.

2.4.

Op 1 februari 2016 is uit hoofde van het verstekvonnis van 10 februari 2010 loonbeslag gelegd ten laste van [gedaagde] onder haar werkgever. Op 5 februari 2016 is het loonbeslag overbetekend op het woonadres van [gedaagde] , waarbij een afschrift van het exploot van overbetekening aan de zoon van [gedaagde] ter hand is gesteld.

3 Het geschil

3.1.

[eiser] heeft in de verstekprocedure gevorderd dat [gedaagde] bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis wordt veroordeeld tot betaling van € 7.917,00, vermeerderd met invorderingsrente en incassokosten, alsmede tot betaling van de proceskosten. [eiser] heeft hiertoe gesteld dat zijn schulden aan de Belastingdienst en Zilveren Kruis Achmea door toedoen van [gedaagde] zijn ontstaan. [gedaagde] heeft in 2006 zonder toestemming van [eiser] huur- en zorgtoeslag op zijn naam aangevraagd en deze toeslagen zijn uitbetaald op de bankrekening van [gedaagde] . Voorts heeft [gedaagde] ervoor gezorgd dat [eiser] een ziektekostenverzekering bij het Zilveren Kruis heeft afgesloten. Hoewel ze dit heeft toegezegd, heeft [gedaagde] nooit de verschuldigde premies voor die verzekering afgedragen, aldus [eiser] .

3.2.

Bij het verstekvonnis is [gedaagde] veroordeeld tot betaling van € 7.917,00 en is [gedaagde] voorts veroordeeld in de proceskosten, die begroot zijn op in totaal (€ 234,75 + € 85,98 + € 384,00 + € 78,25 =) € 782,98. De door [eiser] gevorderde invorderingsrente en incassokosten zijn afgewezen.

3.3.

[gedaagde] vordert in het verzet dat het verstekvonnis wordt vernietigd en dat de vorderingen van [eiser] alsnog worden afgewezen. [gedaagde] betwist dat zij verantwoordelijk is voor het ontstaan van de vorderingen van de Belastingdienst en het Zilveren Kruis op [eiser] . [gedaagde] heeft geen huur- en zorgtoeslag voor [eiser] aangevraagd en deze toeslagen zijn ook niet op de bankrekening van [gedaagde] uitbetaald. Voorts betwist [gedaagde] dat zij een ziektekostenverzekering voor [eiser] heeft afgesloten en dat zij daarbij heeft toegezegd om de premies voor deze ziektekostenverzekering van [gedaagde] te betalen.

3.4.

Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4 De beoordeling

4.1.

Het meest verstrekkende verweer van [eiser] is dat [gedaagde] niet tijdig verzet heeft ingesteld en dat zij daarom niet-ontvankelijk in haar verzet moet worden verklaard.

4.2.

Op grond van artikel 143 lid 1 Rv kan de gedaagde die bij verstek is veroordeeld daartegen verzet doen. Op grond van artikel 143 lid 2 Rv moet het verzet worden gedaan binnen vier weken (1) na betekening van het vonnis aan de veroordeelde in persoon of (2) na het plegen door de veroordeelde persoon van enige daad waaruit noodzakelijk voortvloeit dat het vonnis of de aangevangen tenuitvoerlegging aan hem bekend is. De maatstaf van artikel 143 lid 2 Rv houdt in dat de veroordeelde zelf een handeling moet hebben verricht waaruit ondubbelzinnig valt op te maken dat hij over voldoende gegevens beschikte met betrekking tot (de inhoud van) zijn veroordeling om zich daartegen tijdig en adequaat te kunnen verzetten (Hoge Raad 9 oktober 2009, ECLI:NL:HR:2009:BJ0652).

Buiten deze gevallen vangt de termijn waarbinnen het verzet moet worden gedaan op grond van artikel 143 lid 3 Rv aan (3) op de dag waarop het vonnis ten uitvoer is gelegd.

4.3.

Tussen partijen staat vast dat het verstekvonnis van 10 februari 2010 niet in persoon aan [gedaagde] is betekend. Beoordeeld dient dus te worden of [gedaagde] een daad van bekendheid met het verstekvonnis heeft gepleegd (ex artikel 143 lid 2 Rv) danwel of het verstekvonnis ten uitvoer is gelegd (ex artikel 144 Rv), ten gevolge waarvan de verzettermijn is aangevangen.

4.4.

Ter comparitie heeft [gedaagde] verklaard dat zij het exploot van overbetekening van het loonbeslag vier of vijf dagen na 5 februari 2016 van haar zoon heeft ontvangen, dat zij na ontvangst van dat exploot haar advocaat heeft ingeschakeld, dat die de onderliggende stukken heeft opgevraagd bij de (voormalig) advocaat van [eiser] en dat ze die stukken vervolgens met haar advocaat heeft besproken. De advocaat van [gedaagde] heeft ter comparitie verklaard dat in het exploot van overbetekening staat opgenomen dat er loonbeslag is gelegd uit hoofde van het verstekvonnis van 10 februari 2010, dat hij van de deurwaarder de naam van de (voormalig) advocaat van [eiser] , mr. Vandervoodt, heeft doorgekregen, dat hij die advocaat op 25 februari 2016 een fax heeft gestuurd om de stukken die betrekking hadden op de zaak op te vragen, dat hij die stukken - welke stukken logischerwijs in ieder geval bestonden uit de dagvaarding van 11 december 2009 en het verstekvonnis van 10 februari 2010 - vervolgens van mr. Vandervoodt heeft ontvangen en bij e-mail van 11 maart 2016 aan [gedaagde] heeft doorgestuurd en dat hij die stukken op 30 maart 2016 met [gedaagde] heeft besproken.

4.5.

Uit het voorgaande volgt dat [gedaagde] in ieder geval op 30 maart 2016, ten tijde van de bespreking met haar advocaat, kennis heeft genomen van het verstekvonnis. Het kennisnemen van het verstekvonnis en het bespreken daarvan met haar advocaat zijn handelingen van [gedaagde] waaruit ondubbelzinnig valt op te maken dat zij over voldoende gegevens beschikte met betrekking tot (de inhoud van) haar veroordeling om zich daartegen tijdig en adequaat te kunnen verzetten. De verzettermijn is daarmee op grond van artikel 143 lid 2 Rv op 30 maart 2016 aangevan gen en deze is vier weken later, op 27 april 2016, geëindigd. De advocaat van [gedaagde] heeft de verzetdagvaarding pas op 10 juni 2016 namens [gedaagde] uitgebracht en heeft het verzet namens [gedaagde] dan ook niet tijdig ingesteld.

Dat de advocaat van [gedaagde] na 30 maart 2016 nog nader overleg met [gedaagde] , zijn cliënte, wenste te voeren alvorens hij de verzetdagvaarding kon uitbrengen en dat [gedaagde] hiertoe wegens persoonlijke omstandigheden pas eind mei 2016 in de gelegenheid was, zijn omstandigheden die voor rekening van [gedaagde] komen en die niet leiden tot een langere verzettermijn danwel een later aanvangsmoment van die termijn. Artikel 143 lid 2 Rv biedt daarvoor geen grondslag.

4.6.

Het voorgaande leidt tot de conclusie dat [gedaagde] niet-ontvankelijk is in het verzet. De overige stellingen en weren van partijen behoeven mitsdien geen bespreking meer. Hoewel hetgeen [eiser] heeft aangevoerd ter onderbouwing van zijn vordering, mede gelet op hetgeen [gedaagde] ter betwisting daarvan heeft aangevoerd, weinig grondslag lijkt te bieden voor toewijzing van die vordering, komt de rechtbank aan de beoordeling daarvan dus niet meer toe.

4.7.

De kosten van de verstekprocedure zijn reeds aan [eiser] voldaan ingevolge het verstekvonnis. [gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van het verzet worden veroordeeld. Deze kosten worden aan de zijde van [eiser] begroot op:

- salaris advocaat € 384,00 (1 punt × tarief I ad € 384,00 per punt)

5 De beslissing

De rechtbank

5.1.

verklaart [gedaagde] niet-ontvankelijk in het verzet,

5.2.

veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van het verzet, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 384,00.

Dit vonnis is gewezen door mr. L. Amperse en in het openbaar uitgesproken op 21 december 2016.

106/2544


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde jurisprudentie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature