Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Instantie:
Vindplaats:

Inhoudsindicatie:

Eiseres, dochter en zorgverlener, van budgethouder is geen belanghebbende bij besluiten aangaande de toekenning, verantwoording, vaststelling van het aan budgethouder over periodes in 2014 toegekende pgb op grond van de Awbz, alsmede de terugvordering van de in dat verband betaalde voorschotten.

Verder is niet komen vast te staan dat eiseres namens de erfgenamen van budgethouder beroep heeft ingesteld.

Ook is eiseres niet bevoegd om op grond van artikel 3:171 van het BW als erfgenaam ten behoeve van de nalatenschap beroep in te stellen.

De beroepen zijn niet-ontvankelijk

Uitspraak



Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht 1

zaaknummers: ROT 15/4930, ROT 15/7101, ROT 15/7102,

ROT 15/7103 en ROT 15/7104

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 september 2016 in de zaken tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres,

gemachtigde: mr. L. van Dinter,

en

de naamloze vennootschap Achmea Zorgkantoor N.V., verweerder,

gemachtigde: mr. M.H.D. Saro.

Procesverloop

Bij vier besluiten van 26 juni 2015 heeft verweerder de bezwaren van eiseres tegen de primaire besluiten van 23 juli 2014, 13 november 2014, 19 november 2014 en 1 december 2014 niet-ontvankelijk verklaard.

Bij vijfde besluit van 26 juni 2015 heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit van 25 februari 2015 deels gegrond verklaard.

Eiseres heeft tegen genoemde vijf besluiten van 26 juni 2015 (de bestreden besluiten) beroep ingesteld.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 september 2016. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De vijf primaire besluiten zijn gericht aan (de erven van) [budgethouder] , de moeder van eiseres, en hebben betrekking op de toekenning, verantwoording en vaststelling van het aan [budgethouder] over periodes in 2014 toegekende persoonsgebonden budget (pgb) op grond van de Algemene wet bijzondere ziektekosten, alsmede op de terugvordering van in dat verband betaalde voorschotten. In elk geval een deel van de door [budgethouder] onder het pgb verantwoorde zorg is verleend door eiseres. Blijkens een proces-verbaal van een door de kantonrechter van deze rechtbank op 26 november 2014 gehouden comparitie van partijen is tussen eiseres en [budgethouder] geprocedeerd over hetgeen [budgethouder] in dit verband aan eiseres verschuldigd was en hebben zij daarover toen afspraken gemaakt, evenals over de verantwoording jegens het zorgkantoor. Op genoemde comparitie waren eiseres en haar toenmalige advocaat aanwezig, evenals de gemachtigde van [budgethouder] en drie van de (naar eiseres stelt) acht broers en zussen van eiseres. Onder meer is opgenomen:

“1. Partij [budgethouder] betaalt aan partij [eiseres] [thans eiseres, toevoeging rechtbank] een bedrag van € 11.455,75 ter zake van de zorg en dergelijke die partij [eiseres] over de periode van 27 maart 2014 tot en met 13 juli 2014 aan partij [budgethouder] heeft verstrekt.

(…)

4. Partij [budgethouder] zal zorgdragen voor verantwoording aan het Zorgkantoor van het aan partij [eiseres] uitbetaalde bedrag. Indien de verantwoording niet wordt goedgekeurd zal partij [budgethouder] alle daartegen mogelijke bezwaar- en beroepsmogelijkheden benutten. De eventuele bezwaar- of beroepsschriften zullen worden opgesteld door partij [eiseres] , die daartoe de beschikking dient te krijgen over alle benodigde papieren, terstond na ontvangst daarvan. De eventuele kosten van het bezwaar en beroep zullen worden gedragen door partij [eiseres] . Indien en voor zover wordt beslist dat het toegekende bedrag voor de door partij [eiseres] geleverde zorg aan het Zorgkantoor dient te worden terugbetaald, dan is partij [eiseres] gehouden tot terugbetaling aan partij [budgethouder] van het bedrag dat niet wordt goedgekeurd.”

Op [dag en maand overlijden] 2014 is [budgethouder] overleden. Op dezelfde dag is aan eiseres het afgesproken bedrag van € 11.455,75 betaald. Verweerder heeft bij het vijfde bestreden besluit de verantwoording van dit bedrag geaccepteerd en de terugvordering verminderd tot € 4.555,65.

2. In de onderhavige beroepen stelt eiseres zich, samengevat, op het standpunt dat zij uit hoofde van de zorgovereenkomst die zij met [budgethouder] had gesloten recht heeft op nadere betalingen voor verleende zorg vóór 27 maart 2014 en - wegens het door toedoen van familieleden voortijdig afgebroken zijn van de mogelijkheid die zorg overeenkomstig de zorgovereenkomst te verlenen - ná 13 juli 2014. In zoverre dient verweerder dan ook de verantwoording van het pgb goed te keuren en het pgb te verstrekken, aldus eiseres. Tevens heeft zij er belang bij om op te komen tegen de (resterende) terugvordering, vanwege de bij genoemde comparitie van partijen gemaakte afspraak dat zij een terug te betalen pgb aan [budgethouder] moet terugbetalen.

3. De rechtbank dient ambtshalve te beoordelen of de beroepen van eiseres ontvankelijk zijn. Naar ter zitting door eiseres is toegelicht, betoogt zij primair dat zij voor zichzelf beroep heeft ingesteld en zelf belanghebbende is. Dit betoog kan niet slagen, aangezien eiseres – los van haar gestelde hoedanigheid als erfgenaam – geen rechtstreeks bij de bestreden besluiten betrokken belang heeft. De nabetalingen uit de zorgovereenkomst en de vrees om aangesproken te worden voor hetgeen de erven van [budgethouder] aan verweerder moeten terugbetalen zijn afgeleide belangen, die niet voortvloeien uit de bestreden besluiten, maar uit privaatrechtelijke, contractuele verhoudingen: de gesloten zorgovereenkomst met [budgethouder] en de met [budgethouder] bij de comparitie van partijen gemaakte afspraken.

4. Het eerst ter zitting door eiseres ingenomen subsidiaire standpunt dat zij namens de erfgenamen beroep heeft ingesteld, slaagt evenmin. Eiseres heeft, hoewel haar daarom verzocht is, geen verklaring van erfrecht overgelegd en evenmin een machtiging van de erfgenamen om namens hen beroep in te stellen. Wat betreft de verklaring van erfrecht heeft eiseres toegelicht dat die verklaring er nog niet is, in verband met perikelen rond een beneficiaire aanvaarding. Wat daarvan zij: naar eiseres ter zitting eveneens heeft verklaard, valt, gelet op de onmin tussen eiseres en andere erfgenamen, niet te verwachten dat door hen de bedoelde machtiging gaat worden verstrekt. Nog daargelaten dat uit het beroepschrift niet blijkt dat eiseres beoogd heeft namens de gezamenlijke erfgenamen beroep in te stellen, is derhalve niet gebleken dat eiseres daartoe bevoegd was. De rechtbank tekent hierbij nog aan dat, anders dan eiseres heeft betoogd, het proces-verbaal van de comparitie van partijen in dit verband reeds niet als de verlangde machtiging kan dienen omdat op die comparitie, naar eiseres heeft verklaard, niet alle erfgenamen aanwezig waren.

5. Ter zitting is nog besproken of eiseres de bevoegdheid tot het als erfgenaam ten behoeve van de nalatenschap instellen van beroep aan artikel 3:171 van het Burgerlijk Wetboek zou kunnen ontlenen. De rechtbank beantwoordt deze vraag ontkennend. Daartoe kan in het midden blijven of voldoende aanknopingspunten bestaan om deze bepaling overeenkomstig toe te passen in het bestuursrecht, aangezien bij toepassing van deze bepaling de betreffende deelgenoot kenbaar moet maken dat hij in zijn hoedanigheid voor de gezamenlijke, zo veel mogelijk met name genoemde deelgenoten optreedt (arrest van de Hoge Raad van 8 september 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA7044) en dit niet binnen de beroepstermijn is geschied. Daar komt nog bij dat, al zou dit anders zijn geweest, de rechtbank bij het ontbreken van een verklaring van erfrecht niet kan vaststellen dat eiseres erfgenaam is (uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van ECLI:NL:CRVB:2013:2675).

6. Uit het voorgaande volgt dat de beroepen van eiseres niet-ontvankelijk moeten worden verklaard, zodat de rechtbank niet toe kan komen aan een inhoudelijke beoordeling daarvan.

7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen niet-ontvankelijk.

Deze uitspraak is gedaan door mr. dr. P.G.J. van den Berg, rechter, in aanwezigheid van J. van Mazijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 september 2016.

griffier rechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde wetgeving

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature