U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Wrakingsverzoek afgewezen. Uit de gang van zaken ter zitting valt niet af te leiden dat de rechters reeds in dat stadium van oordeel waren of hadden beslist dat kennisneming van de eigen reactie van verzoekster met onderbouwende stukken niet noodzakelijk was. De rechters waren immers juist begonnen met het onderzoek naar de vraag of en waarom die stukken van verzoekster niet waren overgelegd. Het argument van verzoekster dat de rechtbank zelf direct had moeten onderzoeken of de rechtbank nu wel over het complete dossier beschikte en dat het nalaten hiervan voldoende reden oplevert voor wraking, treft geen doel. De rechters hadden geen aanleiding te veronderstellen dat het dossier naar de opvatting van verzoekster nog steeds niet compleet was. Daarbij verdient opmerking dat het verzoekster vrij had gestaan voorafgaande aan de zitting van 24 mei 2016 de rechtbank tijdig op de hoogte te stellen van deze opvatting en de eigen reactie van verzoekster met onderbouwende stukken eigener beweging aan de rechtbank en de andere procespartijen te doen toekomen.

Uitspraak



Rechtbank Rotterdam

Meervoudige kamer voor wrakingszaken

Zaaknummer / rekestnummer: 502089 / HA RK 16-399

Beslissing van 16 juni 2016

op het verzoek van

[naam verzoekster] ,

wonende op een geheim adres,

verzoekster,

strekkende tot wraking van:

mr. S.C.C. Hes-Bakkeren, mr. P.L. van Dijke en mr. J. van Driel, rechters in de rechtbank Rotterdam, afdeling privaatrecht, team jeugd (hierna: de rechters).

1 Het procesverloop en de processtukken

Ter zitting met gesloten deuren van 11 februari 2016 is door de meervoudige kamer van deze rechtbank behandeld het verzoekschrift van de raad voor de kinderbescherming regio Rotterdam-Dordrecht, strekkende tot beëindiging van het ouderlijk gezag van verzoekster over haar minderjarige dochter [naam dochter]. Die procedure draagt als kenmerk C/10/492094 / JE RK 15-4037.

Bij gelegenheid van die behandeling heeft verzoekster wraking van de meervoudige kamer verzocht.

Bij beschikking van de wrakingskamer van 3 maart 2016 dit eerste wrakingsverzoek afgewezen.

Na het nemen van een tussenbeslissing op 18 maart 2016, is ter zitting met gesloten deuren van 24 mei 2016 door de meervoudige kamer van deze rechtbank, van welke kamer de rechters deel uitmaken, voortgezet de behandeling van het hiervoor omschreven verzoekschrift.

Bij gelegenheid van die behandeling heeft verzoekster andermaal wraking van de rechters verzocht.

De wrakingskamer heeft kennis genomen van het dossier van de hiervoor omschreven verzoekschriftprocedure, waarin zich onder meer bevindt het proces-verbaal van de zitting van 24 mei 2016.

Verzoekster, de rechters, de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming West, de raad voor de kinderbescherming Rotterdam-Dordrecht, de pleegouders en de vader van de minderjarige zijn verwittigd van de datum waarop het wrakingsverzoek zou worden behandeld en zijn voor de zitting uitgenodigd.

De rechters zijn in de gelegenheid gesteld voorafgaande aan de zitting schriftelijk te reageren. De rechters hebben van die gelegenheid gebruik gemaakt bij brief van 24 mei 2016.

Ter zitting van 2 juni 2016, waar het wrakingsverzoek is behandeld, zijn verschenen: verzoekster, alsmede mevrouw C. Timmermans namens de raad voor de jinderbescherming. Verzoekster heeft haar standpunt nader toegelicht.

2 Het verzoek en de reactie daarop

Ter adstructie van het wrakingsverzoek heeft verzoekster het volgende aangevoerd - verkort en zakelijk weergegeven - :

2.1.1

De rechtbank heeft in haar tussenbeslissing van 18 maart 2016 bepaald dat de raad voor de kinderbescherming stukken moet aanleveren. Wederom heeft de raad dit onvolledig gedaan. Verzoekster heeft zowel op het NIFP-rapport als op de aanvullende raadsrapportage een eigen aanvulling gegeven. Verzoekster heeft uitgebreid haar reactie gegeven en wederom is die niet bijgevoegd. Verzoekster heeft haar reactie ook feitelijk onderbouwd met stukken en ook aangegeven welke gegevens niet correct zijn weergegeven.

Verzoekster heeft haar eigen reactie voorafgaande aan de zitting van 24 mei 2016 niet zelf aan de rechtbank doen toekomen omdat de rechtbank dat aan de raad had gevraagd. Verzoekster mocht er van uit gaan dat indien de rechtbank daar om verzoekt, de raad dit volledig aanlevert. De reactie van verzoekster zat nota bene als een bijlage aan het NIFP-rapport vastgeniet.

2.1.2

Nadat verzoekster dit alles ter zitting van 24 mei 2016 naar voren had gebracht, deelde de voorzitter mee dat zij het even hierbij zou laten, om eerst het woord aan de raad te kunnen geven. Daarmee wilden de rechters kennelijk een aanvang maken met de inhoudelijke behandeling van het verzoekschrift van de raad. Verzoekster heeft de rechters op dat moment gewraakt, omdat de rechters voorafgaande aan de inhoudelijke behandeling kennis dienen te nemen van het volledige rapport. Zonder kennis van de eigen reactie van verzoekster en de onderbouwing daarvan, zou verzoekster op achterstand staan en zou het voor haar geen zin hebben om tijdens haar toelichting ter zitting te verwijzen naar die reactie en de onderbouwende stukken, omdat de rechters die nog niet kennen.

Nu de voorzitter c.q. de rechters desondanks toch een aanvang wilde(n) maken met de inhoudelijke behandeling, had verzoekster geen vertrouwen meer in de rechters.

2.2

De rechters hebben niet in de wraking berust.

Daarbij is – verkort en zakelijk weergegeven – het volgende aangevoerd:

2.2.1

De rechtbank heeft op 18 maart 2016 een tussenbeschikking gewezen, inhoudende dat de raad is verzocht een aanvullende rapportage aan de rechtbank te doen toekomen, vergezeld van het N1FP-rapport. Daarnaast diende de raad het arrest van het gerechtshof te ‘s-Gravenhage aan het dossier toe te voegen, waarbij het hoger beroep van de moeder betreffende de verlenging van de uithuisplaatsing zou zijn verworpen. Van de raad is op 19 mei 2016 een inhoudelijke reactie ontvangen. Het NIFP-rapport en het arrest van het hof had de rechtbank op 29 april 2016 van de raad ontvangen.

2.2.2

De zaak is door de rechters als meervoudige kamer verder behandeld ter zitting van 24 mei 2016. Nadat de voorzitter had aangegeven in welke volgorde partijen aan het woord zouden komen, kwam verzoekster hier tegen in verzet. Haar protest bestond eruit dat naar haar mening de rapportage en de stukken die de raad voor de kinderbescherming in het geding had gebracht, niet volledig waren en dat daaraan stukken ontbraken, in het bijzonder haar reactie op het NIFP-rapport en die op de aanvullende raadsrapportage. De raad voor de kinderbescherming had zich zo doende, aldus verzoekster, niet aan de opdracht van de rechtbank gehouden. Zij meende dat zij weer niet voldoende door de rechtbank zou worden gehoord. Nadat zij dit protest kenbaar had gemaakt, wilde de voorzitter de vertegenwoordiger van de raad voor de kinderbescherming het woord geven om daarop te reageren. Dat was het moment waarop verzoekster het wrakingsverzoek deed.

De rechters menen dat er geen sprake is geweest van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden en dat daarom het wrakingsverzoek dient te worden afgewezen.

3 De beoordeling

3.1

Wraking is een middel ter verzekering van de onpartijdigheid van de rechter. Bij de beoordeling van een verzoek tot wraking dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens verzoekster een vooringenomenheid koestert, althans dat door verzoekster geuite vrees voor vooringenomenheid van de rechter door objectieve factoren gerechtvaardigd is.

3.2

Aan de door verzoekster aangevoerde omstandigheden valt geen aanwijzing te ontlenen voor het oordeel dat de rechters door hun persoonlijke instelling en overtuiging niet onpartijdig zijn.

3.3

Te onderzoeken staat vervolgens of de aangevoerde omstandigheden, voor zover aannemelijk geworden, niettemin een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de door verzoekster geuite vrees dat de rechters jegens haar een vooringenomenheid koesteren - objectief - gerechtvaardigd is. Hierbij is de opvatting van verzoekster van belang, maar is deze niet doorslaggevend.

3.4

De wrakingskamer is van oordeel dat dit niet het geval is en overweegt daartoe als volgt.

Uit de schriftelijke reactie van de rechters, alsmede het proces-verbaal van de zitting van 24 mei 2016 blijkt dat – nadat verzoekster kenbaar had gemaakt dat de door de raad voor de kinderbescherming ingezonden stukken in haar visie niet volledig waren – de voorzitter aan de vertegenwoordiger van de raad voor de kinderbescherming het woord wilde geven. Uit dat gegeven, en ook de bewoordingen “dat ze het even hierbij zou laten”, hoefde verzoekster niet zonder meer af te leiden dat de rechtbank niet geïnteresseerd was in haar standpunt omtrent de onvolledigheid van de stukken - nog daargelaten of dit, als dit wel zo zou zijn, een terechte wrakingsgrond op zou leveren. De rechtbank heeft daarentegen in haar schriftelijke reactie laten weten juist voornemens te zijn geweest om eerst de raad – in het kader van hoor en wederhoor – in de gelegenheid te stellen toe te lichten of en - zo ja - waarom die eigen reactie van verzoekster met onderbouwende stukken niet door de raad was overgelegd. Zover is het niet gekomen, omdat verzoekster de zitting door de rechters te wraken had “stilgelegd”.

3.5

Uit deze gang van zaken valt geen aanwijzing te ontlenen voor het oordeel dat de vrees voor vooringenomenheid van de rechters naar objectieve maatstaven gerechtvaardigd was. In ieder geval valt daaruit niet af te leiden dat de rechters reeds in dat stadium van oordeel waren of hadden beslist dat kennisneming van de eigen reactie van verzoekster met onderbouwende stukken niet noodzakelijk was. De rechters waren immers juist begonnen met het onderzoek naar de vraag of en waarom die stukken van verzoekster niet waren overgelegd. Het argument van verzoekster dat de rechtbank zelf direct had moeten onderzoeken of de rechtbank nu wel over het complete dossier beschikte en dat het nalaten hiervan voldoende reden oplevert voor wraking, treft geen doel. De rechters hadden geen aanleiding te veronderstellen dat het dossier naar de opvatting van verzoekster nog steeds niet compleet was. Daarbij verdient opmerking dat het verzoekster vrij had gestaan voorafgaande aan de zitting van 24 mei 2016 de rechtbank tijdig op de hoogte te stellen van deze opvatting en de eigen reactie van verzoekster met onderbouwende stukken eigener beweging aan de rechtbank en de andere procespartijen te doen toekomen.

3.6

De wraking is mitsdien ongegrond. Het verzoek wordt afgewezen.

4 De beslissing

De wrakingskamer:

wijst af het verzoek tot wraking van mr. S.C.C. Hes-Bakkeren, mr. P.L. van Dijke en

mr. J. van Driel.

Deze beslissing is gegeven door mr. A.N. van Zelm van Eldik, voorzitter, mr. W.M.P.M. Weerdesteijn en mr. L.C. van Walree, rechters en door de voorzitter uitgesproken ter openbare terechtzitting van 16 juni 2016 in tegenwoordigheid van J.A. Faaij, griffier.

Verzonden op:

aan:

- verzoekster

- mr. S.C.C. Hes-Bakkeren

- mr. P.L. van Dijke

- mr. J. van Driel

- de pleegouders

- de vader

- Jeugdbescherming West

- de raad voor de kinderbescherming Rotterdam-Dordrecht


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature