U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Executiegeschil over contractuele dwangsommen. Opheffing executoriaal beslag.

Uitspraak



vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel

zaaknummer / rolnummer: C/10/503586 / KG ZA 16-631

Vonnis in kort geding van 1 juli 2016

in de zaak van

[eiser],

wonende te [woonplaats] ,

eiser,

advocaat mr. A.A.M. Broos te Utrecht,

tegen

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

KH CHEMICALS B.V.,

gevestigd te Zwijndrecht,

gedaagde,

advocaat mr. A. Ester te Zwijndrecht.

Partijen zullen hierna [eiser] en KH genoemd worden.

1 De procedure

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

de dagvaarding d.d. 15 juni 2016, met producties,

de producties van KH, toegezonden bij brief van 20 juni 2016,

de mondelinge behandeling ter openbare zitting van 23 juni 2016,

de pleitnota van [eiser] ,

de pleitnota van KH.

1.2.

Ten slotte is vonnis bepaald.

2 De feiten

2.1. '

[eiser] is op 1 december 2013 bij KH in loondienst getreden in de functie van commercieel medewerker.

2.2.

Bijlage 2 van de op 29 november 2013 getekende arbeidsovereenkomst tussen partijen – voor zover hier van belang – vermeldt:

“Bijlage 2 Geheimhouding

[…]

3. Het is werknemer tevens verboden producten van werkgever, waaronder begrepen

computerprogramma’s systeemontwerpen, methodes, procedures, concepten, ideeën, materialen, handleidingen, documenten, werkwijzen, adviezen, materialen en andere geestesproducten al dan niet met inschakeling van derden te verveelvoudigen, te openbaren en/of te exploiteren zonder voorafgaande schriftelijke toestemming of uitdrukkelijke opdracht te hebben gekregen van werkgever. Alle rechten met betrekking tot deze stukken berusten bij werkgever en mogen niet door de werknemer worden gebruikt zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van werkgever.

4. Werknemer is voorts gehouden tot geheimhouding van alle gegevens die als vertrouwelijk zijn aangemerkt, afkomstig van de klanten van werkgever en kennis omtrent bedrijfsaangelegenheden van de klanten van werkgever. Het is werknemer verboden producten, documentatie en/of informatie van de klanten van werkgever respectievelijk diens relaties al dan niet met inschakeling van derden te verveelvoudigen, te openbaren en/ofte exploiteren zonder daartoe nadrukkelijk opdracht te hebben gekregen.

[…]”

2.3.

Op 17 september 2014 heeft [eiser] enkele gegevens van klanten die hij heeft verkregen uit een dienstverband met een derde tussen 2007 en 2010 per e-mail toegezonden aan een vriend van hem, [persoon1] , werkzaam bij Quaron B.V., thans Oqema B.V. genaamd.

2.4.

Bij e-mail van 5 november 2014 heeft [eiser] een door hem opgesteld overzicht van acquisitie acties van zijn bedrijfsaccount naar zijn privé e-mailadres gezonden.

2.5.

Bij e-mail van 12 november 2014 heeft [eiser] gegevens over een klant naar

[persoon1] gezonden met de mededeling:

“Ik regel het voor je en werk nog niet eens bij je ;-)”.

2.6.

Bij drie e-mails van 28 november 2014 heeft [eiser] 149 bezoekverslagen van collega’s in de periode 2009 t/m 2012 van zijn bedrijfsaccount naar zijn privé e-mailadres gezonden.

2.7.

Op 8 december 2014 heeft [eiser] een door hem gemaakt curriculum vitae van zijn bedrijfsaccount naar zijn privé e-mailadres gezonden.

2.8.

Nadat KH in december 2014 [eiser] ontslag op staande voet had aangezegd, is de arbeidsovereenkomst tussen partijen in onderling overleg per 1 februari 2015 beëindigd.

2.9.

Per 23 februari 2015 is [eiser] in dienst getreden bij Quaron B.V., thans genaamd Oqema B.V., in de functie van salesmanager.

2.10.

Tussen partijen is een geschil gerezen over de krachtens de arbeidsovereenkomst tussen partijen geldende concurrentie- en relatiebedingen. Over dit geschil is bij de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam, team kanton, een kort geding aanhangig gemaakt onder zaaknummer 4196785 VV EXPL 15-307. In die procedure is bij brief van 3 juli 2016 het onder 2.4. bedoelde overzicht van acquisitie acties door de gemachtigde van [eiser] in het geding gebracht.

2.11.

De mondelinge behandeling van voormeld kort geding heeft plaatsgevonden op 7 juli 2016, waarna partijen in overleg zijn getreden over een minnelijke regeling. Dit overleg heeft er toe geleid dat partijen een vaststellingsovereenkomst hebben gesloten die is vastgelegd in het proces-verbaal van de zitting van de kantonrechter d.d. 13 juli 2015 en in executoriale vorm is uitgegeven. Artikel 3 van de ze vaststellingsovereenkomst – voor zover hier van belang – luidt:

“ [eiser] zal uiterlijk 15 juli 2015 alle producten van KH zoals bedoeld in het geheimhoudingsbeding, opgenomen in bijlage 2 van de arbeidsovereenkomst die tussen partijen is getekend op 29 november 2013 aan KH retourneren. Het gaat daarbij meer in het bijzonder om documenten, adviezen, handleidingen, klantenlijsten, correspondentie, alles in de meest ruime zin des woords.

[eiser] verklaart voorts dat hij geen kopie van die bescheiden zal maken, dan wel anderszins een digitale versie daarvan zal opslaan. Zulks op straffe van een dwangsom van € 250,- voor iedere dag dat [eiser] na 15 juli 2015 in gebreke mocht blijven met overhandiging van deze gegevens met een maximum van € 10.000,-.

[…]”

2.12.

Bij e-mail van 13 juli 2015 heeft [eiser] een lijst van producten van KH op een A4-tje met als kopje ‘product management K&H chemicals’ aan KH gezonden.

2.13.

Bij brief van de advocaat van KH van 10 maart 2016 is [eiser] geconfronteerd met onder meer de onder 2.3 tot en met 2.7 vermelde e-mails.

2.14.

Op 19 mei 2016 heeft KH ten laste van [eiser] executoriaal derdenbeslag (loonbeslag) doen leggen onder Oqema B.V. ter verzekering en tot verhaal van een bedrag van € 10.000,00 aan verbeurde dwangsommen.

3 Het geschil

3.1. '

[eiser] vordert samengevat - :

KH te gebieden het onder Oqema B.V. gelegde beslag op het loon van [eiser] op te (doen) heffen, op straffe van verbeurte van een dwangsom;

KH te veroordelen tot terugbetaling aan [eiser] van enig bedrag dat KH van [eiser] heeft verkregen door middel van de tenuitvoerlegging van het proces-verbaal met zaaknummer 4196785 VV EXPL 15-307, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum van ontvangst door KH tot aan de voldoening;

KH te veroordelen in de proceskosten.

3.2.

KH voert verweer.

3.3.

Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4 De beoordeling

4.1.

Het spoedeisend belang bij de gevorderde voorzieningen volgt uit de aard van de vorderingen. De door [eiser] gestelde financiële problemen zijn tegenover de betwisting van KH weliswaar niet onderbouwd, maar het feit dat executoriaal beslag op het (periodiek) inkomen van [eiser] is gelegd maakt op voorhand aannemelijk dat hij in zijn dagelijks levensonderhoud wordt belemmerd en dat niet van hem kan worden gevergd dat hij een uitspraak in een bodemprocedure afwacht.

4.2.

De onderhavige dwangsom is niet door de rechter opgelegd, maar door partijen overeengekomen als onderdeel van de door hen gesloten vaststellingsovereenkomst die is opgenomen in het in executoriale vorm uitgegeven proces-verbaal van 13 juli 2015. Op grond van die executoriale titel is KH bevoegd door [eiser] verbeurde dwangsommen direct te executeren.

4.3.

In een executiegeschil kan de voorzieningenrechter de tenuitvoerlegging van een executoriale titel slechts schorsen, indien hij van oordeel is dat de executant mede gelet op de belangen aan de zijde van de geëxecuteerde die door de executie zullen worden geschaad - geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij gebruikmaking van zijn bevoegdheid tot tenuitvoerlegging over te gaan. Daarvan zal in dit geval sprake kunnen zijn indien niet aannemelijk is dat [eiser] dwangsommen heeft verbeurd.

4.4.

Kernvraag in het onderhavige executiegeschil is of [eiser] dwangsommen heeft verbeurd voor het niet overhandigen van gegevens als bedoeld in artikel 3 van de vaststellingsovereenkomst. Niet ter discussie staat dat daarvan slechts sprake kan zijn indien [eiser] die bedoelde gegevens ten tijde van het sluiten van de vaststellingsovereenkomst nog onder zich had. Uit de stellingen van KH volgt dat [eiser] volgens haar op 13 juli 2015 nog beschikte over de onder 2.4 en 2.6 bedoelde gegevens. [eiser] betwist dat en voert aan dat hij de betreffende digitale bestanden voor die datum van zijn computer heeft gewist en op 13 juli 2015 niet over andere gegevens beschikte dan hij toen aan KH heeft afgegeven.

4.5.

De hoofdregel van artikel 150 Rv brengt mee dat op KH als de partij die aanspraak maakt op de verbeurde dwangsom voor het niet nakomen van de voormelde verplichting uit de vaststellingsovereenkomst de bewijslast rust van het niet nakomen van die verplichting door ‘ [eiser] . Gelet op voormelde betwisting van [eiser] zal KH derhalve dienen te bewijzen dat [eiser] op 13 juli 2015 over de onder 2.4 en 2.6 bedoelde gegevens beschikte. In het kader van dit kort geding betekent dit dat KH aannemelijk zal dienen te maken dat zij in een eventuele bodemprocedure dat bewijs zal kunnen leveren.

4.6.

Uit het feit dat [eiser] kort voor het kort geding bij de kantonrechter nog beschikte over het onder 2.4 bedoelde overzicht volgt niet zonder meer dat hij ook op 13 juli 2016 nog over (het digitale bestand van) dat overzicht of over (de digitale bestanden van) de onder 2.6 bedoelde 149 bezoekverslagen beschikte. Dit geldt ook wanneer in aanmerking wordt genomen dat [eiser] geen plausibele verklaring heeft gegeven voor het versturen van die bezoekverslagen naar zijn privé e-mailadres en ‘ [eiser] , zoals KH stelt, in september 2014 nog beschikte over gegevens van klanten die hij jaren eerder in zijn vorig dienstverband verkreeg.

Voorshands komt de lezing die [eiser] geeft aan zijn onder 2.5 vermelde e-mail van 12 november 2014 en de overige door KH overgelegde e-mailwisselingen in de periode van september tot en met november 2014 tussen [eiser] en [persoon1] niet ongeloofwaardig voor. Derhalve kan uit die e-mailwisselingen, zowel afzonderlijk als in onderling verband en in samenhang met het op 8 december 2014 door [eiser] opgestelde curriculum vitae beschouwd, niet worden afgeleid dat [eiser] , zoals KH stelt, destijds reeds een overstap naar Oqema B.V. beoogde. Ook als die beoogde overstap daaruit wel zou kunnen worden afgeleid, geldt echter dat daaruit niet zonder meer volgt dat [eiser] op 13 juli 2015 nog over het onder 2.4 bedoelde (digitale bestand van het) overzicht en de onder 2.6 bedoelde (digitale bestanden van) bezoekverslagen beschikte.

4.7.

KH heeft niet bestreden dat [eiser] in ieder geval na ontvangst van de brief van de raadsman van KH van 10 maart 2016, via zijn toenmalige gemachtigde, heeft meegedeeld dat men zijn computer mocht onderzoeken, maar dat KH geen gebruik daarvan heeft gemaakt. Dat een dergelijk onderzoek ook met behulp van een deskundige, zoals KH aanvoert, zinloos is omdat [eiser] de vorenbedoelde brief van 10 maart 2016 reeds heeft ontvangen, kan niet bij voorbaat worden aangenomen. Voor zover dat wel zinloos zou zijn, geldt dat zulks voor rekening en risico van KH dient te komen nu zij voorafgaande aan de verzending van de brief van 10 maart 2016 geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid van een zogenaamd bewijsbeslag op de voet van artikel 730 jo. 843a Rv. Wat daar ook van zij, KH heeft ter onderbouwing van haar stelling geen andere dan de onder 4.6 besproken bescheiden in het geding gebracht. Evenmin heeft zij aangevoerd dat zij in een eventuele bodemprocedure nog getuigenbewijs wil leveren of andere nadere bewijzen wil produceren.

4.8.

Op grond van het vorenstaande is niet aannemelijk dat KH in een eventuele bodemprocedure zal kunnen bewijzen dat [eiser] op 13 juli 2015 over het onder 2.4 bedoelde (digitale bestand van het) overzicht en de onder 2.6 bedoelde (digitale bestanden van) bezoekverslagen beschikte. Derhalve is aannemelijk dat KH misbruik van bevoegdheid maakt door tot tenuitvoerlegging van het in executoriale vorm uitgegeven proces-verbaal van 13 juli 2015 over te gaan en dwangsommen te incasseren. De vorderingen dienen derhalve te worden toegewezen onder matiging en maximering van de gevorderde dwangsom als na te melden.

4.9.

KH zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op:

dagvaarding € 94,08

griffierecht € 288,00

salaris advocaat € 816,00

totaal € 1.198,08.

5 De beslissing

De voorzieningenrechter

gebiedt KH het onder Oqema B.V. gelegde beslag op het loon van [eiser] op te (doen) heffen;

bepaalt dat KH een dwangsom verbeurt van € 1.000,- voor iedere dag dat zij na betekening van dit vonnis in gebreke blijft met de nakoming van dit gebod, zulks tot een maximum van € 25.000,-;

veroordeelt KH tot terugbetaling aan [eiser] van enig bedrag dat zij van hem heeft verkregen door middel van tenuitvoerlegging van het proces-verbaal met zaaknummer 4196785 VV EXPL 15-307, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum van ontvangst van (een deel van) het bedrag door KH tot de datum van de voldoening aan [eiser] ;

veroordeelt KH in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op

€ 1.198,08;

verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;

wijst af het meer of anders gevorderde.

Dit vonnis is gewezen door mr. A. Eerdhuijzen en in het openbaar uitgesproken op

1 juli 2016.

2515/2294


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature