U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Instantie:
Vindplaatsen:

Inhoudsindicatie:

In geschil is of gedaagde, met het aanbieden van aanvullende arbeidsvoorwaarden aan de werknemers, in strijd handelt met de ondernemings-cao. Eisers vinden van wel en vorderen dat gedaagde dit aanbod intrekt. Geoordeeld wordt dat sprake is van een standaard-cao die niet uitputtend is. Sommige aanvullende arbeidsvoorwaarden zijn wel in strijd met de cao, andere niet. Voor zover er sprake is van een inbreuk, slaagt het beroep van gedaagde op artikel 6:248 BW . Het buiten toepassing verklaren van het aanbod van gedaagde leidt tot een resultaat dat naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. De vordering van eisers wordt afgewezen.

Uitspraak



RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 4826224 / VV EXPL 16-69

uitspraak: 6 april 2016

vonnis in kort geding ex artikel 254 lid 4 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,

in de zaak van

1 de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid

CNV Vakmensen.nl,

gevestigd te Utrecht,

eiseres in conventie, verweerster in voorwaardelijke reconventie,

tevens verweerster in het incident tot voeging,

gemachtigde: mr. A.T. Chinnoe te Utrecht,

2. de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid

Federatie Nederlandse Vakbeweging,

gevestigd te Amsterdam,

eiseres in conventie, verweerster in voorwaardelijke reconventie,

tevens verweerster in het incident tot voeging,

gemachtigde: mr. M.J.M. Postma te Utrecht,

tegen

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

APM Terminals Rotterdam B.V.,

gevestigd te Rotterdam,

gedaagde in conventie, eiseres in voorwaardelijke reconventie,

tevens verweerster in het incident tot voeging,

gemachtigde: mr. R.E.N. Ploum te Rotterdam,

en

de ondernemingsraad van APM Terminals B.V.,

gevestigd te Rotterdam,

eiser in het incident tot voeging,

gemachtigde: mr. W.J. van den Bos te Rotterdam.

Partijen worden hierna afzonderlijk “CNV”, “FNV”, “APMTR” respectievelijk “de ondernemingsraad” genoemd. CNV en FNV worden gezamenlijk “de vakbonden” genoemd.

1 Het verloop van de procedure

1.1

De kantonrechter heeft kennis genomen van de inhoud van de volgende processtukken:

- de dagvaarding in kort geding van 19 februari 2016, met producties;

- de conclusie van antwoord in conventie tevens van voorwaardelijke eis in reconventie, met producties, van APMTR;

- de incidentele conclusie tot voeging van de ondernemingsraad;

- de fax zijdens de vakbonden d.d. 18 maart 2016, met aanvullende producties;

- de ter gelegenheid van de mondelinge behandeling overgelegde pleitaantekeningen door de gemachtigden van iedere partij.

1.2

Bij deze rechtbank is tevens aanhangig een procedure in kort geding met zaaknummer 4818826 / VV EXPL 16-59, waarin CNV en FNV als eiseressen optreden en APM Terminals Maasvlakte II B.V. (hierna: “APMT MVII”) als gedaagde.

1.3

In beide procedures heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden op 21 maart 2016.

Namens CNV is dhr. A. van Damme (vakbondsbestuurder) verschenen, bijgestaan door

mr. A.T. Chinnoe. Namens FNV is dhr. [L.] (bestuurder FNV Havens) verschenen, bijgestaan door mr. M.J.M. Postma. Namens APMTR is dhr. [H.] (managing director) verschenen, bijgestaan door mr. R.E.N. Ploum. Namens de ondernemingsraad is mr. W.J. van den Bos verschenen. Namens APMTMV is dhr. [V.] verschenen, bijgestaan door mr. J.H. Even.

Ter zitting hebben partijen hun standpunten nader toegelicht. Van het verhandelde ter zitting is door de griffier aantekening gehouden.

1.4

De uitspraak in beide zaken is bepaald op heden.

2 De vaststaande feiten

Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet (voldoende) gemotiveerd weersproken staat tussen partijen – voor zover thans van belang – het volgende vast:

2.1

APMTR houdt zich bezig met de ontwikkeling en de commerciële exploitatie van een containerterminal. De activiteiten bestaan uit laad-, los- en overslagactiviteiten voor de zeevaart.

2.2

De werknemers van APMTR vallen onder de ondernemings-CAO die APMTR heeft gesloten met de vakbonden en die loopt van 1 januari 2014 tot en met 31 december 2017 (hierna: “de CAO”).

2.3

In de CAO is onder meer het volgende vermeld:

“(…)

Artikel 2: Vaststelling van de loon- en arbeidsvoorwaarden

De loon- en arbeidsvoorwaarden voor de werknemers zijn vastgesteld gelijk omschreven in de artikelen van de ze overeenkomst, alsmede de aan deze overeenkomst gehechte en – overeenkomstig het bepaalde in artikel 3 – alsnog te hechten bijlagen, welke door partijen zijn gewaarmerkt.

Artikel 3: Aanvullingen en wijzigingen van de loon- en arbeidsvoorwaarden

Partijen keuren bij voorbaat goed dat loon- en arbeidsvoorwaarden, welke na ondertekening van deze overeenkomst tussen partijen mochten worden overeengekomen, alsnog aan deze overeenkomst zullen worden gehecht.

Bij tussentijdse wijziging of aanvulling ten gevolge van algemeen overleg over de in deze overeenkomst genoemde en door partijen gewaarmerkte loon- en arbeidsvoorwaarden, zullen deze gewijzigde of nieuwe loon- en arbeidsvoorwaarden eveneens aan deze overeenkomst worden gehecht en door partijen worden gewaarmerkt.

Deze overeenkomt blijft overigens onveranderd van kracht.

Artikel 4: Buitengewone veranderingen in de algemeen sociaal-economische verhoudingen

In geval van buitengewone veranderingen in de algemeen sociaal-economische verhoudingen in Nederland en/of wijzigingen in de loon- en prijspolitiek van de regering zijn zowel ondergetekende onder 1 als ondergetekenden onder 2 gerechtigd tijdens de duur van de overeenkomst wijzigingen van de overeenkomst, welke met deze veranderingen in direct verband staan, aan de orde te stellen.

Partijen zijn in deze gevallen verplicht de aan de orde gestelde voorstellen in behandeling te nemen. (…)

Artikel 6: Verplichtingen van de werkgever

De ondergetekende onder 1 verbindt zich tegenover de ondergetekenden onder 2 de werknemers op geen andere voorwaarden arbeid te laten verrichten dan de in artikel 2 genoemde. (…)

Artikel 9: Afwijkende regelingen

In bijzondere gevallen kan van deze loon- en arbeidsvoorwaardenregeling worden afgeweken, indien hierover tussen partijen overeenstemming is bereikt.

(...)”

2.4

Vanaf februari 2015 voeren de bedrijven in de containersector in de haven van Rotterdam (hierna: “de containerbedrijven”), waaronder APMTR en APMT MVII, overleg met de vakbonden over een werkgelegenheidsplan voor de gehele sector, onder leiding van het Havenbedrijf Rotterdam. Eind november 2015 hebben de vakbonden een voorultimatum gesteld aan de containerbedrijven. Op 11 december 2015 hebben de containerbedrijven een tegenbod gedaan. De vakbonden hebben dit bod niet geaccepteerd. Bij brieven van

31 december 2015 hebben de vakbonden een ultimatum gesteld aan de containerbedrijven.

Op 7 januari 2016 heeft een 24-uurs staking plaatsgevonden.

2.5

Op 6 januari 2016 heeft APMTR een ‘Akkoord Werkgelegenheid APMT Rotterdam BV’ (hierna: “het Akkoord”) gesloten met de ondernemingsraad met betrekking tot de werkgelegenheidsgarantie, schadeloosstelling bij boventalligheid, uitbreiding van de Senioren Fit regeling en een vergoeding indien een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd niet wordt verlengd.

2.6

Op 7 januari 2016 heeft APMTR naar aanleiding van het Akkoord een aanvulling op de individuele arbeidsovereenkomst (hierna: “de Aanvulling”) opgesteld en deze naar alle werknemers verzonden, met het verzoek bij akkoord de Aanvulling te ondertekenen en retour te zenden aan APMTR.

2.7

In de Aanvulling is het volgende vermeld:

“Als aanvulling op uw individuele arbeidsovereenkomst met APM Terminals Rotterdam B.V. (APMTR) gelden de onderstaande voorwaarden:

1. APMTR garandeert de werkgelegenheid en bijbehorend inkomen tot 01 juli 2020 voor u, indien u op 06 januari 2016 een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd met APMTR heeft. Deze garantie geldt niet voor een ontslag op grond van andere redenen dan om bedrijfseconomische of organisatorische redenen.

2. In geval er sprake is van boventalligheid vanaf 01 juli 2020 tot 01 juli 2021 zal een aanbod voor beëindiging van het dienstverband op initiatief van werkgever worden gedaan, dan wel zal een ontslagprocedure worden gevoerd en uw dienstverband worden opgezegd, waardoor uw dienstverband zal eindigen hetzij via een vaststellingsovereenkomst dan wel na een ontslagprocedure. Als schadeloosstelling geldt in deze situatie de “kantonrechtersformule 2008 met een correctiefactor 2”.

3. De bestaande Senioren Fit regelingen bij APMTR worden per 01 juli 2016 voor geboortejaren 1952-1953-1954-1955-1956 uitgebreid.

Indien u geboren bent in één van deze jaren, kunt u vanaf de leeftijd van 60 jaar, gedurende maximaal 5 jaar 60% werken tegen betaling van 95% van het loon en met behoud van 100% pensioenopbouw.

Indien u met ingang van 01 juli 2016 of later gaat deelnemen aan de (uitgebreide) Senioren Fit regeling geldt een eenmalige extra dienstjarenpremie van € 5.000 bruto. Als voorwaarde geldt dat u aansluitend aan de periode van gebruikmaking aan de (uitgebreide) Senioren Fit regeling uiterlijk op uw 65-jarige leeftijd met pensioen gaat. De mogelijke toetreding tot deze uitgebreide Senioren Fit regeling geldt tot 01 juli 2020. Indien u in de periode van 01 juli 2016 tot 01 juli 2020 gebruik bent gaan maken van de uitgebreide Senioren Fit regeling kan u onder de geldende voorwaarden gebruik blijven maken van deze regeling tot het moment van pensionering.

4. Indien u op 06 januari 2016 een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd heeft, en uw overeenkomst niet wordt verlengd of omgezet in een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd, biedt APMTR u een vergoeding naar rato van € 4.500 bruto per gewerkt jaar, dus maximaal € 9.000 bruto indien uw arbeidsovereenkomst na 2 jaar niet wordt omgezet in een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd.”

2.8

Bij brieven van 11 januari 2016 hebben de vakbonden APMTR erop gewezen dat zij met het aanbieden van de Aanvulling de CAO niet naleeft en hebben zij APMTR verzocht dit aanbod aan haar werknemers in te trekken.

2.9

Inmiddels heeft circa 80% van de werknemers van APMTR ingestemd met de Aanvulling.

3 De incidentele vordering tot voeging en de stellingen van partijen

3.1

De ondernemingsraad heeft gevorderd zich te mogen voegen aan de zijde van APMTR ex artikel 217 Rv .

3.2

Aan de vordering heeft de ondernemingsraad het volgende ten grondslag gelegd.

Inzet van dit kort geding is het Akkoord dat tussen APMTR en de ondernemingsraad is gesloten. Bij de totstandkoming van het Akkoord is de ondernemingsraad, in het belang van de werknemers van APMTR, opgetreden als onderhandelaar. Reeds 80% van de werknemers heeft zich akkoord verklaard met de regeling. De ondernemingsraad heeft er dan ook belang bij dat het Akkoord overeind blijft. In dit geval kan de ondernemingsraad in rechte optreden, nu dat in het belang is van een doelmatige vervulling van de taak die hem in de WOR is toegedacht.

3.3

APMTR heeft verklaard geen bezwaren te hebben tegen voeging van de ondernemingsraad aan haar zijde.

3.4

De vakbonden menen dat de ondernemingsraad niet-ontvankelijk is in zijn vordering dan wel dat deze vordering dient te worden afgewezen. De ondernemingsraad heeft niet de bevoegdheid om naleving te vorderen van voorschriften op het gebied van de arbeidsvoorwaarden. Bovendien is het Akkoord in strijd met de CAO-bepalingen. Door het Akkoord te steunen, verzaakt de ondernemingsraad zijn wettelijke taak om erop toe te zien dat de CAO wordt nageleefd. Er is dan ook geen sprake van een doelmatige vervulling van de taak, op grond waarvan de ondernemingsraad in rechte mag optreden.

4 De vordering in conventie en de stellingen van partijen

4.1

De vakbonden hebben gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:

A. APMTR te verbieden om aan haar werknemers voor te stellen om de aanvulling op de individuele arbeidsovereenkomst d.d. 7 januari 2016 te ondertekenen, een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 10.000,-- per keer dat APMTR na betekening van dit vonnis dit verbod overtreedt;

B. APMTR te bevelen om aan haar werknemers, die haar voorstel om de aanvulling op de arbeidsovereenkomst d.d. 7 januari 2016 hebben ontvangen, maar die de aan hen gezonden aanvulling op de individuele arbeidsovereenkomst nog niet hebben ondertekend, per brief te berichten dat het aanbod tot het aangaan van de aanvulling op de individuele arbeidsovereenkomst wordt ingetrokken en dat zij aan hen niet heeft mogen voorstellen om de aanvulling op de individuele arbeidsovereenkomst d.d. 7 januari 2016 te ondertekenen, omdat zulks in strijd met de geldende cao is en nietig, een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 10.000,-- voor iedere dag, een gedeelte van een dag tot het geheel rekenend, dat APMTR na betekening van dit vonnis nalaat aan dit bevel te voldoen;

C. APMTR te bevelen om aan de werknemers, die de aan hen gezonden aanvulling op de individuele arbeidsovereenkomst d.d. 7 januari 2016 al wel hebben ondertekend, per brief te berichten dat zij aan hen niet heeft mogen voorstellen om de aanvulling op de individuele arbeidsovereenkomst d.d. 7 januari 2016 te ondertekenen, omdat zulks in strijd met de geldende cao is en dus nietig is, dat hetgeen in de aanvulling op de individuele arbeidsovereenkomst d.d. 7 januari 2016 staat niet geldt en dat de werknemers die getekend hebben aan de overeengekomen aanvulling op de individuele arbeidsovereenkomst geen rechten kunnen ontlenen, een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 10.000,-- voor iedere dag, een gedeelte van een dag tot het geheel rekenend, dat APMTR na betekening van dit vonnis nalaat aan dit bevel te voldoen;

D. APMTR te bevelen dat zij in het door haar periodiek aan de werknemers te verstrekken nieuwsbulletin bericht dat:

- de aangeboden aanvulling op de arbeidsovereenkomst nietig is vanwege strijdigheid met de geldende cao en nooit aanboden had mogen worden;

- het aanbod voor zover niet reeds getekend, ingetrokken wordt;

- reeds ondertekende aanvullingen op de arbeidsovereenkomst niet rechtsgeldig zijn overeengekomen en in plaats daarvan de geldende cao van toepassing is;

een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 10.000,-- voor iedere dag, een gedeelte van een dag tot het geheel rekenend, dat APMTR na betekening van dit vonnis nalaat aan dit bevel te voldoen;

E. APMTR te veroordelen tot betaling van:

- een bedrag van € 5.000,-- aan ieder van de vakbonden als voorschot op de schadevergoeding in de zin van artikel 15 en 16 CAO, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding;

- een bedrag van € 3.000,-- aan ieder van de vakbonden als voorschot op de vergoeding van de buitengerechtelijke incassokosten ex artikel 6:96 lid 2 sub b en c BW, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van betekening van de dagvaarding;

F. APMTR te veroordelen in de kosten van dit geding.

4.2

Aan de vordering hebben de vakbonden het volgende ten grondslag gelegd.

Uit artikel 2, 3, 6 en 9 van de CAO volgt dat er sprake is van een standaard-cao. Afwijking daarvan, in gunstige of ongunstige zin, is niet toegestaan. Enkel arbeidsvoorwaarden die met de vakbonden zijn overeengekomen in de CAO mogen door APMTR worden aangeboden aan haar werknemers. Indien andere voorwaarden worden aangeboden, dienen deze te zijn afgesproken met de vakbonden en dat is hier niet het geval. Door een aanvulling op de arbeidsovereenkomst af te spreken met de ondernemingsraad en deze aan de werknemers aan te bieden, heeft APMTR in strijd met de CAO gehandeld. De vakbonden vorderen dan ook nakoming van de CAO.

De vakbonden hebben er een spoedeisend belang bij dat APMTR haar handelen ongedaan maakt en aan haar werknemers bericht dat de aanvulling van de individuele arbeidsovereenkomst niet rechtsgeldig is. Zolang dat niet gebeurt, verkeren de werknemers te lang in de foute veronderstelling dat de aanvulling rechtsgeldig is. De huidige situatie schept onrust bij de werknemers. Bovendien tast het niet naleven van de CAO het gezag en de betrouwbaarheid van de vakbonden aan. Andere werkgevers zouden ook in de verleiding kunnen komen om in navolging van APMTR een aanvulling op de individuele arbeidsovereenkomst aan hun werknemers aan te bieden en het sectorale overleg voor gezien te houden. Dat is niet in het belang van de leden van de vakbonden. Binnen de containersector wordt verwacht dat het aantal banen, als gevolg van de aanleg van geautomatiseerde terminals op Maasvlakte II, zal afnemen. Dit treft de gehele sector en daarom is een oplossing op sectoraal niveau aangewezen. Eerst indien een sectorbrede oplossing is bereikt, zijn de vakbonden bereid met APMTR te praten over aanvullende maatregelen.

Door de weigering van APMTR om de CAO op correcte wijze na te leven, ondervinden de vakbonden schade, die met name bestaat uit het verlies van vertrouwen van de leden in de vakbonden en het verlies van werfkracht ten aanzien van nieuwe leden. Ook hebben zij buitengerechtelijke kosten moeten maken die voor vergoeding in aanmerking komen.

4.3

Het verweer van APMTR strekt ertoe de vakbonden niet-ontvankelijk te verklaren in hun vordering, althans hen deze te ontzeggen, met veroordeling van de vakbonden in de kosten van de procedure, waaronder rente en nakosten.

In de eerste plaats heeft APMTR betwist dat er sprake is van een spoedeisend belang. Niet alleen hebben de vakbonden ruim 1,5 maand gewacht met het starten van onderhavige procedure, daarnaast geldt dat bijna alle toezeggingen uit het Akkoord pas vanaf volgend jaar dan wel 2018 materieel effect zullen hebben. Ook is de verwachting dat als er al een sectorakkoord zal worden bereikt dit akkoord zal worden gesloten voordat de maatregelen in het Akkoord zich zullen effectueren.

Voorts heeft APMTR betwist dat het aanbieden van de Aanvullingen in strijd is met de CAO. Vooraleerst stelt zij zich op het standpunt dat er sprake is van een minimum-cao.

Met uitzondering van de salaris- en pensioenbepalingen als bedoeld in artikel 23 en 14A lid 1 van de CAO waar expliciet is bepaald dat die standaard zijn, zijn afwijkingen van de CAO ten gunste van de werknemers toegestaan. Het Akkoord is voor de werknemers van APMTR gunstiger dan de minimumafspraken daarover in de CAO.

In het geval wordt geoordeeld dat de bepalingen uit de CAO een standaardkarakter hebben, heeft APMTR aangevoerd dat het partijen nog steeds vrijstaat om zaken te regelen die niet bij CAO zijn geregeld, die na ommekomst van de looptijd van de CAO ingaan of die niet zijn aan te merken als een arbeidsvoorwaarde in de zin van artikel 1 WCAO .

Mocht worden geoordeeld dat het Akkoord inbreuk maakt op de CAO, meent APMTR dat het buiten toepassing laten van het Akkoord ex artikel 6:248 BW leidt tot een onaanvaard-baar resultaat en naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.

Ten slotte heeft APMTR bezwaar gemaakt tegen de gevorderde schadevergoeding en dwangsommen.

5 De voorwaardelijke vordering in reconventie en de stellingen van partijen

5.1

Slechts voor zover de vordering in conventie geheel of gedeeltelijk wordt toegewezen, vordert APMTR in reconventie bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, de vakbonden te veroordelen binnen 72 uur na betekening van dit vonnis om te goeder trouw met APMTR in onderhandeling te treden over aanpassing van de CAO, in die zin dat binnen deze 72 uur hierover ten minste een eerste bespreking heeft plaatsgevonden met een delegatie die gebruikelijk dergelijke onderhandelingen verricht, in welke onderhandeling de onderhandelingspartijen zich dienen in te spannen het ertoe te leiden dat overeenstemming wordt bereikt over het invoegen in de CAO van afspraken over de werkgelegenheidsgarantie, de Senioren Fit regeling, de schadeloosstelling en de vergoeding bij beëindiging contract voor bepaalde tijd, zulks onder verbeurte van een dwangsom van € 10.000,-- ieder voor iedere dag of dagdeel dat de vakbonden in gebreke blijven hieraan te voldoen, met veroordeling van de vakbonden in de kosten van deze procedure waaronder rente en nakosten.

5.2

APMTR heeft aan haar vordering ten grondslag gelegd dat de vakbonden op grond van artikel 4 van de CAO en ook op grond van de redelijkheid en billijkheid verplicht zijn om met APMTR in overleg te treden over de voorgestelde maatregelen. Er is hier immers sprake van een buitengewone verandering in de algemeen sociaal economische verhoudingen.

De haven staat op zijn kop en de belangen zijn zo groot dat onder leiding van het Havenbedrijf partijen bij elkaar zijn gebracht om de gevolgen van de automatisering van de terminals op Maasvlakte II met elkaar te bespreken.

5.3

Het verweer van de vakbonden strekt tot afwijzing van de vordering.

De vakbonden handelen altijd te goeder trouw bij onderhandelingen met werkgevers en werkgeversorganisaties. Deze wijze van onderhandelen is echter niet controleerbaar en reeds om die reden dient de vordering van APMTR te worden afgewezen. Voorts is er geen grond om de vakbonden te dwingen overleg te voeren over het openbreken van de CAO die op zijn vroegst pas per 31 december 2017 eindigt. De overeengekomen aanvullingen van APMTR zijn niet te kwalificeren als een buitengewone situatie zoals bedoeld in artikel 4 van de CAO , zodat de vakbonden niet op grond daarvan verplicht zijn om het voorstel van APMTR tot wijziging van de CAO in behandeling te nemen.

6 De beoordeling van het geschil

In het incident tot voeging

6.1

Als uitgangspunt heeft te gelden dat, afgezien van bijzondere wettelijke regelingen, in beginsel alleen natuurlijke personen en rechtspersonen als partij in een burgerlijk geding kunnen optreden. Dit betekent dat aan een ondernemingsraad in beginsel geen procesbevoegdheid toekomt, behalve voor zover de WOR deze aan hem toekent.

6.2

Het standpunt van de ondernemingsraad dat hij in dit geval in rechte mag optreden, omdat dit in het belang is van een doelmatige vervulling van de taak die hem in de WOR is toegedacht, wordt niet ondersteund. Artikel 28 WOR legt op een ondernemingsraad een stimulerende, bevorderende taak met betrekking tot de daarin omschreven (zestal) onderwerpen, waaronder de naleving van de voor de onderneming geldende voorschriften op het gebied van de arbeidsvoorwaarden (lid 1). Daarbij dient een ondernemingsraad te proberen te bereiken dat de ondernemer iets doet op het terrein van de in dat artikel genoemde aangelegenheden. Nog daargelaten dat de WOR geen bevoegdheden toekent aan een ondernemingsraad om ter uitvoering van deze taak handhavend op te treden, zoals dat bijvoorbeeld wel het geval is wanneer de ondernemer handelt in strijd met het instemmings- of adviesrecht van een ondernemingsraad, gelden de taken en bevoegdheden van een ondernemingsraad uitsluitend jegens de ondernemer. De WOR voorziet niet in de situatie als hier aan de orde, waarin de ondernemingsraad zich achter de ondernemer (APMTR) schaart en met haar opkomt tegen de vakbonden. Dat de ondernemingsraad dit doet in het belang van de werknemers van APMTR, maakt dat niet anders.

6.3

Nu de wens van de ondernemingsraad om als procespartij op te treden niet te herleiden is tot een taak en/of bevoegdheid die aan hem op grond van de WOR is toebedeeld, kan de ondernemingsraad niet worden toegelaten om zich in deze procedure te voegen aan de zijde van APMTR. De vordering in het incident wordt dan ook afgewezen.

6.4

Dit neemt niet weg dat bij de beoordeling van het geschil ook de door de ondernemingsraad aangevoerde punten, als zijnde onderdeel van het verweer van APMTR, zullen worden meegewogen. De ondernemingsraad maakt immers onderdeel uit van APMTR en ter zitting is gebleken dat de stellingen van de ondernemingsraad worden onderschreven door APMTR.

6.5

De proceskosten in het incident zullen, gegeven het bijzondere karakter van deze procedure en de bijzondere positie van de ondernemingsraad in deze, worden gecompenseerd.

In conventie

6.6

Gelet op het bestaande geschil tussen partijen inzake de wijze waarop de CAO dient te worden geïnterpreteerd, wordt geoordeeld dat de vakbonden een voldoende spoedeisend belang hebben bij het stoppen en corrigeren van het in hun ogen onrechtmatig handelen door APMTR. Dat het aanbod in de Aanvulling pas vanaf volgend jaar dan wel 2018 materieel effect sorteert, maakt dat niet anders. Het gaat erom dat APMTR de Aanvulling reeds aan haar bestaande werknemers heeft aangeboden en ook aan toekomstige werknemers zal aanbieden en daarmee mogelijkerwijs verkeerde verwachtingen wekt, terwijl partijen twisten over de vraag of het aanbieden van de Aanvulling in strijd is met de CAO. De vakbonden zijn dan ook ontvankelijk in hun vordering.

6.7

In dit kort geding dient, mede op basis van hetgeen partijen naar voren hebben gebracht, te worden beoordeeld of de in deze zaak aannemelijk te achten omstandigheden een ordemaatregel vereisen dan wel of de vordering van de vakbonden in een bodemprocedure een zodanige kans van slagen heeft dat het gerechtvaardigd is op de toewijzing daarvan vooruit te lopen door het treffen van een voorziening zoals gevorderd. Het navolgende behelst dan ook niet meer dan een voorlopig oordeel over het geschil tussen partijen.

6.8

De kern van het geschil ziet op de vraag of APMTR met het afspreken van het Akkoord en het aanbieden van de Aanvulling aan haar werknemers in strijd heeft gehandeld met de CAO.

6.9

Voor de beoordeling van die vraag wordt het volgende juridische kader als uitgangspunt genomen. Artikel 12 Wet CAO bepaalt dat een beding tussen een werkgever en een werknemer, dat strijdig is met een cao, waardoor werkgever en werknemer gebonden zijn, nietig is. Het is toegestaan dat de individuele arbeidsovereenkomst voor de werknemer gunstiger bedingen inhoudt dan de cao, tenzij die cao zogenaamde standaard- of maximumbepalingen bevat. Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad (vgl. HR

10 december 2004, JAR 2005/31) zijn bij de uitleg van een cao-bepaling de bewoordingen daarvan, gelezen in het licht van de gehele tekst van die overeenkomst en een eventuele schriftelijke toelichting daarop, in beginsel van doorslaggevende betekenis. Daarbij komt het niet aan op de bedoelingen van de partijen bij de cao, voor zover deze niet uit de cao-bepalingen en de toelichting kenbaar zijn, maar op de betekenis die naar objectieve maatstaven volgt uit de bewoordingen van de cao en de toelichting daarop. Bij deze uitleg kan onder meer acht worden geslagen op de elders in de cao gebruikte formuleringen en op de aannemelijkheid van de rechtsgevolgen waartoe de onderscheiden, op zichzelf mogelijke, tekstinterpretaties zouden leiden.

6.10

Uit de bewoordingen van artikel 2, 3, 6 en 9 van de CAO leidt de kantonrechter af dat APMTR bij het afspreken van de loon- en arbeidsvoorwaarden met haar werknemers in beginsel niet kan afwijken van wat daarover in de CAO is bepaald, tenzij de CAO daarvoor de ruimte biedt – zoals in artikel 12 van de CAO over het einde van het dienstverband en artikel 17 van de CAO over de inzetbaarheid van groep C – of in het geval de wijziging is overeengekomen met de vakbonden. De CAO dient dan ook te worden aangemerkt als een standaard-cao voor zover het de onderwerpen betreft die daar in geregeld zijn.

6.11

Uit de bewoordingen van deze artikelen noch uit de rest van de CAO kan worden opgemaakt dat de door APMTR overeen te komen arbeidsvoorwaarden uitputtend zijn geregeld in de CAO. Een uitputtende regeling zou ook niet aannemelijk zijn, aangezien dat het overeenkomen van overige noodzakelijke arbeidsvoorwaarden die niet in de CAO zijn geregeld (zoals werklocatie, mobiele telefoon, geheimhouding, non-concurrentie e.d.) in de weg zou staan. Aangenomen wordt daarom dat het APMTR is toegestaan om met haar werknemers arbeidsvoorwaarden overeen te komen die niet in de CAO zijn geregeld.

Voorts wordt overwogen dat, nu de CAO geldt tot en met 31 december 2017 bij opzegging door één der partijen met inachtneming van een opzegtermijn van ten minste drie maanden, het APMTR vrijstaat om met haar werknemers arbeidsvoorwaarden overeen te komen die betrekking hebben op de periode na 31 december 2017.

6.12

De Aanvulling ziet op vier punten: een vergoeding bij het einde van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd, de werkgelegenheidsgarantie, een schadeloosstelling bij boventalligheid en de Senioren Fit regeling. Deze punten komen hiernavolgend aan bod.

6.13

APMTR heeft onweersproken gesteld dat de aangeboden beëindigingsvergoeding bij arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd in het geheel niet in de CAO is geregeld. Dit betekent dat, zoals reeds overwogen onder 6.11, APMTR met dit aanbod niet in strijd handelt met (het standaardkarakter van) de CAO.

6.14

Daar waar in bijlage 8 en 9 van de CAO – kort gezegd – een werkgelegenheidsgarantie is gegeven tot 1 januari 2017 en een schadeloosstelling bij boventalligheid vanaf 1 januari 2017, wordt in de Aanvulling een werkgelegenheidsgarantie gegeven tot 1 juli 2020 en een schadeloosstelling bij boventalligheid vanaf 1 juli 2020 tot 1 juli 2021. Deze uitbreiding (in looptijd) van de werkgelegenheidsgarantie en de daarmee samenhangende aanpassing van de schadeloosstelling bij boventalligheid hebben in ieder geval mede betrekking op de periode van 1 januari tot en met 31 december 2017 en zijn in zoverre afwijkend van de CAO. Nu de CAO op dit punt geen afwijking toelaat, zijn de aangeboden werkgelegenheidsgarantie en de schadeloosstelling die gelden gedurende de looptijd van de CAO, in beginsel niet toegestaan.

6.15

Hetzelfde geldt voor de Senioren Fit regeling. In de Aanvulling is de bestaande Senioren Fit regeling voor de werknemers die zijn geboren in de jaren 1952-1956 uitgebreid van maximaal 2,5 jaar 80% werken tegen 90% loon en 100% pensioenopbouw (artikel 16 van de CAO) naar maximaal 5 jaar 60% werken tegen 95% loon en 100% pensioenopbouw. Conform de Aanvulling gaat de uitbreiding in per 1 juli 2016. Ook hier duldt de CAO geen afwijking, zodat het gedeelte van de aangeboden uitbreiding die werking heeft gedurende de looptijd van de CAO in beginsel niet is toegestaan.

6.16

Derhalve vormen de afspraken in het Akkoord en de Aanvulling ten aanzien van de werkgelegenheidsgarantie, de schadeloosstelling bij boventalligheid en de Senioren Fit regeling in ieder geval gedeeltelijk een inbreuk op de CAO. Voor dat geval heeft APMTR een beroep gedaan op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid in de zin van artikel 6:248 lid 2 BW . Dienaangaande wordt het volgende overwogen.

6.17

Tussen partijen is niet in geschil dat met de komst van twee geautomatiseerde terminals op Maasvlakte II de werkgelegenheid binnen de containersector mogelijkerwijs in gevaar komt en dat deze omstandigheid veel onrust creëert onder de werknemers binnen de sector.

Niet onbegrijpelijk is dat de vakbonden, in het algemene belang van de werknemers in de containersector, met de containerbedrijven willen komen tot afspraken op sectorniveau die alle door hen vertegenwoordigde leden in de sector – kort gezegd – een baangarantie voor de komen jaren geven, doch de vakbonden dienen de middelen te gebruiken die daarvoor aan hen zijn gegeven. Daartoe behoort niet het willen tegenhouden van het Akkoord en de Aanvullingen, enkel om te voorkomen dat de door hen beoogde sectorafspraken als gevolg van die aanvullende afspraken binnen APMTR in gevaar zouden kunnen komen. Door te weigeren om inhoudelijk te praten over de CAO, zolang op sectorniveau geen afspraken zijn gemaakt en derhalve het belang van alle werknemers van de sector voorop te stellen ten koste van de werknemers van APMTR, gebruiken de vakbonden hun bevoegdheid in feite voor een doel waarvoor die niet is gegeven en is hun handelwijze aan te merken als misbruik van bevoegdheid in de zin van artikel 3:13 BW .

Daarbij komt dat de vakbonden met APMTR een ondernemings-cao hebben gesloten, op grond waarvan zij contractspartners zijn die jegens elkaar redelijkheid en billijkheid in acht dienen te nemen. Daar waar APMTR vrijwillig aan het sectoraal overleg deelneemt en niet verplicht is tot enige resultaats- of inspanningsverbintenis, hebben de vakbonden op basis van de CAO jegens APMTR een inspanningsverbintenis om met haar in overleg te treden over wijzigingen of aanvullingen die APMTR wenst door te voeren. Dit klemt des te meer, nu APMTR het Akkoord en de Aanvulling heeft opgesteld met het oog om rust te creëren onder haar werknemers in de situatie waarin op sectorniveau onduidelijk is of en wanneer afspraken worden gemaakt (waarvoor APMTR overigens niet alleen afhankelijk is van de vakbonden maar ook van de andere containerbedrijven) en nu onweersproken is gebleken dat de Aanvulling een aanmerkelijke verbetering van de arbeidsvoorwaarden inhoudt. Dit wordt ondersteund door het feit dat reeds 80% van de werknemers van APMTR heeft ingestemd met de Aanvulling.

Naar het voorlopige oordeel van de kantonrechter leidt het buiten toepassing laten van het Akkoord en de Aanvulling daarom tot een resultaat dat naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.

6.18

Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het aanbod van een beëindigingsvergoeding bij arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd niet strijdig is met enige bepaling uit de CAO en dat ten aanzien van het aanbod inzake de werkgelegenheidsgarantie, de schadeloosstelling bij boventalligheid en de Senioren Fit regeling, dat deels in strijd is met het standaardkarakter van de CAO, het beroep van APMTR op artikel 6:248 lid 2 BW naar alle waarschijnlijk in een bodemprocedure zal slagen, zodat het aanbieden van de Aanvulling aan de werknemers van APMTR zal worden toegestaan. Er is derhalve geen aanleiding om, vooruitlopend op een bodemprocedure, de gevraagde voorziening toe te wijzen.

6.19

Als de in het ongelijk gestelde partij worden de vakbonden veroordeeld in de kosten van de procedure in conventie.

6.20

De apart gevorderde nakosten worden toegewezen als hierna vermeld, nu de proceskostenveroordeling hiervoor reeds een executoriale titel geeft en de kantonrechter van oordeel is dat de nakosten zich reeds vooraf laten begroten.

In voorwaardelijke reconventie

6.21

Nu de vordering in conventie integraal wordt afgewezen, is de voorwaarde voor het intreden van de vordering in reconventie niet vervuld, zodat de reconventionele vordering geen bespreking behoeft. Gezien de nauwe verwevenheid tussen de vordering in conventie en de vordering in reconventie, ziet de kantonrechter aanleiding om de proceskosten in reconventie te compenseren, in die zin dat ieder der partijen de eigen kosten draagt.

7 De beslissing

De kantonrechter, rechtdoende bij wege van voorlopige voorziening:

in het incident:

wijst de vordering van de ondernemingsraad af;

compenseert de proceskosten in die zin dat ieder der partijen de eigen kosten draagt;

in conventie:

wijst de vordering van de vakbonden in al haar onderdelen af;

veroordeelt de vakbonden in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van APMTR vastgesteld op € 800,00 aan salaris voor de gemachtigde, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover in de zin van artikel 6:119 BW ingaande 14 dagen na de datum van dit vonnis tot de dag der algehele voldoening, en indien de vakbonden niet binnen 14 dagen na de datum van dit vonnis vrijwillig aan het vonnis hebben voldaan, begroot op € 131,00 aan nakosten, te verhogen met een bedrag van € 68,00 aan betekeningskosten onder de voorwaarde dat betekening van dit vonnis heeft plaatsgevonden, een en ander voor zover van toepassing inclusief btw;

in voorwaardelijke reconventie:

verstaat dat over de vordering niet hoeft te worden beslist;

compenseert de proceskosten, in die zin dat ieder der partijen de eigen kosten draagt.

Dit vonnis is gewezen door mr. A.J.L.M. van der Wildt en uitgesproken ter openbare terechtzitting.

775


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature