Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Instantie:
Vindplaats:

Inhoudsindicatie:

Proceskostenvergoeding aan gedaagde na intrekking kort geding door eiser. HR 3 juni 2016 ECLI:NL:HR:2016:1087.

Uitspraak



vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

team handel

zaaknummer / rolnummer: C/10/513369 / KG ZA 16-1261

Vonnis in kort geding van 22 december 2016

in de zaak van

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

[eiseres] ,

gevestigd te Rotterdam,

eiseres volgens de concept-dagvaarding,

advocaat mr. T.A. Vermeulen te Rotterdam,

tegen

[gedaagde] ,

wonende te Rotterdam,

gedaagde volgens de concept-dagvaarding,

advocaat mr. J.G. Plet te Rotterdam.

[gedaagde] wordt hierboven niet als gedaagde aangemerkt omdat hij niet gedaagd is.

Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.

1 De procedure

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

de concept-dagvaarding

de overgelegde producties

het faxbericht van de advocaat van [eiseres] de dato 14 november 2016 houdende de mededeling dat het kort geding wordt ingetrokken

het faxbericht van 14 november 2016 waarin de advocaat van [gedaagde] kenbaar maakt een proceskostenvergoeding van [eiseres] te verlangen

het faxbericht van de advocaat van [eiseres] van 5 december 2016 houdende de mededeling dat [gedaagde] volgens [eiseres] geen recht heeft op een proceskostenvergoeding.

1.2.

Ten slotte is vonnis bepaald.

2 De beoordeling

2.1.

In geschil is de vraag of [gedaagde] recht heeft op een vergoeding van proceskosten na intrekking van het kort geding door [eiseres].

2.2.

In artikel 9.1 van het “Procesreglement kort gedingen rechtbanken handel/familie” staat dat de eisende partij de procedure kan intrekken tot het moment dat de zaak is uitgeroepen en dat in dat geval de voorzieningenrechter geen proceskostenveroordeling uitspreekt.

2.3.

In HR 3 juni 2016 ECLI:NL:HR:2016:1087 heeft de Hoge Raad geoordeeld (in rov. 3.8.2) dat voormelde bepaling uit het aangehaalde procesreglement onverbindend is en dat, na intrekking van een kort gedingprocedure door eiser, gedaagde onder voorwaarden recht heeft op een proceskostenvergoeding van eiser. De Hoge Raad oordeelt in dit verband:

“3.4.2 De aanhangigheid van het kort geding komt in beginsel te vervallen door een mededeling van de eiser aan de gedaagde, strekkende tot intrekking van het kort geding.

3.4.3

In verband met de aard van het kort geding - meer in het bijzonder de op een spoedige afdoening daarvan gerichte procesvoering - en met het belang van de eiser om binnen redelijke termijn zekerheid te verkrijgen over de processuele opstelling van de gedaagde, brengen de eisen van een goede procesorde, mede gelet op HR 18 februari 1994, ECLI:NL:HR:1994:ZC1274, NJ 1994/606 (Zoontjens/Kijlstra), het volgende mee. Indien de eiser het kort geding intrekt komt de aanhangigheid daarvan, in afwijking van hetgeen hiervoor in 3.4.2 is overwogen, niet te vervallen indien de gedaagde tijdig aan de eiser en de voorzieningenrechter mededeelt dat het geding desondanks doorgang dient te vinden omdat hij een beslissing van de voorzieningenrechter omtrent de proceskosten verlangt. Indien de gedaagde niet al voor de aangezegde datum een mededeling als zojuist bedoeld tot de eiser en de voorzieningenrechter richt, staat hem daartoe nog een termijn ten dienste van veertien dagen na de datum waartegen hij was opgeroepen. Hij dient dus, indien de behandeling niet al op de aangezegde dag plaatsvindt, binnen deze termijn het bureau van de voorzieningenrechter om een (nieuwe) datum te verzoeken waarop zijn hiervoor bedoelde vordering (met inachtneming van hetgeen hierna in 3.5.2 zal worden overwogen) wordt behandeld. Hij behoort voorts tijdig mededeling aan de eiser te doen van de door de voorzieningenrechter bepaalde datum.

3.5.1

Indien de gedaagde een vergoeding van zijn proceskosten van de eiser verlangt, en de eiser betwist dat de gedaagde voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten heeft gemaakt of de hoogte daarvan bestrijdt, ligt het op de weg van de gedaagde om de kosten waarvan hij vergoeding vordert, te specificeren en aannemelijk te maken. Deze vordering is - afgezien van het bepaalde in art. 1019h Rv - niet toewijsbaar buiten de in art. 241 Rv getrokken grenzen. In dit verband verdient nog opmerking dat het liquidatietarief een regeling bevat voor het geval de eiser het geding intrekt voordat de gedaagde een proceshandeling (kan) verricht(en), welke regeling zich mede leent voor toepassing in kort geding.

3.5.2

Het is aan het beleid van de voorzieningenrechter overgelaten of hij het noodzakelijk acht dat dit geschil over de proceskosten ter terechtzitting wordt behandeld. Als hem dit geraden voorkomt kan hij bepalen dat partijen, op daartoe door hem bepaalde termijnen, hun standpunten schriftelijk naar voren brengen. Als hij daartoe aanleiding ziet, of als een procespartij daartoe een gemotiveerd verzoek doet, kan hij daarna alsnog een mondelinge behandeling bepalen.”

2.4.

De voorzieningenrechter acht het niet noodzakelijk om het geschil over de proceskosten ter terechtzitting te behandelen; vonnis zal worden gewezen op de stukken.

2.5.

[gedaagde] heeft tijdig, binnen de door de Hoge Raad geformuleerde termijn, kenbaar gemaakt een proceskostenvergoeding te verlangen.

2.6.

[gedaagde] heeft zijn vordering tot vergoeding van proceskosten niet gespecificeerd. Nu [eiseres] daartegen geen verweer voert, staat dit niet aan de weg aan toekenning van een proceskostenvergoeding.

2.7.

[eiseres] voert aan dat het toepasselijke procesreglement zich verzet tegen oplegging van een proceskostenvergoeding. Uit het voormelde arrest van de Hoge Raad volgt dat dit verweer van [eiseres] faalt. Daarom zal aan [gedaagde] een vergoeding worden toegewezen ter zake van gemaakte advocaatkosten.

2.8.

Volgens de Hoge Raad leent het Liquidatietarief (met betrekking tot bodemprocedures) zich voor begroting van de hoogte van het salaris van een advocaat in een geval als hier aan de orde. Het Liquidatietarief gaat uit van een vergoeding van minimaal 0,5 punt in een situatie als hier aan de orde.

2.9.

In kort gedingprocedures (niet zijnde procedures over intellectuele eigendomsrechten) bedraagt het salaris van een advocaat gewoonlijk € 527,- voor een relatief eenvoudige procedure, € 816,- voor een procedure van gemiddelde zwaarte en

€ 1.224,- voor een relatief zwaardere procedure.

2.10.

De onderhavige procedure is, zo valt af te leiden uit de concept dagvaarding, een procedure van gemiddelde zwaarte. De voorzieningenrechter begroot het salaris van de advocaat van [gedaagde] op 0,5 x € 816,-. Dit is € 408,-. In dit oordeel wordt betrokken dat [gedaagde] zelf heeft gesteld aan te willen knopen bij het Liquidatietarief en dat er, bij gebreke van enige specificatie door [gedaagde], geen reden bestaat om een hoger bedrag toe te wijzen.

2.11.

Over het griffierecht wordt als volgt geoordeeld. Griffierecht wordt geheven door de griffier. De voorzieningenrechter heeft van de griffier vernomen dat in dit geval geen griffierecht in rekening is gebracht. Op dit punt zal een proceskostenveroordeling dan ook achterwege blijven.

3 De beslissing

De voorzieningenrechter

3.1.

veroordeelt [eiseres] in de proceskosten van [gedaagde], tot op heden begroot op

€ 408,-.

Dit vonnis is gewezen door mr. W.J. van den Bergh en in het openbaar uitgesproken op 22 december 2016.

2517/2504


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature