Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Zittingsplaats:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Resultaatsverbintenis, maximale inspanningsverbintenis. Haviltex

Uitspraak



vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Handel

zaaknummer / rolnummer: C/10/418582 / HA ZA 13-194

Vonnis van 29 januari 2014

in de zaak van

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

[W Holding B.V.],

gevestigd te Amsterdam,

eiseres in conventie,

verweerster in reconventie,

advocaat mr. P.J. de Groen,

tegen

1 [Gedaagde 1],

wonende te Piershil,

2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

[S Holding B.V.],

gevestigd te Piershil,

gedaagden in conventie,

eisers in reconventie,

advocaat mr. E.M. Richel.

Partijen zullen hierna [W Holding B.V.] en [beide gedaagden] respectievelijk [gedaagde 1] en [S Holding B.V.] genoemd worden.

1 De procedure

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

het tussenvonnis van 14 augustus 2013

het proces-verbaal van comparitie van 16 december 2013

de akte houdende uitlating op de vermeerderde eis in reconventie van [W Holding B.V.]

de akte uitlaten na comparitie van [beide gedaagden]

de brief van [W Holding B.V.], ingekomen ter griffie op 10 januari 2014.

1.2.

Ten slotte is vonnis bepaald.

2 De feiten

2.1.

[W Holding B.V.] en [S Holding B.V.] hielden elk 50% van de aandelen in het kapitaal van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Skydec Holding B.V. [gedaagde 1] is directeur groot aandeelhouder (DGA) van [S Holding B.V.]. [betrokkene 1] (hierna: [betrokkene 1]) is DGA van [W Holding B.V.].

2.2.

Op 15 juni 2006 heeft de Rabobank Rotterdam (hierna: de Rabobank) een geldlening van € 610.000 verstrekt aan Skydec Holding B.V. Voor deze geldlening hebben - naast Skydec Holding B.V. - [S Holding B.V.] en [W Holding B.V.] een hoofdelijke medeschuld-verbintenis voor het bedrag van € 610.000 getekend.

2.3.

In het voorjaar van 2012 hebben partijen besloten hun samenwerking te beëindigen. Partijen zijn overeengekomen dat [W Holding B.V.] haar aandelen in SkyDec Holding B.V. aan [S Holding B.V.] zou overdragen. Over de inhoud van de in dat kader te sluiten vaststellingsovereenkomst hebben partijen op 24 april 2012 de volgende e-mailwisseling gevoerd.

2.4.

Per e-mail d.d. 24 april 2012 te 9:38 uur heeft [betrokkene 2] (hierna: [betrokkene 2]), in zijn hoedanigheid van gemachtigde van [beide gedaagden], aan mr. P.J. de Groen (hierna: mr. De Groen), in zijn hoedanigheid van raadsman van [W Holding B.V.], voor zover hier relevant, het volgende geschreven:

“(…) De herredactie van de vaststellingsovereenkomst onder artikel 8 kan ik niet aanvaarden. Het is immers geheel aan de bank en aan de bank alleen of deze zal instemmen met het vrijgeven van de borgtocht van de heer [betrokkene 1]. Daar kunnen cliënten niet voor zorgdragen en derhalve zich daartoe ook niet verplichten, zoals zij dat zouden doen indien zij instemmen met Uw thans voorgelegde clausulering. Het is dan ook maar zeer de vraag of de bank bereid zal zijn zekerheden op te geven. (…)

Het gesprek met de bank zal als voornaamste doel hebben te kunnen vaststellen of de bank haar thans lopende kredietfaciliteit ook in de nieuwe opzet zal handhaven. Dat is een conditio sine qua non voor de gehele exercitie, zoals ik dat in mijn aan U gericht voorstel tot ontvlechting d.d. 13.04.2012 ondubbelzinnig heb verwoord, en waarmee Uw cliënte kennelijk heeft ingestemd. Dat Uw cliënt het gesprek met de bank thans daags na de beoogde formele levering van aandelen wenst te plannen (terwijl ik lees dat hij alsdan reeds in het buitenland verkeert??) is dan ook niet aanvaardbaar. Het komt mij voor dat de formele afwikkeling dan maar naar volgende week moet worden verschoven. (…)”

2.5.

Per e-mail d.d. 24 april 2012 te 18:53 uur heeft mr. De Groen aan [betrokkene 2] voor zover hier relevant, het volgende geschreven:

“(…)

Ik bevestig verder dat we bespraken dat we er qua volmacht wel uitkomen. Tevens leg ik vast dat inderdaad nogmaals besproken en acceptabel voor u en de heer [gedaagde 1]/[S Holding B.V.] is dat de heer [betrokkene 1] wordt ontslagen uit zijn (eventuele) aansprakelijkheid jegens de Rabobank.

De vraag is of en wat voor aanvullende zekerheden de bank zal vragen. Wellicht valt dat mee. In dat kader is van belang dat u nader met de heer [betrokkene 1] het verhaal richting Rabo bespreekt, vermoedelijk langs de lijn als besproken: activiteiten SkyXs worden afgebouwd, dus geen plaats meer voor de heer [betrokkene 1]. (…)”

2.6.

Mr. De Groen heeft per e-mail van 26 april 2012 het volgende aan [betrokkene 2], [betrokkene 1] en notaris Arsenault bericht:

“1) Bijgaand, vanwege de efficiency tegelijk aan u allen, de definitieve versie van de vaststellingsovereenkomst, die morgen direct aansluitend op het gesprek met de heer [betrokkene 4] van de Rabobank getekend wordt.

Voor de heer [betrokkene 2] en de heer [betrokkene 1] nog even een overzicht van de allerlaatste aanpassingen:

(…)

(artikel 8) uitdrukkelijker geformuleerd dat de vrijwaring ook ziet op eventuele aanspraken van de Rabo als de hoofdelijke aansprakelijkheid niet zou worden opgeheven.

(…)”

2.7.

Op 2 mei 2012 heeft een gesprek plaatsgevonden met de Rabobank. Bij dat gesprek waren aanwezig: [betrokkene 3] namens de Rabobank, [betrokkene 1] en [betrokkene 2] namens [beide gedaagden]

Vervolgens hebben partijen, eveneens op 2 mei 2012, de vaststellingsovereenkomst getekend. De tekst van deze overeenkomst luidt, voor zover relevant, als volgt:

“Overwegende dat:

(…)

[betrokkene 1] en/of [W Holding B.V.] jegens de Rabobank gevestigd aan de Blaak te Rotterdam een zekerheid (borgtocht of anderszins) heeft verleend, tot meerdere zekerheid voor de correcte nakoming van de verplichtingen van Skydec Holding en/of SkyDec en/of SkyXs, zulks ten bedrage van (naar partijen thans vermoeden) maximaal € 80.000,00;

(…)

Zijn overeengekomen als volgt:

Artikel 1. [S Holding B.V.] koopt hierbij van [W Holding B.V.] gelijk [W Holding B.V.] hierbij verkoopt aan [S Holding B.V.], de door [W Holding B.V.] gehouden 50% van haar aandelen in SkyDec Holding voor de prijs van € 200.000,00 (zegge: euro tweehonderdduizend 0/00).

Artikel 2. (…)

Artikel 3. De levering van aandelen als in artikel twee bedoeld vindt plaats ten overstaan van notaris (…) en betaling van de koopsom als bedoeld in artikel 2 vindt plaats via de kwaliteitsrekening van genoemde notaris.

Artikel 4. Bij gelegenheid van de levering van de aandelen als bedoeld in artikel 2 voldoet SkyDec Holding ook haar schuld aan [W Holding B.V.] ad € 34.976,99 vermeerderd met de overeengekomen rente, in verband met beschikbaar gesteld maar nog niet uitbetaald dividend, in de jaarrekening zichtbaar als een RC vordering van [W Holding B.V.] op SkyDec Holding.

Artikel 5. (…)

Artikel 8. [gedaagde 1] en [S Holding B.V.] bewerkstelligen dat [betrokkene 1] en [W Holding B.V.] ten spoedigste maar uiterlijk binnen 2 weken na ondertekening van de onderhavige overeenkomst uit hun hoofdelijke aansprakelijkheid jegens de Rabobank, als bedoeld in de Considerans sub E, worden ontslagen, alsmede dat eventuele borgtochten door [betrokkene 1] en [W Holding B.V.] aan die bank verstrekt worden beëindigd. [gedaagde 1] en [S Holding B.V.] vrijwaren [W Holding B.V.] en [betrokkene 1] ten aanzien van alle verbintenissen, hoe ook genaamd en uit wat voor hoofden dan ook, die mochten blijken te bestaan uit hoofde van het aandeelhouderschap en/of bestuurderschap van [W Holding B.V.] als aandeelhouder/ bestuurder van SkyDec Holding, (…). [gedaagde 1] en [S Holding B.V.] vrijwaren [W Holding B.V.] en [betrokkene 1] derhalve ook ten aanzien van eventuele aanspraken van de Rabobank op [W Holding B.V.] en [betrokkene 1], als bedoeld in de Considerans sub E. Mocht de Rabobank evenwel uitdrukkelijk en zonder voorbehoud aangeven dat bedoelde hoofdelijke aansprakelijkheid en/of borgtocht niet (meer) bestaat dan vervalt de verbintenis [W Holding B.V.] en [betrokkene 1] uit die hoofdelijke aansprakelijkheid/borgtocht te doen ontslaan.”

2.8.

Op 1 juni 2012 heeft [betrokkene 1] aan ([betrokkene 3] en [betrokkene 4] van) de Rabobank per e-mail het volgende geschreven:

“In verband met mijn vertrek als aandeelhouder van Skydec Holding heeft een gesprek plaatsgevonden op 2 mei 2012.

De afspraak was dat noch [W Holding B.V.] noch ikzelf persoonlijk verder op enigerlei wijze zekerheid geef voor de voldoening van eventuele schulden van SkyDec Holding en dochtervennootschappen. Er zou vermoedelijk geen zekerheid door mij of door [W Holding B.V.] zijn gesteld en daarmee was het dus vermoedelijk alleen een theoretische kwestie. Voor alle zekerheid heb ik een eventuele borgtocht namens [W Holding B.V.] of mijzelf opgezegd.

Daarna kreeg ik van jou bericht dat je toch eerst nog een aantal stukken zou willen bekijken. In ons gesprek had ik niet begrepen dat dit een voorwaarde zou zijn voor en vrijgave van de zekerheden.

Ik ga ervan uit dat jij en de heer [betrokkene 2] inmiddels verder met elkaar in gesprek zijn geraakt en dat alles loopt zoals het hoort. [betrokkene 4] vertelde mij dat ze alle stukken m.b.t. borgtochten had toegestuurd. Na die bewuste email heb ik van haar ook niets meer ontvangen of gehoord en ik ga er dus van uit dat die stukken er inderdaad niet zijn. Mocht dit anders zijn (ik heb hier nu al meermaals naar gevraagd) dan verneem ik dat graag echt uiterlijk binnen zeven dagen van heden. In dat geval geldt dat ik een eventuele borgtocht uitdrukkelijk heb opgezegd.

Hoe dan ook vertrouw ik erop dat SkyDec Holding en dochterondernemingen zeer goed in staat zijn om correct met de Rabobank verder te gaan. Ik zend de heer [betrokkene 2] deze mail cc.

Mocht het bovenstaande niet een correcte bevestiging zijn van wat er is afgesproken dan ontvang ik graag per omgaande maar uiterlijk binnen zeven dagen daarvan bericht, met toezending van eventuele stukken waaruit mijn persoonlijke zekerheid/zekerheid door [W Holding B.V.] moet blijken. Volgens mij zijn eventuele zekerheden al geruime tijd geleden opgeheven.”

2.9.

[betrokkene 1] heeft eveneens op 1 juni 2012 het volgende aan [betrokkene 2] per e-mail bericht:

“Bijgaand mijn mail aan[betrokkene 3] van de Rabobank. Het is mij niet duidelijk waarom het allemaal zo lang duurt bij de Rabobank. Wilt u, indien nog nodig, alle gewenste stukken aan de heer [betrokkene 3] toezenden? Ik ga ervan uit dat vervolgens duidelijk wordt dat de Rabobank mij uit mijn persoonlijke zekerheden (indien al gesteld) zal ontslaan. Mocht dat niet het geval zijn, dan waarborgen [S Holding B.V.] en de heer [gedaagde 1] dat ikzelf of [W Holding B.V.] niet door de Rabobank wordt aangesproken. Ik verwijs naar de vaststellingsovereenkomst, artikel 8. De heer [gedaagde 1] en [S Holding B.V.] moeten ook bewerkstelligen dat ik ten spoedigste maar uiterlijk binnen twee weken na 2 mei 2012 uit mijn hoofdzakelijke aansprakelijkheid wordt ontslagen. Voor zover nog vereist verzoek ik u alle nodige moeite te doen om te zorgen dat artikel 8 ook daadwerkelijk wordt uitgevoerd. ”

2.10.

Bij brief van 9 oktober 2012 heeft de Rabobank aan [W Holding B.V.], voor zover relevant, het volgende bericht:

“Naar aanleiding van uw brief van uw advocaat inzake ontslag hoofdelijke aansprakelijkheid [W Holding B.V.] kan ik u het volgende meedelen.

Bijgevoegd zijn de volgende aktes:

Offerte aan SkyDec B.V. (…). Deze heeft een naamswijziging ondergaan en de statutaire naam is tegenwoordig SkyDec Holding B.V.

Hoofdelijk medeschuldenaarverbintenis getekend door [W Holding B.V.]

Vermogensverklaring

Op dit moment kunnen wij niet tot ontslag aansprakelijkheid van [W Holding B.V.] of vrijgave van zekerheden overgaan. De reden is onder andere dat wij ons zorgen maken over de continuïteitsperspectieven van SkyDec Holding B.V. Recentelijk hebben wij gegevens over deze BV ontvangen en daarnaast nog aanvullende gegevens opgevraagd.

Op dit moment is nog niet met zekerheid te zeggen of de bank [W Holding B.V.] daadwerkelijk zal moeten aanspreken. (…)”

2.11.

Op 18 oktober 2012 heeft [betrokkene 2], namens [beide gedaagden], aan mr. De Groen (in reactie op zijn schrijven van 15 oktober 2012) het volgende schriftelijk bericht:

“(…) Ten tijde van de totstandkoming en ondertekening van de vaststellingsovereenkomst van 2 mei 2012 was bij uw cliënte slechts summierlijk bekend of er sprake was van een borgstelling, en zoja van welke omvang. Dat daaromtrent geen zekerheid bestond moge blijken uit de vrijblijvende en bepaald niet specifieke redactie van considerance E. in de overeenkomst. U cliënte kon immers desgevraagd de daartoe strekkende stukken niet produceren.

Nog altijd zijn desbetreffende stukken niet overgelegd, vanzelfsprekend is de Rabobank niet bereid mij daarvan afschriften te verstrekken.

Het is evenwel aannemelijk dat Uw cliënte, evenals cliënte [S Holding B.V.], een borgstelling heeft ondertekend voor de hypothecaire lening van € 610.000, (…).

De ontwikkelingen binnen de ondernemingengroep zijn sedert het vertrek van Uw cliënte zoals door alle partijen verwacht bepaald niet positief te noemen.

E.e.a. vormde voor de Rabobank aanleiding om het dossier onder te brengen bij haar afdeling “Bijzonder Beheer”. (…)

Overigens kan ik U berichten dat, er van uitgaande dat de door Uw cliënte gestelde zekerheid gelijkluidend zijn aan die van cliënten, nauwelijks of geen sprake is van enig risico voor Uw cliënte.

Er wordt borggestaan voor een lening van € 610.000, welke pro resto nog € 420.921 groot is, en waarvoor het recht van eerste hypotheek aan de bank is gesteld op het bedrijfspand, dat zeer recentelijk is getaxeerd op een waarde van € 600.000,-. Daarenboven staan cliënten mede-borg. (…).”

2.12.

Op 22 oktober 2012 heeft [betrokkene 2], namens [beide gedaagden], aan de Rabobank een brief verzonden. Deze luidt, voor zover relevant:

“(…) Voortvloeiende uit de begin dit jaar met [W Holding B.V.] gesloten vaststellingsovereenkomst strekkende tot de ontbinding van de samenwerking, rust op cliënten de inspanningsverplichting ervoor zorg te dragen dat laatstgenoemde zal worden ontslagen van alle eerdere verplichtingen jegens Uw bank, voortvloeiende uit de relatie tussen Cliënten en Uzelf. In dat licht verzoek ik U bij herschikking van de zekerheden deze voormalige aandeelhouder te ontslaan van haar verplichtingen jegens U, voortvloeiende uit borgstellingen die (kennelijk) in het verleden zijn aangegaan. Ik benadruk daarbij dat zulks in een eerder stadium aan desbetreffenden door de bank is toegezegd. (…)”

2.13.

[betrokkene 2] heeft, namens [beide gedaagden] op 23 oktober 2012 als volgt op een schrijven van mr. De Groen van 19 oktober 2012 gereageerd:

“(…) Ik merk op dat cliënten tot op de dag van vandaag, steeds in het duister hebben getast waar het concrete borgstellingen en/of zekerheden betreft die zijdens Uw cliënte zouden zijn gesteld. Uw cliënte heeft, al dan niet gehinderd door de gebrekkige communicatie met de bank, nimmer kunnen aangeven waar het hier nou precies om gaat.

Immers, in haar op 1 juni jongstleden aan mij gerichte e-mail bericht spreekt Uw cliënte van “…zekerheden (indien al gesteld) …”

Kort en goed wordt thans van cliënten geëist iets ongedaan te maken terwijl geen der partijen wetenschap heeft wat dat “iets” dan wel behelst. Dat lijkt dan ook een bepaald onredelijke eis.

Ik kan U berichten dat ik bij brief van 22 dezer, gericht aan de bank, nogmaals het verzoek heb gedaan aan de bank om Uw cliënten te ontheffen, (…)

U kunt constateren dat cliënten er alles aan doen Uw cliënte terwille te zijn. De mogelijkheden die cliënten daartoe voorhanden hebben zijn echter gelimiteerd. Dit temeer nu de bank op eerder gemaakte afspraken blijkt terug te komen. Ik merk daarbij op dat niet alleen Uw cliënte, doch ook mijn cliënten er op mochten vertrouwen dat de bank de op 2 mei gemaakte afspraken stipt zou nakomen.

(…)

Tot slot maak ik U attent op de inhoud van mijn aan U gerichte e-mailbericht d.d. 24 april 2012. Daarin wordt enerzijds gesteld, omkleed met redenen, dat ik mij niet kan vinden in de redactie van artikel 8, anderzijds wordt de continuering van het bankkrediet als “conditio sine qua non” aangemerkt. Zoals U weet is daaromtrent direct na ondertekening van de vaststellingsovereenkomst grote onzekerheid ontstaan, die tot de dag van vandaag voortduurt. (…)”

2.14.

Op 5 december 2012 zijn [S Holding B.V.], SkyDec Holding B.V. en haar twee dochtervennootschappen met de Rabobank overeengekomen dat de bestaande kredietfaciliteit, onder aanvullende condities, wordt gehandhaafd.

2.15.

In het tussen partijen gewezen kort geding vonnis van 20 december 2012 (hierna: het kort geding vonnis 1) is - voor zover hier van belang - de volgende beoordeling en beslissing gegeven:

“4. De beoordeling

(…)

4.2.

Partijen verschillen van mening over de strekking van artikel 8 van de vaststellingsovereenkomst. [W Holding B.V.] stelt dat dit artikel een resultaatsverbintenis behelst. Volgens [beide gedaagden] zijn partijen met artikel 8 een inspanningsverbintenis overeengekomen. Voor de uitleg van artikel 8 van de vaststellingsovereenkomst is niet slechts van belang hetgeen uit de tekst zelf blijkt, maar komt het aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs daaraan mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten.

4.3.

Op voorhand blijkt niet dat partijen met artikel 8 van de vaststellingsovereenkomst beoogd hebben een resultaatsverbintenis overeen te komen, in die zin dat [beide gedaagden] er jegens [W Holding B.V.] voor zou instaan dat de Rabobank haar ontslaat uit de hoofdelijke verbondenheid. Voorop gesteld wordt dat het niet in de macht van [beide gedaagden] ligt om [W Holding B.V.] te ontslaan uit haar hoofdelijke verplichtingen ten opzichte van de Rabobank. Het ligt op de weg van de Rabobank om dit ontslag te verlenen. Bovendien bevat artikel 8 weliswaar de bewoording “bewerkstelligen”, maar het artikel bevat voorts de afspraak dat [beide gedaagden] [W Holding B.V.] zal vrijwaren voor eventuele aanspraken van de Rabobank als bedoeld in de Considerans sub E (zijnde een hoofdelijk medeschuldenaarschap, zie 2.6.). Zonder andersluidende toelichting, die ontbreekt, is een dergelijke vrijwaring overbodig, indien partijen een resultaatsverbintenis beoogd hadden. Anders dan [W Holding B.V.] stelt, volgt verder uit de e-mailwisseling op 24 april 2012 niet zonder meer dat partijen een resultaats-verbintenis zijn overeengekomen. Of de hoogte van de koopprijs voor de aandelen gebaseerd is op de resultaatsverbintenis tot ontslag uit de hoofdelijkheid, zoals [W Holding B.V.] stelt, kan voorshands niet worden beoordeeld. Teneinde over de precieze bedoeling van partijen bij artikel 8 van de vaststellingsovereenkomst voldoende opheldering te verkrijgen, zou een nader onderzoek naar de hiervoor relevante feiten en omstandigheden ingesteld moeten worden. Een dergelijk onderzoek gaat echter het kader van dit kort geding te buiten.

4.4.

[beide gedaagden] erkent dat ter zake van artikel 8 van de vaststellingsovereenkomst een inspanningsverbintenis op haar rust teneinde [W Holding B.V.] te doen ontslaan uit haar hoofdelijke verbondenheid jegens de Rabobank voor verplichtingen van SkyDec Holding.

4.5.

Dit betekent dat op [beide gedaagden] de verplichting rust om – voor zover dat in hun macht ligt – al datgene te doen wat nodig is voor ontslag door de Rabobank van [W Holding B.V.] uit haar hoofdelijke verbondenheid. Voorshands blijkt niet dat [beide gedaagden] zich daarvoor maximaal heeft ingespannen. Integendeel, met het besluit om de reeds verstrekte kredietfaciliteit te handhaven (zie 2.10.), heeft [beide gedaagden] de hoofdelijke verbondenheid van [W Holding B.V.] jegens de Rabobank voor de verplichtingen van SkyDec Holding (en haar dochtervennootschappen) juist – nota bene de dag vóór de mondelinge behandeling van dit kort geding – bevestigd. Dat [beide gedaagden] de Rabobank schriftelijk in kennis heeft gesteld van de op haar rustende inspanningsverbintenis (zie 2.9.) doet daaraan niets af. [beide gedaagden] is derhalve tekortgeschoten in de nakoming van de op hen rustende inspanningsverplichting om [W Holding B.V.] te doen ontslaan uit de hoofdelijke aansprakelijkheid jegens de Rabobank voor de schulden van SkyDec Holding (en haar dochtervennootschappen).

4.6.

[beide gedaagden] voert aan dat hen een dergelijke tekortkoming niet valt aan te rekenen, omdat de Rabobank op 2 mei 2012 heeft toegezegd dat zij [W Holding B.V.] zou ontslaan uit de hoofdelijkheid, maar de Rabobank deze toezegging niet is nagekomen. Dit verweer wordt verworpen. Ook indien de door [beide gedaagden] gestelde toezegging in een bodemprocedure zou komen vast te staan, heeft [beide gedaagden] immers bewust in strijd hiermee de kredietfaciliteit met de Rabobank gehandhaafd.

4.7.

Voorshands blijkt niet dat nakoming door [beide gedaagden] van de hiervoor bedoelde inspanningsverplichting blijvend onmogelijk is. Dit betekent dat de vordering van [W Holding B.V.] zal worden toegewezen, in die zin dat [beide gedaagden] zal worden bevolen om zich er maximaal voor in te spannen dat de Rabobank [W Holding B.V.] zal ontslaan uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de verplichtingen vervat in de “hoofdelijke medeschuldverbintenis’ d.d. 15 juli 2006 (de voorzieningenrechter leest: 15 juni 2006). Niet gesteld of gebleken is dat de hoofdelijke aansprakelijkheid van [W Holding B.V.] verder strekt. De aan de veroordeling verbonden termijn wordt in redelijkheid bepaald op vier weken.

4.8.

Een dwangsom is bedoeld als prikkel tot nakoming van de hoofdveroordeling, zonder enig verband met de schade die [W Holding B.V.] mogelijk lijdt als gevolg van de niet uitvoering van de hoofdverbintenis. De gevorderde dwangsom zal derhalve worden gematigd en gemaximeerd zoals hierna onder de beslissing is weergegeven.

(…)

5. De beslissing

De voorzieningenrechter

5.1

beveelt [beide gedaagden] hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één deze veroordeling nakomt ook de ander zal zijn bevrijd, om zich er binnen vier weken na betekening van dit vonnis (maximaal) voor in te spannen dat [W Holding B.V.] wordt ontslagen uit haar hoofdelijke aansprakelijkheid jegens de Rabobank Rotterdam voor de verplichting vervat in de ‘hoofdelijke medeschuldverbintenis’ d.d. 15 juni 2006 ad € 610.000,-,

5.2

veroordeelt [beide gedaagden] hoofdelijk, des dat de één betalende de ander zal zijn bevrijd, om aan [W Holding B.V.] een dwangsom te betalen van € 1.500,- voor iedere dag na de hiervoor in 5.1. genoemde periode dat niet aan de in 5.1. uitgesproken hoofdveroordeling wordt voldaan, tot een maximum van € 75.000,- is bereikt,

5.3

bepaalt dat geen dwangsommen zullen worden verbeurd voor zover dit naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar moet worden geacht, in aanmerking genomen de mate waarin aan het vonnis is voldaan, de ernst van de overtreding en de mate van verwijtbaarheid van de overtreding,

(…)

5.6

verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,

(…)”

2.16.

Het kort geding vonnis is op 21 december 2012 aan [beide gedaagden] betekend.

2.17.

Per brief d.d. 10 januari 2013 hebben [betrokkene 5] en [betrokkene 6] werkzaam bij Bijzonder Beheer van de Rabobank, aan [gedaagde 1] en [betrokkene 2], voor zover hier relevant, het volgende geschreven:

“(…) Op donderdag 27 december 2012 hebben wij uitgebreid met u gesproken inzake het vrijgeven van zekerheden en in het bijzonder de hoofdelijk medeschuldverbintenis van [W Holding B.V.] voor de lening van SkyDec holding B.V.

U heeft gevraagd om vrijgave van de bovenstaande hoofdelijk medeschuldverbintenis en u heeft hier reeds meerdere malen om verzocht. Daarnaast heeft de heer [betrokkene 1] hier tevens om verzocht en hierop hebben wij reeds meerdere malen gereageerd.

Op dit moment kunnen wij niet tot ontslag van aansprakelijkheid van [W Holding B.V.] of vrijgave van zekerheden overgaan. De reden is onder andere dat wij ons zorgen maken over de continuïteitsperspectieven van SkyDec Holding B.V. Hierover zal in de loop van 2013 meer duidelijk worden. De financiering aan SkyDec Holding B.V. is op dit moment niet opgezegd en is het dus nog niet met zekerheid te zeggen of de bank [W Holding B.V.] daadwerkelijk zal moeten aanspreken.

Naast de vrijgave bij de bovengenoemde zekerheid heeft u verzocht om te onderzoeken of de hoofdelijk medeschuldverbintenis kan worden overgenomen door de heer [gedaagde 1] en/of [S Holding B.V.] Een (privé) financiering van de heer [gedaagde 1] onder een hypothecaire inschrijving op het woonhuis van de heer [gedaagde 1], behoort op dit moment niet tot de mogelijkheden gezien de situatie bij SkyDec groep. De bestendigheid van inkomen van de heer [gedaagde 1] uit de SkyDec Groep is onduidelijk en hierover zal in de loop van 2013 meer duidelijk worden. Daarnaast is het verstrekken van een vervangende zekerheid in de vorm van een 2e hypotheek op het woonhuis van de heer [gedaagde 1] gezien de huidige WOZ waarde en de huidige schuld van de heer [gedaagde 1] geen optie. Dit mede gezien de huidige situatie op de onroerend goed markt. (…)”

2.18.

Per brief d.d. 21 januari 2013 schrijft mr. De Groen aan [gedaagde 1], voor zover hier relevant, het volgende:

“(…) Bij vonnis in kort geding van 20 december 2012 bent u (ieder, hoofdelijk) veroordeeld om zich er binnen vier weken na betekening van dit vonnis maximaal voor in te spannen, dat cliënt [W Holding B.V.] wordt ontslagen uit haar hoofdelijke aansprakelijkheid jegens de Rabobank Rotterdam. Dit vonnis is op 21 december 2012 betekend en u had derhalve uiterlijk op 18 januari 2013 aan dit vonnis moeten voldoen.

Ik constateer dat u aan dit vonnis niet hebt voldaan.

Hoewel het aan u is om aan te tonen dat u zich in de door de voorzieningenrechter bedoelde zin maximaal hebt ingespannen en u dat niet heeft gesteld, laat staan aannemelijk gemaakt, constateer ik als contra indicaties het volgende: (…)

Bij deze contra-indicaties heb ik niet naar volledigheid gestreefd. Bovendien wijs ik erop dat u mijns inziens gehouden was en blijft te bewerkstelligen (een resultaatsverbintenis) cliënt te doen ontslaan uit zijn hoofdelijke mede-aansprakelijkheid.

Al met al kan in ieder geval worden vastgesteld dat u niet hebt voldaan aan het vonnis van de voorzieningenrechter van 20 december 2012 en derhalve een dwangsom verbeurt van

€ 1.500,00 per dag en wel met ingang van 19 januari 2013. Tot en met heden bent u derhalve € 4.500,00 aan dwangsommen aan cliënte [W Holding B.V.] verschuldigd. Hierdoor maak ik namens cliënte aanspraak om dit bedrag alsmede op de verder te verbeuren dwangsommen. (…)”

2.19.

Op 24 januari 2013 is op verzoek van [W Holding B.V.], kort gezegd, wegens verbeurde dwangsommen uit hoofde van voormeld kort geding vonnis, executoriaal derdenbeslag gelegd onder de Coöperatie Rabobank Hoeksche Waard U.A. ten laste van [beide gedaagden] op alle voor zodanig beslag vatbare gelden, vorderingen en waardepapieren en/of roerende zaken, die deze derde-beslagene onder zich heeft en/of uit een reeds nu bestaande rechtsverhouding rechtstreeks zal verkrijgen van [beide gedaagden], meer speciaal doch niet uitsluitend op het saldo van de rekeningnummers: [xxx.xx.xxx] [xxx.xx.xxx] en [xxx.xx.xxx].

De verbeurde dwangsom is daarbij door [W Holding B.V.] begroot op € 75.000.

2.20.

[W Holding B.V.] heeft, na daartoe verkregen voorlopig verlof d.d. 22 januari 2013 van de voorzieningenrechter van deze rechtbank, ten laste van [beide gedaagden] conservatoir beslag doen leggen onder de Stichting Beheer Derdengelden [betrokkene 2]. Bij dit gegeven voorlopig verlof is de vordering ten aanzien van [beide gedaagden] begroot op € 15.000 met inbegrip van rente en kosten.

2.21.

Op 25 januari 2013 heeft mr. De Groen aan [betrokkene 2] het volgende schriftelijk bericht:

“(…) Met uw e-mail van 24 januari 2013 ontving ik kopie van een (ongetekende) brief van u aan de Rabobank, gedateerd 24 januari 2013. Met die brief stuurt u bepaalde stukken toe aan de Rabobank, vooruitlopend op een op 29 januari 2013 geagendeerd gesprek.

U geeft aan dat u in dat gesprek op 29 januari aanstaande ook het medeschuldenaarschap van [W Holding B.V.] hernieuwd met de Rabobank wilt bespreken.

Wil u mij per omgaande bevestigen dat zowel de heer [gedaagde 1] als [S Holding B.V.] bereid zijn om de Rabobank de tegoeden die zij in ieder geval tot voor kort hadden aan te bieden? Ik verwijs naar uw brief van 22 oktober 2012 aan de Rabobank, van welke brief ik na afloop van het kort geding van u een kopie ontving. Ik verwijs ook naar de IB-aangifte 2011 van de heer [gedaagde 1], waaruit blijkt dat hij per ultimo in ieder geval circa € 20.000,00 aan tegoed had. Al met al zou, gelet op deze stukken, een zeer aanzienlijk bedrag aan de Rabobank kunnen worden aangeboden (…)”

2.22.

Per e-mail d.d. 30 januari 2013 heeft [betrokkene 2] aan Mulder voornoemd van de Rabobank, voor zover hier van belang, het volgende geschreven:

“ (…) Wij bespraken de sterk verbeterde status quo en vooruitzichten van de ondernemingen. (…)

Ik heb U, nadat de overgelegde informatie was doorgesproken en toegelicht, op grond van de nieuwe inzichten de navolgende vragen voorgelegd :

1. Bent U bereid als gevolg van de thans verkregen (veel positievere) inzichten in de continuïteit van de ondernemingen het medeschuldenaarschap van [W Holding B.V.] te royeren? U heeft daarop negatief geantwoord.

2. Bent U bereid het medeschuldenaarschap van [W Holding B.V.] in te perken tot een lager maximaal bedrag dan thans het geval is ? U hebt daarop negatief geantwoord.

3. Bent U bereid om het medeschuldenaarschap van [W Holding B.V.] geheel of gedeeltelijk te royeren indien de heer [gedaagde 1] en [S Holding B.V.] de thans hen ter beschikking staande liquide middelen (voor [gedaagde 1] ten bedrage van € 18 K, voor [S Holding B.V.] ten bedrage van

€ 28.500) afstorten in het werkkapitaal van de ondernemingen ? U heeft daarop negatief geantwoord.

4. Kunt U aangeven welke actie zijdens [S Holding B.V.] en [gedaagde 1] noodzakelijk is om het medeschuldenaarschap van [W Holding B.V.] Holding BV te royeren ? U heeft aangegeven dat U zich daar in een later stadium nog nader over zult uitlaten.

Ik verzoek U mij met een enkele regel te bevestigen dat het vorenstaande een juiste weergave is van hetgeen omtrent dit onderwerp is besproken, waarvoor bij voorbaat dank.

(…)”

2.23.

De Groen heeft op 31 januari 2013 het volgende aan [betrokkene 2] geschreven:

“Ik nam kennis van uw e-mail van 30 januari aan de Rabobank Rotterdam. Mijn conclusie, dat [S Holding B.V.] en de heer [gedaagde 1] (nog steeds) onvoldoende inspanningen verrichten om te voldoen aan de veroordeling in kort geding, u bekend, wordt hierdoor versterkt.

Ik begrijp immers dat u pas op 29 januari 2013 aan de Rabobank Rotterdam heeft aangeboden dat de heer [gedaagde 1] en [S Holding B.V.] bereid zijn een aantal bedragen af te storten “in het werkkapitaal van de ondernemingen”. De Rabobank heeft daar, zo begrijp ik uit uw e-mail, negatief op geantwoord.

Het is mij onduidelijk waarom [S Holding B.V.] en de heer [gedaagde 1] bedragen afstorten “in het werkkapitaal van de ondernemingen”. Waarom niet bij de Rabobank zelf?

Ik constateer wel dat u tussen neus en lippen door melding maakt van verrassend kleine bedragen die de heer [gedaagde 1] en [S Holding B.V.] op dit moment nog ter beschikking zouden hebben. Met uw brief van 22 oktober 2012 aan de Rabobank gaf u aan dat [S Holding B.V.] € 185.500,00 had “geparkeerd” op uw derdengeldenrekening omdat u vreesde dat in de kwestie “[betrokkene 7]” conservatoir beslag zou worden gelegd. Daarnaast was er door SkyDec Holding B.V. en haar dochterondernemingen ook nog eens circa € 180.000,00 op uw derdengeldenrekening geparkeerd.

Waarom is het bedrag dat enkele maanden terug nog € 185.500,00 bedroeg nu plotseling verminderd tot € 28.500,00? Het was op 22 oktober 2012 uiteraard bekend dat de noodzaak bestond of zou kunnen bestaan dat bedrag af te storten om de Rabobank ertoe te brengen de hoofdelijke aansprakelijkheidstelling van [W Holding B.V.] op te heffen. Alleen al om deze reden is duidelijk dat onvoldoende is gedaan om de hoofdelijke aansprakelijkheid van [W Holding B.V.] op te heffen. (…)”

2.24.

[betrokkene 2] heeft hierop bij brief van 31 januari 2013 als volgt op gereageerd:

“(…) De Rabobank heeft zich steeds op het standpunt gesteld dat (…). Eerst tijdens het gesprek op 29 dezer was men in staat en bereid de situatie nader te bezien. (…) Voor de goede orde: afstorten in het werkkapitaal staat gelijk aan afstorten bij de Rabobank.

De hoeveelheid beschikbare middelen is, zo constateert U terecht, substantieel afgenomen. Dit is het gevolg van het feit dat de bank, teneinde instandhouding van de kredietfaciliteit toe te staan, de eis heeft gesteld dat nagenoeg alle liquide middelen onder [S Holding B.V.] en de heer [gedaagde 1] zouden worden afgestort in het werkkapitaal (naar de Rabobank zo U wilt). Zulks is geschied. (…)

Het is hoe dan ook dus zo dat mijn cliënten inmiddels nagenoeg alle beschikbare middelen hebben afgestort, zonder dat de bank overigens bereid was daartegenover Uw cliënte te ontslaan uit haar medeschuldenaarschap! (…)

Per separate e-mail zend ik U heden nog het antwoord dat ik van de Rabobank zojuist ontving op mijn aan hen gericht bericht van gisteren. (…)”

2.25.

Mulder voornoemd van de Rabobank heeft, per mail d.d. 30 januari 2013 het volgende aan [betrokkene 2] geschreven (zie 2.22, opm. rechtbank):

“Ik bevestig hierbij dat het onderstaande een goede weergave is van het gesprek.”

2.26.

In het tussen partijen gewezen kort geding vonnis van 11 februari 2013 (hierna: het kort geding vonnis 2) is - voor zover hier van belang - de volgende beoordeling en beslissing gegeven:

4.4.

[W Holding B.V.] stelt dat [S Holding B.V.] zich niet maximaal heeft ingespannen in de periode van 21 december 2012 tot 18 januari 2013 en daarna. [W Holding B.V.] meent dat van [S Holding B.V.] kon worden gevergd dat zij de schuld waarvoor [W Holding B.V.] bij de Rabobank garant staat (thans ongeveer

€ 400.000- 450.000 groot) aflost met behulp van alle aan haar beschikbare financiële middelen, nu dat een voorwaarde van de Rabobank is om [W Holding B.V.] uit haar hoofdelijke aansprakelijkheid te ontslaan. Dat heeft [S Holding B.V.] niet gedaan. Maandelijks wordt vanuit de Skydec vennootschappen een bedrag als beheersvergoeding naar [S Holding B.V.] doorgesluisd. En - volgens een door de heer [betrokkene 2] verstrekt overzicht - wordt maandelijks vanuit [S Holding B.V.] een bedrag van € 11.000,= aan managementfees uitgekeerd en voor een bedrag van € 5.000,= aan betalingen voor managementondersteuning gedaan. Daar komt nog eens bij dat de heer [betrokkene 8], de boekhouder van [S Holding B.V.], heeft verklaard dat [S Holding B.V.] per 31 december 2012 een bedrag van ruim € 55.500,= beschikbaar had. Dat had zij aan aflossing kunnen voldoen, zodat dit bedrag in mindering had kunnen worden gebracht op de schuld. [gedaagde 1] had ook zijn privé geld moeten aanwenden om voornoemde schuld bij de Rabobank in te lossen. Een maximale inspanning leveren impliceert - in lijn met het kort geding vonnis - dat men de eigen (financiële) belangen ondergeschikt maakt aan die van [W Holding B.V.] en dat heeft [S Holding B.V.] nagelaten. [S Holding B.V.] betwist dit; zij heeft zich maximaal ingespannen. Het gaat te ver om te verlangen dat zij de schuld inlost.

De Rabobank was en is eenvoudig niet bereid om [W Holding B.V.] te ontslaan uit haar verplichting.

4.5.

De essentie van het geschil tussen partijen is of [S Holding B.V.] behoorlijk uitvoering heeft gegeven aan hetgeen haar bij kort geding vonnis van 20 december 2012 is bevolen, waaraan een dwangsom was verbonden en op grond waarvan de beslagen zijn gelegd. Beantwoording van die vraag dient volgens vaste jurisprudentie (vgl. Hoge Raad 20 mei 1994, NJ 1994, 652 en Hoge Raad 23 februari 2007, RvdW 2007, 229) plaats te vinden door hetgeen ter uitvoering van het veroordelend vonnis is verricht, te toetsen aan de inhoud van de veroordeling, zoals deze door uitleg moet worden vastgesteld. Bij die uitleg dient het doel en de strekking van het gebod tot richtsnoer te worden genomen in dier voege dat het gebod niet verder strekt dan tot het bereiken van het daarmee beoogde doel.

Dat geldt zeker bij min of meer “open” veroordelingen, waar niet een concrete, duidelijk omschreven daad wordt bevolen. In die gevallen - en dit is zo’n geval - is slechts een dwangsom verbeurd als er geen redelijke twijfel kan bestaan dat de veroordeelde partij het vonnis niet heeft nageleefd.

4.6.

Voor zover [W Holding B.V.] heeft aangevoerd dat er sprake is van een resultaatsverbintenis tussen partijen, komt de voorzieningenrechter aan dat argument in dit verband niet toe, nu de voorzieningenrechter in het kort geding vonnis heeft geoordeeld dat sprake is van een maximale inspanningsverbintenis en niet van een resultaatsverbintenis en dit oordeel in de onderhavige procedure, voorzover die ziet op artikel 611d Rv , leidend is.

4.7.

De vraag die derhalve in dit kort geding eerst voorligt is of [S Holding B.V.] al datgene heeft gedaan wat nodig is - voor zover dat in haar macht ligt - om te kunnen spreken van een maximale inspanning om te bewerkstelligen dat [W Holding B.V.] zou worden ontslagen door de Rabobank uit haar hoofdelijke aansprakelijkheid voor de verplichting vervat in de ‘hoofdelijke medeschuldverbintenis’ d.d. 15 juni 2006 voor een schuld van thans kennelijk € 400.000,= / € 450.000,=.

In de gegeven omstandigheden is de voorzieningenrechter van oordeel dat het te ver gaat om te verwachten dat [S Holding B.V.] het krediet geheel aflost. Of de kredietfaciliteit een conditio sine qua non was voor de vaststellingsovereenkomst doet daarbij niet ter zake, maar wel is van belang dat mogelijke uitleg van de overeenkomst meebrengt dat voortzetting van de onderneming mogelijk blijft; de normale geldstromen (zoals managementfees) behoeven dan ook niet stopgezet te worden.

Maximale inspanning houdt echter niet slechts in bij de bank een aantal verzoeken indienen;

de verplichting houdt wel mede in dat [S Holding B.V.] al haar vrij beschikbare liquide middelen aan de Rabobank ter beschikking stelt ter aflossing van het door de Rabobank verstrekte krediet en ook naar andere zekerheden van de bank zoekt.

4.8.

[S Holding B.V.] heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt en met stukken onderbouwd dat zij zich in vorenbedoelde zin maximaal heeft ingespannen, terwijl het wel op haar weg ligt om dat met stukken te onderbouwen. Uit de overgelegde stukken blijkt, voor wat betreft de periode tot 18 januari 2013, slechts concreet van één gesprek op 27 december 2012 (zie 2.13). Weliswaar zijn blijkbaar toen wel constructieve voorstellen gedaan (zie de onder 2.12 genoemde brief) zoals een privéhypotheek van [gedaagde 1], doch dat levert niet de maximale inspanning op waartoe [S Holding B.V.] was veroordeeld. Naar voorlopig oordeel heeft [S Holding B.V.] dan ook niet volledig uitvoering gegeven aan het onder 5.1 van het kort geding vonnis gegeven bevel en heeft [S Holding B.V.] dan ook dwangsommen verbeurd vanaf 18 januari 2013.

4.9.

Vervolgens dient echter bezien te worden (ingevolge artikel 611d Rv) of (inmiddels) sprake is van al dan niet tijdelijke onmogelijkheid van [S Holding B.V.] om aan de veroordeling te voldoen. De voorzieningenrechter is van oordeel dat met de mail van 30 januari 2013 (zie 2.17) de tijdelijke onmogelijkheid voldoende aannemelijk is gemaakt. Weliswaar is het leveren van de inspanning op zich niet onmogelijk, maar de ontstane situatie moet daarmee gelijk gesteld worden. Immers, uit deze mailwisseling blijkt dat de Rabobank thans sowieso niet genegen is om [W Holding B.V.] uit haar hoofdelijke aansprakelijkheid te ontslaan. Voor [S Holding B.V.] is ook bij de maximale inspanning, die thans van [S Holding B.V.] te vergen valt (en die dus niet algehele inlossing van de schuld omvat), het gewenste resultaat niet te bereiken. Nu het hier een omstandigheid betreft die thans buiten de macht van [S Holding B.V.] ligt (het aanspannen van een juridische procedure zal, als dat al van [S Holding B.V.] gevergd mag worden, hoogstwaarschijnlijk geen soelaas bieden) en die niet door [S Holding B.V.] zelf is veroorzaakt brengen de redelijkheid en billijkheid met zich mee dat de bij het kort geding vonnis opgelegde dwangsom met ingang van 30 januari 2013 wordt opgeschort en wel voorlopig voor een jaar.

Na afloop van dat jaar kan, op vordering van de meest gerede partij, de opschorting worden verlengd of beëindigd dan wel de dwangsom worden opgeheven.

Gelet op het voorgaande staat het [W Holding B.V.] thans vrij om over de periode van 19 januari 2013 tot 30 januari 2013 voor een totaalbedrag van € 16.500,= (11 dagen x

€ 1.500,=) aan dwangsommen van [S Holding B.V.] te incasseren, desgewenst door executoriaal beslag.

Als executierechter zal de voorzieningenrechter vanaf 30 januari 2013 de verdere executie als misbruik van recht aanmerken.

4.10.

Het onder de Rabobank op 24 januari 2013 gelegde executoriale derdenbeslag zal mitsdien worden gehandhaafd, zij het dat het bedrag aan door [W Holding B.V.] te incasseren dwangsommen zal worden begroot op € 20.000,= (inclusief rente en kosten).

Kennelijk heeft het beslag meer dan dat geraakt.

4.11.

Het voorgaande brengt met zich mee, nu [W Holding B.V.] het op dit moment door haar te incasseren bedrag aan dwangsommen middels het door haar onder de Rabobank gelegde executoriale beslag kan innen, er in zoverre niet langer een basis is voor het handhaven van het conservatoir gelegde beslag onder de Stichting Beheer Derdengelden [betrokkene 2]. Voor dat beslag zou echter wel de hiervoor in ander verband irrelevant geachte interpretatie van artikel 8 van de vaststellingsovereenkomst als grondslag kunnen dienen.

De voorzieningenrechter acht die grondslag echter, gelet op de in het kort geding vonnis van 20 december 2012 weergegeven overwegingen voorshands ondeugdelijk. Aan het debat is sedertdien niets wezenlijks toegevoegd, terwijl de uitlatingen van de heer [betrokkene 2] ter zitting van 4 februari 2013 weliswaar bevestigen dat er een telefoongesprek is geweest tussen hem en mr. De Groen, maar de betekenis daarvan voor de interpretatie van artikel 8 van de vaststellingsovereenkomst niet bevestigen. In dat verband acht de voorzieningenrechter van belang dat enerzijds een interpretatie die er op neer komt dat [S Holding B.V.] instond voor het bereiken van een resultaat waarvoor evident de medewerking van de Rabobank vereist was niet aannemelijk is, terwijl voorts beide partijen kennelijk de precieze vorm en omvang van de verplichting van [W Holding B.V.] niet helder voor ogen hadden. Op die lezing van de afspraken kan dus geen conservatoir beslag gebaseerd worden. Het op basis van het voorlopige verlof gelegde beslag zal mitsdien worden opgeheven als na te melden.

(…)

5. De beslissing

De voorzieningenrechter

5.1.

schort op met ingang van 30 januari 2013 de in het tussen partijen gewezen kort geding vonnis d.d. 20 december 2012 onder 5.2 opgelegde dwangsom ad € 1.500,= per dag, vooralsnog voor de periode van één jaar;

5.2.

begroot het bedrag aan verbeurde dwangsommen waarvoor [W Holding B.V.] op 24 januari 2013 ten laste van [S Holding B.V.] terecht executoriaal (derden)beslag heeft gelegd onder de Rabobank Hoeksche Waard op € 20.000,=;

5.3.

heft op het door [W Holding B.V.] ten laste van [S Holding B.V.] gelegde (conservatoire) derdenbeslag onder de Stichting Beheer Derdengelden [betrokkene 2];

(…)”

2.27.

Op 25 november 2013 heeft [betrokkene 2] het volgende per e-mail aan [betrokkene 1] bericht:

“In het kader van de lopende geschillen aangaande Uw hoofdelijk medeschuldenaarschap jegens Rabobank kan ik U als volgt berichten.

Als bijlage zend ik U afschrift van de brief van de bank van 16 september jongstleden, waarin zij bevestigt dat de kredietrelatie aan de hand van de beoordeling van de ontwikkelingen zal worden voortgezet. Ik verwijs meer in het bijzonder naar de daarin opgenomen stellingname aangaande voornoemd medeschuldenaarschap, die de resultante vormt van de veelvuldige pogingen die in het verleden zin ondernomen om de Rabobank ertoe te bewegen dat zij zullen instemmen met doorhaling daarvan.

Kort en goed stelt de bank in te zullen stemmen met doorhaling indien € 75.000 extra zal worden afgelost op het bankkrediet ter vermeerdering van de € 5.000 per maand vanaf 1 november 2013, die reeds door de bank is bedongen.

Thans staat dan ook de vraag centraal of daartoe zijdens cliënten de mogelijkheid bestaat. Als bijlagen (in verband met bestandsgrootten in diverse direkt hierop volgende separate e-mails) zend ik U hierbij tevens de navolgende stukken:

De door de extern accountant opgestelde halfjaarcijfers 2013

De interne cijfers 2013Q3

De prognose voor geheel 2013.

Zoals U daaruit zult kunnen opmaken hebben de ondernemingen zich sedert de afgelopen anderhalf jaar op ongekende wijze hersteld, van een operationeel verlies van € 848K in 2012 naar een verwacht resultaat in 2013 van € 86 K negatief, een verbetering derhalve van ruim € 762.000. Met de resultaten van zuster- en moedermaatschappij meegerekend zal zelfs een positief resultaat worden geboekt van € 105.000 (vóór Vpb).

De omzet stijgt in 2013 maar liefst 93% ten opzichte van 2012 naar een netto-bedrag van € 928.000.

Al met al vertrouwenswekkende ontwikkelingen, een mening die ook de huisbankier deelt en die voor hem dan ook aanleiding vormt de kredietrelatie te continueren. Van enig zicht op aanspraak op Uw borgstelling is dan ook geen enkele sprake.

De kaspositie blijft echter, het vorenstaande ten spijt, een punt van zorg. Waar vanuit het operationeel resultaat van 2013 geen positieve cash-flow wordt gegenereerd blijft voorlopig een behoefte aan aanvullend vreemd vermogen, en zal de kredietfaciliteit (waarop vanaf 1 november € 5 K per maand wordt ingeperkt) op korte termijn onvoldoende blijven om de lopende bedrijfsvoering op normale wijze te financieren. Inmiddels wordt met het pensioenfonds en de Belastingdienst een betalingsregeling getroffen voor de aldaar ontstane betalingsachterstanden, teneinde binnen de grenzen van het genoten krediet bij de Rabobank te kunnen blijven opereren.

Dat maakt dan ook dat de ondernemingen vooralsnog niet in staat zijn te voldoen aan de aanvullende eis van de bank, te weten een extra inperking van de faciliteit van € 75 K, teneinde tot royement van het medeschuldenaarschap te geraken.

Inmiddels is met de bank besproken of op andere wijze dat beoogde doel kan worden bereikt. Men heeft aangegeven een mogelijkheid, waarin wordt voorzien dat alternatieve zekerheid ter hoogte van € 75 K beschikbaar komt, bespreekbaar te achten,

In dat licht stel ik U voor jegens de bank deze alternatieve zekerheid te stellen (in nader te bepalen vorm) ter hoogte van genoemd bedrag, waardoor het medeschuldenaarschap in kwestie in zijn geheel en onherroepelijk zal kunnen worden geroyeerd.

Uw belang daarbij lijkt evident: U zult daarmee Uw obligo in ieder geval substantieel kunnen verlagen!

(…)

Ter zake van de jaarcijfers 2012 van [S Holding B.V.], waarom U reeds enige malen heeft verzocht, kan ik berichten dat die op dit moment (nog) niet voorhanden zijn. Ik zal U die doen toekomen zodra daarover de beschikking bestaat. (...)”

2.28.

De brief van de Rabobank, van 16 september 2013, waarnaar [betrokkene 2] verwijst, luidt als volgt:

Afgelopen periode hebben wij verschillende malen met u gesproken over de ontwikkelingen bij SkyDec Holding B.V. cs (“SkyDec”). Daarnaast heeft u verschillende gegevens aangeleverd. U heeft wederom een verzoek ingediend voor vrijgave van bepaalde zekerheden.

Op basis van de gesprekken en de gegevens kunnen wij bevestigen de bestaande kredietfaciliteit op rekening [xxx.xx.xxx]met een maximum van EUR 250.000 gehandhaafd blijft onder de navolgende condities.

A. Het krediet EUR 250.000,00 op rekening [xxx.xx.xxx] wordt per maand met

EUR 5.000,- ingeperkt, voor het eerst op 1 oktober 2013. Hierbij dient jaarlijks vooraf de renteruil in lijn worden gebracht met de hoofdsom.

De debetrente en kredietprovisie worden conform onderstaand aangepast (…)

(…)

Met betrekking tot uw verzoek tot vrijgave van zekerheden kan ik u als volgt meedelen. Rabobank Rotterdam zal de hoofdmedeschuldverbintenis van [W Holding B.V.] voor de lening ad EUR 386.360,00 schriftelijk vrijgeven nadat het krediet op rekening [xxx.xx.xxx]met EUR 75.000,00 aanvullende is ingeperkt en indien vooraf een ons conveniërende verklaring wordt overhandigd waarmee wordt bevestigd dat de juridische discussie met [W Holding B.V.] ook met de vrijgave wordt beëindigd.

(…)”

3 Het geschil

in conventie 3.1.

[W Holding B.V.] vordert, samengevat,

primair

hoofdelijke veroordeling van [beide gedaagden] om binnen 10 dagen te bewerkstelligen dat de Rabobank haar uit haar hoofdelijke aansprakelijkheid jegens die bank ontslaat in het bijzonder voor de verplichting van [W Holding B.V.] vervat in de “hoofdelijke medeschuldverbintenis” d.d. 15 juli 2006 ad € 610.000, op verbeurte van een dwangsom;

te bepalen dat [beide gedaagden] hoofdelijk een bedrag aan dwangsommen verschuldigd zijn op basis van kort geding vonnis 1 van € 75.000;

te bepalen dat [beide gedaagden] hoofdelijk gehouden zijn om de schade die [W Holding B.V.] als gevolg van hun tekortkoming in de nakoming van de vaststellingsovereenkomst, in het bijzonder artikel 8, aan [W Holding B.V.] te vergoeden, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;

met hoofdelijke veroordeling van [beide gedaagden] in de kosten van het geding, de beslagkosten daaronder begrepen;

subsidiair:

zodanige voorziening te treffen als de rechtbank in goede justitie vermeent te behoren, met veroordeling van [beide gedaagden] in de kosten van het geding, de beslagkosten daaronder begrepen.

3.2.

[W Holding B.V.] stelt ter onderbouwing van zijn vordering dat op grond van artikel 8 van de vaststellingsovereenkomst op [beide gedaagden] primair een resultaatverbintenis rust, subsidiair een maximale inspanningsverplichting, om [W Holding B.V.] te laten ontslaan uit de hoofdelijke aansprakelijkheid jegens de Rabobank alsmede dat [beide gedaagden] tot op heden niet hebben voldaan aan die verplichting. Dit terwijl [beide gedaagden] dit ontslag met een relatief kleine inspanning kunnen bewerkstelligen.

3.3.

[beide gedaagden] voeren, kort gezegd, hiertegen aan dat zij zich maximaal hebben ingespannen om het ontslag van [W Holding B.V.] uit de hoofdelijkheid te bewerkstelligen. [W Holding B.V.] vraagt een offer dat van [beide gedaagden] in redelijkheid niet kan worden verlangd. [gedaagde 1] heeft al zijn beschikbare liquide privé-vermogen in de onderneming gestort en desondanks weigert de Rabobank om [W Holding B.V.] uit de hoofdelijkheid te ontslaan.

in reconventie

3.4.

[beide gedaagden] vorderen na vermeerdering van eis  samengevat –

een verklaring voor recht dat [beide gedaagden] zich tijdens de begunstigingstermijn van kort geding vonnis 1 naar behoren hadden, althans zich inmiddels hebben gekweten van de inspanningsverbintenis die is besloten in artikel 8 van de vaststellingsovereenkomst;

[W Holding B.V.] te verbieden het kort geding vonnis 1 ten uitvoer te leggen op straffe van een dwangsom;

[W Holding B.V.] te bevelen over te gaan tot het aanvechten van de door de Rabobank geëiste handhaving van de door [W Holding B.V.] gestelde zekerheid ten behoeve van SkyDec Holding B.V. danwel tot het aanbieden aan de Rabobank van een borgstelling tegen het prijsgeven van de hoofdelijke verbondenheid tot zekerheid;

at alle door [W Holding B.V.] gelegde beslagen worden opgeheven en [W Holding B.V.] wordt veroordeeld tot (terug)betaling van € 16.500 vermeerderd met de bankkosten van het beslag ad € 175 bij wijze van schadevergoeding c.q. onverschuldigde betaling,

met veroordeling van [W Holding B.V.] in de kosten van de procedure.

3.5.

[W Holding B.V.] voert (kort gezegd) hiertegen aan dat van enige inspanning, laat staan een maximale inspanning van [beide gedaagden] niet is gebleken. De jaarstukken van [S Holding B.V.] en de IB-aangifte en zo mogelijk IB-aanslag van [gedaagde 1] dienen te worden overgelegd om te beoordelen of [beide gedaagden] zich inderdaad maximaal hebben ingespannen c.q. blijven inspannen. Aan de rechtbank wordt verzocht om [beide gedaagden] te bevelen die stukken in het geding te brengen. Voorts komt [W Holding B.V.] mogelijk zelfs in een slechtere positie te verkeren door thans voor € 75.000 zekerheid te stellen. Bovendien is zij daar financieel niet toe in staat.

4 De beoordeling

in conventie en in reconventie 4.1.

Partijen twisten in de eerste plaats over de vraag hoe artikel 8 van de vaststellingsovereenkomst (zie 2.7) dient te worden gekwalificeerd. Volgens [W Holding B.V.] gaat het hier primair om een resultaatsverbintenis en subsidiair om een maximale inspanningsverbintenis; [beide gedaagden] stellen zich op het standpunt dat er sprake is van een inspanningsverbintenis.

4.1.1.

Het gaat hier derhalve om de uitleg van een bepaling in een geschrift waarin de verhouding tussen partijen is geregeld. Die uitleg kan niet alleen worden gegeven op grond van een zuiver taalkundige uitleg van de bepalingen ervan. Het komt aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan elkanders verklaringen en gedragingen en aan de bepalingen van dat geschrift mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten (HR 13 maart 1981, NJ 1981, 635 - Haviltex ). Voorts volgt uit HR 20 februari 2004, NJ 2005, 493 (DSM/Fox) dat bij de uitleg van een dergelijk geschrift telkens alle omstandigheden van het concrete geval van beslissende betekenis zijn, gewaardeerd naar hetgeen de maatstaven van redelijkheid en billijkheid meebrengen, alsmede dat in praktisch opzicht de taalkundige betekenis van de bewoordingen van het geschrift vaak van groot belang is, gelezen in de context als geheel, die deze in (de desbetreffende kring van) het maatschappelijk verkeer normaal gesproken heeft. Verder zijn bij de uitleg van belang de aard van de transactie, de omvang en gedetailleerdheid van de contractsbevestiging, de wijze van totstandkoming ervan – waarbij van belang is of partijen werden bijgestaan door (juridisch) deskundige raadslieden – en de overige bepalingen ervan (vgl. HR 29 juni 2007, NJ 2007, 576 - Uni-Invest; HR 19 januari 2007, NJ 2007, 575 - Meyer Europe / Pont Meyer).

4.1.2.

In het kader van het vorenstaande worden de volgende feiten en omstandigheden van belang geacht.

Tijdens de onderhandelingen over de aandelenoverdracht heeft [betrokkene 2] namens [beide gedaagden] reeds aan mr. De Groen namens [W Holding B.V.] meegedeeld dat het de vraag was of de Rabobank bereid zou zijn om haar zekerheden op te geven (zie 2.4);

Uit onderdeel E van de considerans van de vaststellingsovereenkomst volgt dat partijen er van uit gingen dat door [betrokkene 1] en/of [W Holding B.V.] zekerheid was verstrekt tot een bedrag van maximaal € 80.000 (zie 2.7).

In artikel 8 van de vaststellingsovereenkomst staat vermeld dat [beide gedaagden] zullen bewerkstelligen dat [betrokkene 1] en Van [W Holding B.V.] ten spoedigste maar uiterlijk binnen twee weken zullen worden ontslagen uit hun hoofdelijke aansprakelijkheid, als bedoeld in de Considerans onder E. Daarbij ging het derhalve om een zekerheid van maximaal € 80.000;

[W Holding B.V.] ging er van uit dat er geen zekerheidstelling meer jegens de Rabobank bestond en dat het een theoretische kwestie was (zie 2.8);

Dat [W Holding B.V.] zich hoofdelijk aansprakelijk had gesteld voor een bedrag van € 610.000 (zie 2.2.) realiseerden partijen zich eerst enkele maanden later (zie 2.9 tot en met 2.13);

Zowel [beide gedaagden] als [W Holding B.V.] hebben zich laten bijstaan door (juridische) deskundigen.

4.1.3.

Gelet op de hiervoor geschetste feiten en omstandigheden mochten [gedaagde 1] c.s er gerechtvaardigd op vertrouwen dat de in artikel 8 van de vaststellingsovereenkomst neergelegde verbintenis een inspanningsverbintenis betrof. Dat [beide gedaagden] in hun e-mail van 18 oktober 2012 (zie 2.11) te kennen hebben gegeven dat het aannemelijk is dat [W Holding B.V.] net als [S Holding B.V.] een borgstelling heeft ondertekend voor de hypothecaire lening van € 610.000, doet aan het voorgaande dan ook niet af. Het is aan [W Holding B.V.] om zich op de hoogte te houden van de door haar aangegane verbintenissen. Uit hetgeen [beide gedaagden] op 18 oktober 2012 hebben geschreven volgt bovendien niet dat zij zich reeds op 2 mei 2012 bewust waren van Waaykamps verbintenis jegens de Rabobank.

4.2.

Vervolgens dient de vraag te worden beantwoord of [beide gedaagden] zich voldoende hebben ingespannen.

4.2.1.

Voor de beoordeling daarvan is van belang dat de Rabobank op 9 oktober 2012 [W Holding B.V.] heeft bericht dat zij niet uit de hoofdelijke aansprakelijkheid zou worden ontslagen (zie 2.10). Na enige correspondentie tussen respectievelijk namens partijen heeft [betrokkene 2] namens [beide gedaagden] op 22 oktober 2012 een eerste verzoek in die zin aan de Rabobank gedaan.

4.2.2.

Op 20 december 2012 is vervolgens in kort geding bepaald dat [beide gedaagden] zich (maximaal) dienden in te spannen om er voor zorg te dragen dat [W Holding B.V.] uit haar hoofdelijke aansprakelijkheid werd ontslagen. Dit vonnis is op vrijdag 21 december daarna aan [beide gedaagden] betekend. Twee werkdagen daarna, te weten op donderdag 27 december 2012 hebben [gedaagde 1] en [betrokkene 2] gesproken met de Rabobank (zie 2.15). Uit het schrijven van dat de Rabobank ter zake heeft gestuurd op 10 januari 2013, volgt dat een aanbod tot overnemen van de hoofdelijk medeschuldverbintenis door [gedaagde 1] en/of [S Holding B.V.] alsmede een tweede hypotheek op het woonhuis van [gedaagde 1] daarbij zijn aangeboden aan, maar niet geaccepteerd door, de Rabobank.

4.2.3.

Dat [beide gedaagden] zich sinds 9 oktober 2012 (zie 2.10) voldoende inspanning hebben getroost blijkt uit de hiervoor aangehaalde correspondentie waaruit verzoeken blijken en alternatieven zijn aangeboden aan de Rabobank en uit de niet-weersproken stelling van [beide gedaagden] dat zij nagenoeg alle liquide middelen heeft afgestort in het werkkapitaal (zie 2.24).

4.2.4.

Opmerking verdient voorts dat [beide gedaagden] aan hun maandelijkse verplichtingen jegens de Rabobank, zoals de betaling van rente en aflossing op de hypothecaire geldlening, steeds hebben voldaan en de Rabobank dan ook geen aanleiding heeft gezien om de financiële relatie met [beide gedaagden] te beëindigen.

4.2.5.

Ten overvloede wordt nog overwogen dat aan de beoordeling van de (niet onderbouwde) stelling van [beide gedaagden] - ter gelegenheid van de comparitie van partijen - dat zij voornemens zijn om het bedrijfspand te verkopen en dat de opdracht daartoe al aan een makelaar is verstrekt, derhalve niet toegekomen. Evenmin wordt van belang geacht dat jaarstukken en belastingaangifte over 2012 van [beide gedaagden] nog niet gereed zijn.Voor zover [beide gedaagden] - tevens ter gelegenheid van de comparitie – zich op het standpunt hebben gesteld dat [W Holding B.V.] eerder in de procedure heeft erkend dat het rekening-courant krediet niet onder de hypothecaire zekerheid valt, wordt overwogen dat deze kwestie relevant is in de relatie tot de Rabobank en niet voor partijen onderling.

4.3.

De vordering in conventie om te bepalen dat [beide gedaagden] hoofdelijk een bedrag aan dwangsommen verschuldigd zijn op basis van kort geding vonnis 1 van € 75.000 en de daarmee verband houdende vordering in reconventie tot terugbetaling van de door [beide gedaagden] verbeurde dwangsommen ad € 16.500 komen thans aan de orde.

4.3.1.

Een dwangsom is een prikkel tot nakoming. Hier een prikkel tot nakoming van het kort geding vonnis 1. Getoetst dient derhalve te worden of [beide gedaagden] in de periode van 21 december 2012 tot 30 januari 2013 - in verband met de schorsing door de voorzieningenrechter in kort geding vonnis 2 - het kort geding vonnis 1 zijn nagekomen.

4.3.2.

Reeds door de voorzieningenrechter is in kort geding vonnis 2 overwogen, bij welke overweging de bodemrechter zich aansluit, dat gehele aflossing van de hypothecaire geldlening alsmede het stopzetten van normale geldstromen zoals managementfees niet mag worden verwacht omdat normale voortzetting van de onderneming mogelijk diende te blijven. Daar komt nog bij dat het nalaten van een inspanning waarmee het doel niet kan worden bereikt, niet als een tekortkoming van [beide gedaagden] kan worden aangemerkt mede gelet op het dictum van kort geding vonnis 1 waarin onder 5.3 is bepaald dat geen dwangsommen zullen worden verbeurd voor zover dit naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar moet worden geacht, in aanmerking genomen de mate waarin aan het vonnis is voldaan, de ernst van de overtreding en de mate van verwijtbaarheid van de overtreding.

4.3.3.

Ter zake van het destijds eventueel - in overleg met de Rabobank - te koop zetten van het bedrijfspand, is het belang van [W Holding B.V.] daarbij onduidelijk nu zij er mee bekend was dat er op het pand een beslag rust(te) van een ex-zakenpartner van partijen ([betrokkene 7]). Met [betrokkene 7] hebben [beide gedaagden] inmiddels een minnelijke regeling bereikt. Het beslag blijft op het pand rusten zolang het schikkingsbedrag niet volledig aan [betrokkene 7] is betaald. Daarbij komt nog dat gesteld noch gebleken dat het in verkoop zetten van het bedrijfspand ertoe zou hebben geleid dat het pand op 18 januari aan een derde zou zijn verkocht, laat staan geleverd.

4.3.4.

Nu met gedeeltelijke aflossing van de (hypothecaire) schuld en/of het aanbieden van verdere zekerheden aan de Rabobank noch met het te koop zetten van het bedrijfspand, het doel (ontslag uit de hoofdelijke aansprakelijkheid van [W Holding B.V.]) kon worden bereikt, en [beide gedaagden] voldoende hebben aangetoond (nog) niet in staat te zijn tot volledige afossing, hebben [beide gedaagden] geen dwangsommen verbeurd in de periode tussen 18 en 30 januari 2013.

4.4.

Gelet op het vorenstaande zullen de vorderingen in conventie worden afgewezen. [W Holding B.V.] zal als de in ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van [beide gedaagden] begroot opgriffierecht € 863advocaatkosten € 904 (2 punten (cva, cvp en akte uitlaten) x tarief II ad € 452) € 1.767 =========

4.5.

In reconventie ligt gelet op in conventie onder 4.2.2. overwogene de vordering onder 3.4a voor toewijzing gereed.

4.6.

De vordering inhoudende dat [W Holding B.V.] de verbeurde dwangsommen aan [beide gedaagden] dient terug te betalen zal, gelet op het in conventie onder 4.3. overwogene worden toegewezen. Dit laatste geldt tevens voor de door [beide gedaagden] gevorderde bankkosten bij wege van schadevergoeding nu daar geen (separaat) verweer tegen is gevoerd.

4.7.

De vordering onder 3.4b zal worden afgewezen nu het ten uitvoer leggen van het kort geding vonnis 1 door [W Holding B.V.] en daarmee het negeren van de uitkomst van deze procedure een onrechtmatige daad jegens [beide gedaagden] zou inhouden en gesteld noch gebleken is dat [W Holding B.V.] hiertoe het voornemen heeft.

4.8.

Voor de vordering onder 3.4c is door [beide gedaagden] geen deugdelijke grondslag aangevoerd. Niet valt in te zien op grond waarvan [W Holding B.V.] kan worden bevolen om de door de Rabobank geëiste handhaving van de door [W Holding B.V.] gestelde zekerheid aan te vechten danwel om een borgstelling aan te bieden tegen het prijsgeven van die zekerheid.

4.9.

Gelet op al het vorenstaande ligt de vordering tot opheffing van de door [W Holding B.V.] gelegde beslagen gereed. Waarbij opmerking verdient dat de voorzieningenrechter in kort geding vonnis 2 het (conservatoire) derdenbeslag onder Stichting Beheer Derdengelden [betrokkene 2] reeds heeft opgeheven.

4.10.

De wettelijke rente zal zoals gevorderd en niet weersproken, worden toegewezen.

4.11.

[W Holding B.V.] zal als de in reconventie grotendeels in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van [beide gedaagden], tot op heden begroot opadvocaatkosten ad € 452 (2 punten (cve en cvp) x tarief II ad € 452 x 1/2).

5 De beslissing

De rechtbank

In conventie

5.1.

wijst de vordering af;

5.2.

veroordeelt [W Holding B.V.] in de proceskosten, aan de zijde van [beide gedaagden] tot op heden begroot op € 1.767;

5.3.

verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;

In reconventie

5.4.

verklaart voor recht dat [beide gedaagden] zich reeds tijdens de begunstigingstermijn van het kortgedingvonnis d.d. 20 december 2012 naar behoren hadden, althans zich inmiddels hebben gekweten van de inspanningsverbintenis welke is besloten in artikel 8 van de vaststellingsovereenkomst;

5.5.

heft het(de) door [W Holding B.V.] gelegde beslag(en) op;

5.6.

veroordeelt [W Holding B.V.] tot (terug)betaling van een bedrag ad € 16.500 vermeerderd met de bankkosten van het beslag ad € 175, vermeerderd met de wettelijke rente over deze bedragen sedert 18 februari 2013 tot aan de dag der voldoening;

5.7.

veroordeelt [W Holding B.V.] in de proceskosten, aan de zijde van [beide gedaagden] tot op heden begroot op € 452;

5.8.

verklaart de veroordelingen onder 5.5., 5.6. en 5.7. uitvoerbaar bij voorraad;

5.9.

wijst het meer of anders gevorderde af.

Dit vonnis is gewezen door mr. A. Eerdhuijzen en in het openbaar uitgesproken op 29 januari 2014.

type: 2294

coll:


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature