Uitspraak
Team Insolventie
afwijzing toepassing schuldsaneringsregeling
rekestnummer: [nummer]
nummer verklaring: [nummer]
uitspraakdatum: 2 juni 2014
[naam]
[adres]
[woonplaats],
verzoekster.
1 De procedure
Verzoekster heeft samen met haar echtgenoot, de heer [naam], (rekestnummer:[nummer]) op 24 maart 2014 een verzoekschrift met bijlagen ingediend tot toepassing van de schuldsaneringsregeling. Verzoekster is, in bijzijn van haar echtgenoot, gehoord ter terechtzitting van 22 mei 2014. De uitspraak is bepaald op heden.
2 De feiten
Verzoekster is in gemeenschap van goederen gehuwd. Het inkomen van verzoekster bestaat uit een WW-uitkering. De schuldenlast bedraagt volgens de verklaring op grond van artikel 285 van de Faillissementswet € 226.723,41.
3 De beoordeling
Het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling wordt slechts toegewezen als, onder andere, voldoende aannemelijk is dat verzoekster ten aanzien van het ontstaan of onbetaald laten van haar schulden, in de vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend, te goeder trouw is geweest. De rechtbank oordeelt dat dit in het voorliggende geval niet aannemelijk is.
De rechtbank stelt vast dat de financiële problemen van verzoekster en haar echtgenoot zijn ontstaan als gevolg van het pre-pensioen van de echtgenoot van verzoekster in 2008 en de daarmee samenhangende daling van het inkomen. De echtgenoot van verzoekster heeft erkend vrijwillig daarvoor te hebben gekozen en daartoe niet verplicht te zijn door de werkgever bij wie hij ruim 35 jaar in dienst was. De rechtbank is van oordeel dat de echtgenoot van verzoekster deze keuze te lichtvaardig heeft genomen, te meer in het licht van het feit dat verzoekster en haar echtgenoot in 2004 op grote afstand van het werk van de echtgenoot een huis hebben gekocht en een hypothecaire lening zijn aangegaan in de onjuist gebleken veronderstelling dat de echtgenoot van verzoekster bij een reorganisatie zijn baan zou verliezen. Het bewust aanvaarden van het risico van lagere inkomsten en de aankoop van het huis door verzoekster en haar echtgenoot zonder zekerheid dat reorganisatie consequenties had voor de echtgenoot rekent de rechtbank zowel de echtgenoot van verzoekster als verzoekster aan. De schulden, althans een belangrijk deel daarvan, zijn mitsdien niet te goeder trouw ontstaan.
Daarnaast heeft verzoekster in 2012 een schuld aan de Belastingdienst laten ontstaan van
€ 3.270,00 terzake van teruggevorderde huurtoeslag. Deze schuld is naar haar aard niet te goeder trouw.
Feiten en omstandigheden die – ondanks het ontbreken van de goede trouw – toelating rechtvaardigen zijn niet voldoende aannemelijk geworden.
Daartoe is niet voldoende dat verzoekster door faillissement van haar werkgever in 2013 inkomstenterugval had. De belangrijkste oorzaak van de schulden is immers terug te voeren op de eerder gemaakte keuzes van verzoekster en haar echtgenoot.
Ten aanzien van de teruggevorderde huurtoeslag geldt dat het immers de verantwoordelijkheid van verzoekster is om de Belastingdienst aan de hand van inkomensspecificaties te informeren opdat de correcte huurtoeslag kan worden vastgesteld. Dat haar zoon de aanvrage huurtoeslag heeft gedaan maakt dat niet anders.
Het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling wordt daarom afgewezen.
4 De beslissing
De rechtbank:
- wijst het verzoek af.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.J. Roos-van Toor, rechter, en in aanwezigheid van N. Roos, griffier in het openbaar uitgesproken op 2 juni 2014.
Tegen deze uitspraak kan degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak, hoger beroep instellen. Het hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat worden ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.