U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Zittingsplaats:
Instantie:
Vindplaats:

Inhoudsindicatie:

Omgevingsvergunning verleend voor het realiseren van acht windturbines van circa 150 meter hoogte. Kennisgeving van het ontwerpbesluit en de omgevingsvergunning heeft plaatsgevonden in een huis-aan-huisblad. In de aangrenzende gemeente, waar verzoekers wonen, is geen kennisgeving gedaan. Omgevingsvergunning wordt wegens strijd met artikel 3:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht vernietigd. De bouw van de windmolens is reeds in een vergevorderd stadium. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de belangen van verguninghoudster zwaarder wegen dan de belangen van verzoekers, zodat er onvoldoende aanleiding bestaat voor het treffen van een voorziening.

Gepubliceerde uitspraken in deze zaak:

Uitspraak



Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht 3

zaaknummers: ROT 14/796 en ROT 14/797; ROT 14/836 en ROT 14/837; ROT 14/873 en 14/875; ROT 14/901 en ROT 14/902; ROT 14/871 en 14/872; ROT 14/864 en ROT 14/866; ROT 14/1002 en ROT 14/1003; ROT 14/899 en ROT 14/900; ROT 14/897 en 14/898; ROT 14/1008 en 14/1009; ROT 14/1006 en ROT 14/1007; ROT 14/1023 en ROT 14/1025; ROT 14/1016 en ROT 14/1017; ROT 14/907 en ROT 14/909; ROT 14/1000 en ROT 14/1001; ROT 14/1012 en ROT 14/1013; ROT 14/947 en ROT 14/948; ROT 14/1320 en ROT 14/1321.

uitspraak van de voorzieningenrechter van 12 maart 2014 op de verzoeken om voorlopige voorziening, tevens uitspraak in de hoofdzaken tussen

[verzoeker 1],

[verzoeker 2] ,

[verzoeker 3] ,

[verzoeker 4] ,

[verzoeker 5]

gemachtigde: mr. A.P. Cornelissen,

en

[verzoeker 6] ,

[verzoeker 7] ,

[verzoeker 8] ,

[verzoeker 9] ,

[verzoeker 10] ,

[verzoekers 11] ,

[verzoeker 12]

[verzoeker 13] ,

[verzoeker 14] ,

[verzoekers 15] ,

[verzoeker 16] ,

[verzoekers 17]

[verzoeker 18] ,

tezamen verzoekers,

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam, verweerder,

gemachtigde: mr. K.I. Siem,

derde partij: [vergunninghoudster],

gemachtigde: mr. ing . A.P.J. Timmermans.

Procesverloop

Bij besluit van 30 augustus 2011 (bestreden besluit) heeft verweerder een omgevingsvergunning verleend voor het realiseren van acht windturbines van circa 150 meter hoogte in de gemeente Rotterdam, langs het Hartelkanaal (op het perceel met kadastraal nummer AK 1424).

Verzoekers hebben bij separate brieven in februari 2014 tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Voorts hebben verzoekers bij separate brieven in februari 2014 de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen, inhoudende schorsing van het bestreden besluit en stillegging van de bouw.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 februari 2014. De zaken zijn gevoegd behandeld. [verzoekers 1, 3, 4 en 5] zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde en mr. R.M. Königel, kantoorgenote van de gemachtigde van deze verzoekers. [verzoekers 15, 16 , 17 en 18]zijn eveneens verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Namens vergunninghoudster zijn [[2 namen]] verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde.

Ter zitting zijn door de voorzieningenrechter de door partijen ingediende stukken opgesomd. De stukken van verweerder en vergunninghoudster zijn naar verzoekers gestuurd. De voorzieningenrechter heeft tijdens de zitting een samenvatting gegeven van de standpunten van verzoekers, zodat verzoekers daarvan over en weer op de hoogte zijn. De ter zitting aanwezige verzoekers hebben desgevraagd verklaard dat, voor zover het griffierecht (in de verzoeken om voorlopige voorziening en in de hoofdzaken) niet is betaald, hiertoe onverwijld of alsnog op eerste verzoek zal worden overgegaan.

Overwegingen

inleiding

1.

Bij het bestreden besluit is door verweerder aan vergunninghoudster een omgevingsvergunning (voor de bouw en het gebruik in afwijking van het bestemmingsplan) verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3° van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). De vereiste ruimtelijke onderbouwing is opgenomen in het document “Rotterdam Windpark Hartelkanaal II”. Verweerder heeft bij het bestreden besluit ook besloten dat er geen belangrijke nadelige gevolgen zijn voor het milieu, zodat de omgevingsvergunning met toepassing van artikel 2.1, eerste lid onder i, van de Wabo is verleend.

2.

Tussen partijen is niet in geschil dat het ontwerpbesluit van 15 juli 2011 tot en met 25 augustus 2011 ter inzage heeft gelegen bij de gemeente Rotterdam en dat hiervan in de Staatscourant van 13 juli 2011 kennis is gegeven alsmede op de website van de gemeente Rotterdam. Verder heeft deze kennisgeving plaatsgevonden in een Rotterdams “huis-aan-huisblad”, de Stadskrant. In de aangrenzende gemeente Bernisse, waar verzoekers wonen, is geen kennisgeving gedaan van de terinzagelegging van het ontwerpbesluit. Door verzoekers zijn geen zienswijzen tegen het ontwerpbesluit ingediend.

Tussen partijen is evenmin in geschil dat de omgevingsvergunning van 9 september 2011 tot en met 21 oktober 2011 ter inzage heeft gelegen bij de gemeente Rotterdam. Hiervan is kennis gegeven in de Staatscourant van 7 september 2011 alsmede op de website van de gemeente Rotterdam. Verder heeft deze kennisgeving plaatsgevonden in de Stadskrant van 7 september 2011. In de gemeente Bernisse is geen kennisgeving gedaan van de terinzagelegging van het bestreden besluit. Verzoekers hebben niet tijdig beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.

standpunten van partijen

3.

Verzoekers kunnen zich met het bestreden besluit niet verenigen en hebben - kort samengevat - aangevoerd dat zij weliswaar buiten de beroepstermijn een beroepschrift hebben ingediend, maar dat sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding. Verzoekers wijzen er op dat van de omgevingsvergunning (en van het voornemen tot verlening daarvan, in de vorm van het ontwerpbesluit) alleen mededeling is gedaan in een huis-aan-huisblad dat wel in Rotterdam, maar niet in Heenvliet en Geervliet wordt verspreid. Verzoekers hebben pas eind januari 2014 (op 28 januari heeft de gemeente Bernisse een informatieavond georganiseerd) voldoende duidelijkheid verkregen omtrent het bouwplan. Inhoudelijk zijn door verzoekers diverse argumenten aangevoerd, die met name zien op geluidaspecten, veiligheid, landschappelijke inpassing, gezondheid, slagschaduw en mogelijke andere milieugevolgen. Ook is genoemd de waardevermindering van de woningen.

4.

Verweerder stelt zich op het standpunt dat het ontwerpbesluit op de juiste wijze is gepubliceerd. Verzoekers hadden naar de mening van verweerder veel eerder actie moeten ondernemen en in elk geval binnen veertien dagen na de aankondiging van 15 januari 2014 voor de informatieavond beroep moeten instellen. Verweerder betoogt dat

de bezwaren met name zien op milieuaspecten, terwijl er geen sprake is van een milieuvergunningplicht. De windmolens vallen onder het Activiteitenbesluit. Er volgen op grond hiervan nog maatwerkvoorschriften. Verweerder wijst er op dat over een aantal weken het nieuwe bestemmingsplan “Botlek/Vondelingenplaat” ter plaatse in werking treedt, waarin is voorzien in een bestemming voor windturbines. Daarbij merkt verweerder op dat er door verzoekers geen zienswijzen zijn ingediend tegen deze bestemming, zodat tegen dit onderdeel van het nieuwe bestemmingsplan niet meer kan worden opgekomen. Verweerder wijst op de belangen van vergunninghoudster die zijn verbonden aan de voortgang van het project.

5.

Vergunninghoudster merkt op dat medio november 2013 alle acht windturbines al tot een hoogte van 53 meter waren opgebouwd, en dat er op 6 januari 2014 een speciale hoge bouwkraan aanwezig was. Daarom had duidelijk moeten zijn dat een vergunning was verleend voor de bouw en exploitatie van windturbines of andere bouwwerken. Vergunninghoudster concludeert dat de beroepschriften niet binnen een gebruikelijk gehanteerde termijn van twee weken zijn ingediend ná het moment dat redelijkerwijs duidelijk had moeten zijn dat er een vergunning was verleend. Vergunninghoudster wijst er op dat onderzocht is wat de gevolgen zullen zijn van het realiseren van het windmolenpark ter plaatse en dat daarbij is getoetst aan de wettelijke normen die voor windparken gelden. Daarbij zijn de belangen van de omwonenden op zorgvuldige wijze meegenomen.

wettelijke kader

6.

Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.

In artikel 8:86, eerste lid, van de Awb is bepaald dat, indien het verzoek om voorlopige voorziening wordt gedaan indien beroep bij de rechtbank is ingesteld en de voorzieningenrechter van oordeel is dat na de zitting, bedoeld in artikel 8:83, eerste lid, van de Awb , nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, hij onmiddellijk uitspraak kan doen in de hoofdzaak.

Ingevolge artikel 3.10, eerste lid, onder a, van de Wabo is afdeling 3.4. van de Awb van toepassing op de voorbereiding van de beschikking op een aanvraag om een omgevingsvergunning die betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, voor zover er strijd is met het bestemmingsplan en slechts vergunning kan worden verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3 °.

Ingevolge artikel 3.10, eerste lid, onder f, van de Wabo is afdeling 3.4 van de Awb van toepassing op de voorbereiding van de beschikking op een aanvraag om een omgevingsvergunning die betrekking heeft op een geval dat behoort tot een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen categorie met mogelijk belangrijke gevolgen voor de fysieke leefomgeving of de belangen van derden.

Ingevolge artikel 2:14, tweede lid, van de Awb geschiedt de verzending van berichten die niet tot een of meer geadresseerden zijn gericht, niet uitsluitend elektronisch, tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald.

Ingevolge artikel 3:11, eerste lid, van de Awb legt het bestuursorgaan het ontwerp met de daarop betrekking hebbende stukken die redelijkerwijs nodig zijn voor een beoordeling van het ontwerp, ter inzage.

Ingevolge artikel 3:12, eerste lid, van de Awb geeft het bestuursorgaan, voorafgaand aan de terinzagelegging, in een of meer dag-, nieuws, of huis-aan-huisbladen of op een andere geschikte wijze kennis van het ontwerp.

Ingevolge artikel 3.12, tweede lid, van de Wabo wordt een kennisgeving als bedoeld in artikel 3:12 van de Awb en een mededeling als bedoeld in artikel 3:44 van die wet:

a. in de Staatscourant geplaatst, voor zover dat bij algemene maatregel van bestuur is voorgeschreven;

b. tevens langs elektronische weg gedaan en beschikbaar gesteld, voor zover en op de wijze waarop dat bij of krachtens algemene maatregel van bestuur is voorgeschreven.

Ingevolge artikel 3:44, eerste lid, onder a, van de Awb geschiedt, indien bij de voorbereiding van het besluit toepassing is gegeven aan afdeling 3.4, de mededeling, bedoeld in artikel 3:43, eerste lid, met overeenkomstige toepassing van de artikelen 3:11 en 3; 12, eerste of tweede, en derde lid, onderdeel a, met dien verstande dat de stukken ter inzage liggen totdat de beroepstermijn is verstreken.

Ingevolge artikel 6.14, van het Besluit omgevingsrecht (Bor) wordt een kennisgeving als bedoeld in artikel 3:12 en een mededeling als bedoeld in artikel 3:44 van de Awb in de Staatscourant geplaatst, voor zover het betreft een besluit tot verlening van een omgevingsvergunning waarbij sprake is van een geval als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 3°, van de wet.

beoordeling van de argumenten van partijen

7.1. Bij de toepassing van artikel 3:12, eerste lid, van de Awb komt verweerder een zekere vrijheid toe, mits aldus op een geschikte wijze kennisgeving van het ontwerpbesluit plaatsvindt. Volgens de memorie van toelichting bij de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb (Kamerstukken II 1999-2000, 27023, nr. 3, blz. 14) moet daarbij worden voldaan aan de voorwaarde dat de kennisgeving daadwerkelijk diegenen kan bereiken die naar verwachting bedenkingen kunnen hebben tegen het ontwerpbesluit. Daarbij geldt het ambtsgebied van de desbetreffende gemeente niet als criterium, aldus de memorie van toelichting.

7.2. Nu verzoekers - door de directe ligging van hun woningen aan de overkant van het Hartelkanaal en de ruimtelijke uitstraling van het bestreden besluit - belanghebbenden zijn bij het bestreden besluit, kon verweerder naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet volstaan met een kennisgeving van het ontwerpbesluit in de Stadskrant, een huis-aan-huisblad dat niet wordt verspreid in de gemeente Bernisse. Dat, naar verweerder ter zitting heeft gesteld, publicatie ook op de website van de gemeente Rotterdam en in de Staatscourant heeft plaatsgevonden leidt niet tot een ander oordeel. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft onder meer in haar uitspraak van 29 mei 2013, ECLI:NL:RVS:2013:CA1371 overwogen dat een kennisgeving via het internet een geschikte wijze van kennisgeving als bedoeld in artikel 3:12, eerste lid, van de Awb kan zijn. Zoals is bevestigd in de memorie van toelichting bij de Wet elektronisch bestuurlijk verkeer (Kamerstukken II 2001-2002, 28 483, nr. 3, blz. 24 en 38), is op de kennisgeving als bedoeld in artikel 3:12, eerste lid, echter tevens artikel 2:14, tweede lid, van de Awb van toepassing. Artikel 2:14, tweede lid, en artikel 3:12, eerste lid, van de Awb dienen in onderlinge samenhang aldus te worden uitgelegd, aldus de Afdeling, dat op grond daarvan vereist is dat van een ontwerpbesluit op ten minste één niet-elektronische, geschikte wijze als bedoeld in artikel 3:12, eerste lid, kennis wordt gegeven, tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald. Desgevraagd heeft de gemachtigde van verweerder ter zitting verklaard dat in de gemeente Rotterdam en/of in de gemeente Bernisse ten tijde van de kennisgeving van het ontwerpbesluit niet een wettelijk voorschrift als bedoeld in artikel 2:14, tweede lid, gold. Verweerder had derhalve op ten minste één niet-elektronische, geschikte wijze kennis moeten geven van het ontwerpbesluit. Voor de goede orde wijst de rechtbank in dit kader nog op onder meer de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 10 oktober 2012, ECLI:NL:RBSGR:2012:BY1536 dat de in artikel 3.12, tweede lid van de Wabo opgenomen verplichtingen ten aanzien van de publicatie van de kennisgeving in aanvulling gelden op de in artikel 3:12 van de Awb opgenomen verplichtingen, zodat ook de publicatie in de Staatscourant verweerder niet ontsloeg van de verplichting om op te hiervoor bedoelde geschikte wijze kennis te geven van het ontwerpbesluit.

7.3. Nu vaststaat dat belanghebbenden in de gemeente Bernisse, waaronder in elk geval verzoekers zijn begrepen, met de publicatie van de kennisgeving in de Stadskrant niet konden worden bereikt, is dus van het ontwerpbesluit niet op geschikte wijze kennis gegeven als bedoeld in artikel 3:12, eerste lid, van de Awb . Bezien zal worden welke consequenties dit heeft. Daarvoor moet eerst worden beoordeeld of de late indiening van de beroepschriften al dan niet tot niet-ontvankelijkheid moet leiden, dit in het licht van de omstandigheid dat van het bestreden besluit op dezelfde wijze als van het ontwerpbesluit kennis is gegeven.

7.4. Voor zover verzoekers betogen dat het bestreden besluit niet op de juiste wijze is bekendgemaakt of dat anderszins de informatievoorziening omtrent het besluit niet juist is verlopen, overweegt de voorzieningenrechter dat het daarbij gaat om een onregelmatigheid die dateert van ná het nemen van het bestreden besluit. Dergelijke onregelmatigheden kunnen de rechtmatigheid van het besluit niet aantasten. Dit neemt niet weg dat de omstandigheid dat niet op de juiste wijze kennisgeving is gedaan van het bestreden besluit, gelet op hetgeen is bepaald in artikel 6:8, vierde lid, van de Awb juncto artikel 3:44, eerste lid, onder a in samenhang met artikel 3:12 van de Awb, van invloed is op de aanvang van de termijn voor het indienen van een beroepschrift. De voorzieningenrechter wijst hiertoe op de uitspraak van de Afdeling van 31 juli 2013, ECLI:NL:RVS:2013,539. Daaruit blijkt dat verweerder, door na te laten op ten minste één niet elektronische geschikte wijze kennis te geven van het bestreden besluit, het bestreden besluit niet overeenkomstig artikel 3:44, eerste lid, onder a, van de Awb ter inzage heeft gelegd, waardoor de termijn voor het indienen van het beroepschrift tegen het bestreden besluit niet is aangevangen. Hieruit volgt dat de beroepschriften van verzoekers zijn ingediend vóór het begin van de beroepstermijn. Uit artikel 6:10, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb vloeit voort dat de omstandigheid dat het beroepschrift is ingediend voor het begin van de beroepstermijn, in dit geval, geen grond is voor niet-ontvankelijkverklaring daarvan.

Aangezien verzoekers, gelet op artikel 6:13 van de Awb , in deze situatie niet kan worden verweten dat zij geen zienswijzen over het ontwerpbesluit naar voren hebben gebracht, is dit evenmin een grond voor niet-ontvankelijkverklaring van de beroepen.

7.5. Het voorgaande zou onder zeer bijzondere omstandigheden mogelijk anders kunnen zijn (vergelijk de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 5 december 2012, ECLI:NL:RBSGR:2012:BY7067). Daarvan is in dit geval echter niet gebleken, ook niet in het kader van de door verweerder als vergewisplicht aangeduide gehoudenheid van betrokkenen om zich actief op te stellen. In de omstandigheden van het geval is denkbaar dat verzoekers zich pas in een zeer laat stadium hebben gerealiseerd dat niet slechts sprake is van gebruikelijke en/of kleinschalige activiteiten aan de overzijde van het kanaal, maar van de bouw van een aantal hoge windmolens op rij, die voor een inbreuk op het woon- en leefklimaat zouden kunnen zorgen. Mede omdat aan de overzijde van het kanaal sprake is van een sterk industriële omgeving, heeft de omstandigheid dat verzoekers niet eerder hebben geïnformeerd naar de aard van de activiteiten niet tot gevolg dat de onjuiste bekendmaking voor hun risico zou moeten komen.

7.6. De voorzieningenrechter is op grond van het voorgaande (zie met name overweging 7.2) van oordeel dat, zoals aangevoerd door een aantal verzoekers, het bestreden besluit wegens strijd met artikel 3:12, eerste lid, van de Awb dient te worden vernietigd. Het gebrek kan niet met toepassing van artikel 6:22 van de Awb worden gepasseerd, omdat niet aannemelijk is dat (andere) belanghebbenden hierdoor niet zijn benadeeld. Nu nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak ziet de voorzieningenrechter aanleiding toepassing te geven aan artikel 8:86, eerste lid, van de Awb . Het beroep is gegrond. Aan bespreking van de overige beroepsgronden komt de voorzieningenrechter niet toe.

7.7. Gelet op het voorgaande en met inachtneming van hetgeen is bepaald in artikel 6.1, tweede lid, onder b, van de Wabo , is het in beginsel aan verweerder om al dan niet handhavend op te treden. De voorzieningenrechter zal bezien of er thans, in de omstandigheden van het geval, niettemin aanleiding bestaat bij wege van voorlopige voorziening een maatregel te treffen. Door de vernietiging van het bestreden besluit dient verweerder opnieuw te beslissen op de door vergunninghoudster aangevraagde omgevingsvergunning. In dat kader is voor de omgevingsvergunning met betrekking tot de activiteiten bouwen en gebruik in strijd met het bestemmingsplan van belang dat het nieuwe bestemmingsplan “Botlek/Vondelingenplaat” op korte termijn in werking treedt. Voor wat betreft de omgevingsvergunning met beperkte milieutoets dient te worden beoordeeld of er wel of geen MER hoeft te worden opgesteld. De voorzieningenrechter stelt vast dat de standpunten van partijen over het wel of niet verlenen van een nieuwe omgevingsvergunning ver uiteen lopen. De beoordeling daarvan leent zich, gezien de complexiteit, niet goed voor een voorlopige voorzieningenprocedure. Tegen deze achtergrond zal een belangenafweging worden gemaakt met betrekking tot de vraag of al dan niet een voorziening moet worden getroffen.

7.8. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de belangen van vergunninghoudster zwaarder wegen dan de belangen van verzoekers, zodat er onvoldoende aanleiding bestaat voor het treffen van een voorziening. Hierbij is het volgende in aanmerking genomen.

Het stilleggen van de bouw zou vergunninghoudster evident in haar belangen treffen nu zij - zoals toegelicht ter zitting - ook bij het stilleggen van de bouw doorlopende kosten vanwege contractuele verplichtingen jegens de bank en leveranciers / aannemers heeft. Verder zou zij de beoogde omzet uit energieopwekking mislopen. Hierdoor zou de bedrijfscontinuïteit ernstig in gevaar komen. Er zijn voorts geen feiten of omstandigheden gebleken op grond waarvan vergunninghoudster redelijkerwijs heeft behoren te twijfelen aan de rechtsgeldigheid van de omgevingsvergunning. In zoverre kan vergunninghoudster niet worden tegengeworpen dat zij - zoals thans is gebleken - zonder onherroepelijke omgevingsvergunning is gestart met de activiteiten. Voorts is vergunninghoudster zich er van bewust dat zij het risico dat er uiteindelijk geen omgevingsvergunning wordt verleend zelf draagt, in die zin dat de beoogde activiteiten in dat geval niet voortgezet kunnen worden. Hier tegenover staan de belangen van verzoekers bij onmiddellijke stillegging van de bouwwerkzaamheden. Deze zijn echter niet dermate dringend dat thans een voorziening daartoe moet worden getroffen. De belangen van verzoekers hebben betrekking op een verdere aantasting van het woon- en leefklimaat, in het bijzonder de overlast die zij ervaren en zullen ervaren door de belemmering van het uitzicht en door het geluid van de windmolens. Die overlast zal echter slechts van tijdelijke aard blijken te zijn indien en voor zover verzoekers met succes verder procederen. Ten aanzien van het (af)bouwen is verder van belang dat de bouw van het windmolenpark reeds in een vergevorderd stadium is. Ten aanzien van het gebruik van de windmolens is van belang dat het windmolenpark dient te voldoen aan de daarvoor in het Activiteitenbesluit opgenomen normen en aan de naar verwachting één dezer maanden door verweerder vast te stellen maatwerkvoorschriften. Daarbij kan zo nodig - indien deze niet worden nageleefd - handhavend kan worden opgetreden. Door verzoekers is onvoldoende aannemelijk gemaakt dat sprake is van een zodanig acuut en onacceptabel veiligheidsrisico door de komst van het windmolenpark dat ingrijpen door de voorzieningenrechter op dit moment geboden is. Tot slot neemt de voorzieningenrechter aan dat een voorziening slechts een betrekkelijk geringe positieve / remmende invloed zou kunnen hebben op een mogelijke waardedaling van de woningen van verzoekers. Deze zal met name van de uiteindelijke situatie - en dus van de verdere procedure - afhangen.

Alle voornoemde omstandigheden bijeen genomen, ziet de voorzieningenrechter op dit moment onvoldoende aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen.

overige

8.1. Nu de beroepen gegrond zijn, dient verweerder het door ieder van verzoekers in beroep betaalde griffierecht te vergoeden. Dit geldt niet voor het griffierecht dat ziet op de verzoeken om voorlopige voorziening.

8.2. De voorzieningenrechter ziet voorts aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die verzoekers in verband met de behandeling van de beroepen redelijkerwijs hebben moeten maken. De zaken van [verzoekers 1 t/m 5]zijn samenhangende zaken in de zin van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: Bpb). Gelet hierop worden de kosten in verband met de door de derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand in de onderhavige zaken vastgesteld op in totaal € 1.461,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 487,00, en wegingsfactor 1,5 omdat sprake is van vier of meer samenhangende zaken met gemiddeld gewicht). De reiskosten die [verzoeker 18]in verband met de zitting heeft moeten maken, zijn met toepassing van artikel 1, aanhef en onder c, van het Bpb begroot op € 28,00.

Beslissing

De voorzieningenrechter:

 verklaart de beroepen gegrond;

 vernietigt het bestreden besluit;

 wijst de verzoeken om voorlopige voorziening af;

 bepaalt dat verweerder aan verzoekers het door ieder van hen in de beroepszaken betaalde griffierecht van € 165,00 vergoedt;

 veroordeelt verweerder in de proceskosten die verzoekers [verzoekers 1 t/m 5]in verband met de beroepen hebben gemaakt, welke kosten worden begroot op € 1461,00, en veroordeelt verweerder tot betaling van € 28,00 aan [verzoeker 18].

Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A.M. Cooijmans, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. J.V. Baan-de Vries, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 maart 2014.

griffier voorzieningenrechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan, uitsluitend voor zover daarin op de beroepen is beslist, binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature