E-mail deze uitspraak

Uitspraak waar naar gelinkt wordt vanuit de e-mail die gestuurd zal worden:

ECLI:NL:RBROT:2011:BQ9931
LJN BQ9931, Rechtbank Rotterdam, 339567 / HA ZA 09-2727

Inhoudsindicatie:

Vennootschap onder firma. Rekening-courantovereenkomst. Artt. 17, 18, 29 WvK, 3:61, 3:69, 6:198, 6:201, 7A:1681 BW. Hoofdelijke aansprakelijkheid van vennoten van de vof voor de schuld uit de rekening-courantovereenkomst die twee vennoten namens de vof zijn aangegaan met de bank? Bevoegdheidsbeperkende bepaling in Handelsregister. Voor zover deze bepaling bij totstandkoming overeenkomst niet was ingeschreven is er gebondenheid ex art. 29 WvK; voor zover toen reeds wel, geldt dat niet de door de bank beoogde beschikking van de vof over deze geldlening van belang is maar vereist is dat de door de geldlening verkregen baten op een voor de vof voordelige wijze moeten zijn besteed (vgl. HR 13 juni 1958, NJ 1958, 352). Aangezien de handelende vennoot bedrijfsmatig optrad, rustte op de bank niet vanzelfsprekend de plicht deze vennoot– zoals bij particulieren wel het geval is – meer dan gebruikelijk te wijzen op de risico’s van de overeenkomst en hem daarmee (extra) te beschermen tegen eigen lichtvaardigheid of ondeskundigheid. Bovendien strekt de zorgplicht van de bank niet zodanig ver dat zij ook alert had moeten zijn op de bevoegdheidsbeperking van de vennoot. Uit artikel 7A:1681 BW volgt immers dat een vennoot die namens de vennootschap handelt altijd – en dus ook bij overschrijding van zijn bevoegdheid – in ieder geval zelf gebonden is aan de rechtsgevolgen die daaruit voortvloeien. Gelet daarop ligt de verantwoordelijkheid om binnen de grenzen van zijn bevoegdheid te handelen bij de vennoot zelf en niet bij de derde met wie die vennoot een overeenkomst sluit.

Van


Aan


Opmerkingen (optioneel)


E-mail

Terug

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie