Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

het verzoek om voorlopige voorziening inzake het Calypsoproject te Rotterdam, inhoudende schorsing van de bouwvergunning eerste en tweede fase, is afgewezen om reden dat de onderliggend beroepen naar verwachting niet zullen slagen, zodat er geen aanleiding bestaat een voorlopige voorziening te treffen.

Uitspraak



RECHTBANK ROTTERDAM

Sector Bestuursrecht

Voorzieningenrechter

Reg.nr.: AWB 08/4790 VWW44-T1

Uitspraak naar aanleiding van het verzoek om voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht in verband met de procedures tussen

1. (verzoeker 1),

2. (verzoeker 2),

3. (verzoeker 3),

4. (verzoeker 4),

5. (verzoeker 5), allen verzoekers,

gemachtigde mr. H.A. Steendam, advocaat te Dordrecht,

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam, verweerder,

gemachtigde mr. G.C.W. van der Feltz, advocaat te ‘s- Gravenhage.

Aan het geding heeft mede als partij deelgenomen:

de besloten vennootschap Mauritsweg B.V., vergunninghoudster,

gemachtigde mr. R. W. van Harmelen, advocaat te Rotterdam.

1 Ontstaan en loop van de procedures

Bij besluit van 23 juni 2006 heeft verweerder aan Mauritsweg B.V. (hierna: vergunninghoudster) onder verlening van vrijstelling op de voet van artikel 15 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) bouwvergunning eerste fase verleend voor het oprichten van een gebouw (hierna: het Calypsoproject), waarin 408 woningen, kantoorruimten, kerk/logiesruimten, parkeervoorzieningen en winkel- en horecaruimten zijn opgenomen, aan de Mauritsweg 1 t/m 5 en 19 t/m 21, kadastraal bekend, Rotterdam 04, sectie AF, nr(s) 00831 G 6123.

Bij besluit van 12 januari 2007 heeft verweerder aan vergunninghoudster bouwvergunning tweede fase verleend voor het oprichten van voornoemd Calypsoproject.

Het tegen het besluit van 23 juni 2006 (eerste fase) ingediende bezwaar is, voor zover hier van belang, bij besluit van 6 februari 2007, ongegrond verklaard.

Het tegen het besluit van 12 januari 2007 (tweede fase) ingediende bezwaar is, voor zover hier van belang, bij besluit van 29 mei 2007 eveneens ongegrond verklaard.

Tegen de beide besluiten op bezwaar is beroep ingesteld bij deze rechtbank.

Hangende voormelde beroepsprocedures heeft verweerder bij besluit van 17 december 2007, naar aanleiding van een verzoek van vergunninghoudster tot wijziging van het bouwplan, vergunning verleend tot het uitvoeren van het gewijzigde bouwplan.

Bij uitspraak van 22 januari 2008 (Reg.nrs. WW44 07/989-STRN en WW44 07/2511-STRN) heeft deze rechtbank het beroep, gericht tegen de bouwvergunning eerste en tweede fase, gegrond verklaard en de besluiten van verweerder van 6 februari 2007 en 29 mei 2007 vernietigd.

Tegen deze uitspraak hebben verweerder en vergunninghoudster bij brieven van respectievelijk 1 februari 2008 en 7 februari 2008 hoger beroep ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling).

Bij uitspraak van 13 augustus 2008 heeft de Afdeling de hoger beroepen, voor zover gericht tegen de gegrondverklaring van het tegen het besluit van 6 februari 2007 (ook aangeduid als: het bestreden besluit I) ingestelde beroep, gegrond verklaard en de uitspraak van deze rechtbank van 22 januari 2008 in zoverre vernietigd en de zaak in zoverre teruggewezen naar de rechtbank. Voor het overige heeft de Afdeling de aangevallen uitspraak bevestigd.

Bij besluit van 14 oktober 2008 heeft verweerder, met inachtneming van de rechterlijke uitspraken, een nieuw besluit op het bezwaar van verzoekers tegen de verleende bouwvergunning tweede fase genomen en het bezwaar opnieuw ongegrond verklaard, onder aanpassing van de motivering overeenkomstig het advies van verweerders Algemene bezwaarschriftencommissie van 6 oktober 2008.

Tegen dit besluit (ook aangeduid als: het bestreden besluit II) heeft de gemachtigde van verzoekers bij brief van 14 november 2008, beroep ingesteld bij deze rechtbank.

Voorts heeft de gemachtigde van verzoekers bij brief van eveneens 14 november 2008, de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen, inhoudende schorsing van de bouwvergunning eerste en tweede fase.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 december 2008. Verzoekers hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Vergunninghoudster heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde, bijgestaan door (naam).

2 Overwegingen

Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op

verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.

Voor zover de daartoe uit te voeren toetsing meebrengt dat de rechtmatigheid van de bestreden besluiten wordt beoordeeld, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter een voorlopig karakter en is dat oordeel niet bindend voor de beslissing in de hoofdzaak.

De voorzieningenrechter stelt vast dat gelet op de uitspraak van de Afdeling opnieuw in de hoofdzaak ter toetsing en beoordeling voorligt het beroep tegen het besluit van 6 februari 2007 (bouwvergunning eerste fase). De rechtbank dient ingevolge de uitspraak van de Afdeling het besluit van 17 december 2007 bij de behandeling van genoemd beroep te betrekken. Tevens ligt voor in de hoofdzaak ter toetsing en beoordeling het beroep tegen het besluit van 14 oktober 2008 (bouwvergunning tweede fase).

Wettelijk kader

Ingevolge artikel 40, eerste lid, van de Woningwet , zoals deze bepaling luidde tot 1 april 2007, is het verboden te bouwen zonder of in afwijking van een vergunning van burgemeester en wethouders (bouwvergunning).

Op grond van artikel 44, eerste lid, van de Woningwet , zoals deze bepaling luidde tot

1 april 2007, mag slechts en moet de reguliere bouwvergunning worden geweigerd, indien:

a. het bouwen waarop de aanvraag betrekking heeft, niet voldoet aan de voorschriften die zijn gegeven bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in de artikelen 2 en 120;

b. het bouwen niet voldoet aan de bouwverordening, of zolang de bouwverordening daarmee nog niet in overeenstemming is gebracht, aan de voorschriften die zijn gegeven bij een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 8, achtste lid, of bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 12 0;

c. het bouwen in strijd is met een bestemmingsplan of met de eisen die krachtens zodanig plan zijn gesteld;

d. het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk of de standplaats, waarop de aanvraag betrekking heeft, in strijd is met redelijke eisen van welstand, beoordeeld naar de criteria, bedoeld in artikel 12a, eerste lid, onderdeel a, tenzij burgemeester en wethouders van oordeel zijn dat de bouwvergunning niettemin moet worden verleend, of

e. voor het bouwen een vergunning ingevolge de Monumentenwet 1988 of een provinciale of gemeentelijke monumentenverordening is vereist en deze niet is verleend.

Artikel 56a van de Woningwet , voor zover thans van belang, luidt als volgt:

“1. Een reguliere bouwvergunning wordt op aanvraag in twee fasen verleend.

2. De bouwvergunning eerste fase mag slechts en moet worden geweigerd indien een weigeringsgrond als bedoeld in artikel 44, eerste lid, onderdeel b, c, d of e, van toepassing is, met dien verstande dat onderdeel b van dat lid slechts van toepassing is voor zover de daar bedoelde voorschriften van stedenbouwkundige aard zijn.

3. De bouwvergunning tweede fase mag slechts en moet worden geweigerd indien een weigeringsgrond als bedoeld in artikel 44, eerste lid, onderdeel a of b, van toepassing is, met dien verstande dat onderdeel b van dat lid niet van toepassing is voor zover de daar bedoelde voorschriften van stedenbouwkundige aard zijn.

4. (….);

5. (….);

6. (….);

7. (….);

8. Indien het bouwplan waarvoor de bouwvergunning eerste fase is verleend als gevolg van hun besluit omtrent de aanvraag om bouwvergunning tweede fase zodanige wijziging behoeft dat naar het oordeel van burgemeester en wethouders wederom een toetsing aan de weigeringsgronden van de eerste fase noodzakelijk is, delen zij dit onverwijld mede aan de aanvrager van de bouwvergunning tweede fase. Zij stellen hem daarbij in de gelegenheid binnen vijf weken een gewijzigde aanvraag om bouwvergunning eerste fase in te dienen. Burgemeester en wethouders beslissen omtrent die gewijzigde aanvraag binnen vier weken. Indien burgemeester en wethouders niet binnen die vier weken beslissen, is de bouwvergunning eerste fase van rechtswege verleend. De bouwvergunning eerste fase, zoals die in tweede instantie is verleend, treedt, voor zover die afwijkt van de primaire bouwvergunning eerste fase, in de plaats van de primaire bouwvergunning eerste fase. (….).”

Beoordeling

Het Calypsoproject betreft een nieuwbouwproject ter vervanging van het Holiday Inn-hotel, de Calypso-bioscoop en de Pauluskerk. Het bouwplan voorziet in de bouw van vier bouwblokken gesitueerd aan de Mauritsweg en het Schouwburgplein te Rotterdam. De bouwblokken zullen ruimte bieden aan woningen, kantoren, winkels en parkeervoorzieningen. Bouwblokken A en C bestaan uit 22 bouwlagen, bouwblokken B en D uit respectievelijk 18 en 14 bouwlagen. Naast bouwblok D zal de nieuwe Pauluskerk worden gebouwd, bestaande uit 6 bouwlagen.

Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan “Coolsingel en omgeving”, in samenhang bezien met de “Eerste herziening bestemmingsplan Coolsingel en omgeving” rust op de gronden waarop het Calypsoproject is geprojecteerd de bestemming “Stadscentrum”, zone I en III. Het bouwplan is in strijd met voornoemd bestemmingsplan. Voor het bouwplan is vrijstelling verleend.

Bouwvergunning eerste fase

Bij het ingestelde beroep tegen het besluit van 6 februari 2007 hebben verzoekers allereerst de bezwaren tegen het primaire besluit van 23 juni 2006 herhaald. Deze hebben betrekking op de navolgende onderwerpen:

1. Strijd met het Besluit luchtkwaliteit 2005

2. Niet voldaan aan de vereisten voor vrijstelling

3. Vermindering zon- en daglichttoetreding

4. Bouwplan niet in overeenstemming met redelijke eisen van welstand

5. Nieuwe Pauluskerk in strijd met het bestemmingsplan

Voor hetgeen verweerder naar aanleiding van genoemde gronden heeft overwogen, verwijst de voorzieningenrechter naar de uitspraak van de rechtbank van 22 januari 2008 (blz. 3-4).

De voorzieningenrechter overweegt ter zake van de hiervoor vermelde gronden het volgende.

Ad 1.

Wat betreft de gestelde overschrijding van de grenswaarden voor de luchtkwaliteit, gebaseerd op het Besluit luchtkwaliteit 2005 (en gelet hierop door verweerder getoetst aan de norm 2005), stelt de voorzieningenrechter vast dat verweerder zijn standpunt in dezen mede heeft gebaseerd op het deskundigenrapport van Cauberg-Huygen van 29 mei 2006.

Uit het onderzoek van Cauberg-Huygen komt naar voren dat de realisering van het bouwplan over het gehele invloedsgebied geen toename van concentraties met zich brengt. Weliswaar worden in de huidige (onbebouwde) situatie een aantal grenswaarden gedeeltelijk overschreden, doch uit het onderzoek komt naar voren dat deze reeds bestaande achtergrondconcentratie niet zal toenemen als gevolg van het bouwplan.

Nu Cauberg-Huygen bij het onderzoek is uitgegaan van een situatie met een redelijk te achten aantal verkeersbewegingen per nieuw te bouwen appartement en er desondanks geen toename van concentraties is waargenomen, heeft verweerder, naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter, terecht het standpunt kunnen innemen dat geen sprake is van strijd met het Besluit luchtkwaliteit 2005.

De door verzoekers op 28 november 2008 bij de rechtbank ingediende ‘Notitie’ afkomstig van adviesbureau EW Milieu-advies en ondertekend door drs. E.M. Korevaar, kan de voorzieningenrechter niet tot een ander oordeel brengen nu de in die notitie gemaakte opmerkingen met betrekking tot de (gestelde onjuiste of onvolledige) berekenwijze van Cauberg-Huygen, niet zijn gestaafd met concrete herberekeningen, dan wel met onderliggende principiële keuzes over de wijze waarop en met welke uitgangspunten de berekeningen als uitgevoerd door Cauberg-Huygen op andere wijze uitgevoerd hadden moeten worden.

Ad 2

Het standpunt van verzoekers dat ten onrechte binnenplanse vrijstelling is verleend nu het bouwplan beletselen van stedenbouwkundige aard oproept, is door de Afdeling afgewezen. Voormelde grond kan derhalve hier niet meer naar voren worden gebracht.

Ad 3

Uit de gedingstukken is de voorzieningenrechter gebleken dat verweerder - om te kunnen beoordelen in hoeverre het bouwplan invloed heeft op de zon- en daglichttoetreding van de bestaande woningen, in het bijzonder ten aanzien van de Hartsuijkerflat - nader onderzoek heeft doen uitvoeren door verweerders Ontwikkelingsbedrijf Rotterdam (notitie van 18 mei 2005, aangevuld met een studie over de periode 21 december en 21 juni), door Cauberg-Huygen (Rapport van 21 juli 2006) en door Van Overveld Bouwbesluit Advies B.V., (Rapport van 30 november 2006). In het kader van deze onderzoeken is, onder meer, een vergelijking gemaakt tussen hetgeen op grond van het bestemmingsplan is toegestaan ter zake van schaduwwerking en daglichttoetreding op de bestaande woonomgeving met hetgeen na realisering van het bouwplan kan worden verwacht ter zake van schaduwwerking en daglichttoetreding voor de bestaande woonomgeving. Uit de hiervoor vermelde onderzoeken komt naar voren dat de schaduwwerking als gevolg van het bouwplan enkel voor de Hartsuijkerflat marginaal zal toenemen ten opzichte van de schaduwwerking die wordt veroorzaakt door de in het bestemmingsplan toegestane bebouwing. In aanmerking genomen dat de nieuwbouw wordt gerealiseerd in het centrum van de stad op een afstand van ten minste 17 meter van de bestaande bebouwing, mede in aanmerking genomen dat de te verwachten marginale toename van de schaduwwerking zal plaatsvinden in de maanden april en september tussen 14.30 en 15.30 uur en dat in de overige maanden deze toename kleiner zal worden, ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding de bouwvergunning om die reden te schorsen, te meer nu het standpunt van verweerder in dezen niet door verzoekers is weerlegd met een deskundigenrapport waaruit anders zou blijken.

Voor zover de gronden van verzoekers ten aanzien van schaduwwerking en daglichttoetreding betrekking hebben op de nieuw te bouwen appartementen/woningen kunnen die gronden niet bij de behandeling van de onderhavige bouwvergunningen worden betrokken nu verzoekers niet als belanghebbenden in de zin van artikel 1:2, van de Awb kunnen worden aangemerkt ter zake van het woongenot van toekomstige, thans nog ombekende, bewoners van die appartementen/woningen.

Ad. 4

Toetsing van het bouwplan aan de redelijke eisen van welstand dient in het kader van een bouwvergunning eerste fase plaats te vinden. Uit de uitspraak van de Afdeling volgt dat de negatieve adviezen van de welstandscommissie Rotterdam van 14 september 2005 en de welstandscommissie Utrecht van 11 oktober 2006 voorbij gaan aan de bouwmogelijkheden die het bestemmingsplan nu eenmaal biedt en de wetgever colleges van burgemeester en wethouders de bevoegdheid heeft verleend om ook bouwvergunning te verlenen voor bouwplannen die in strijd zijn met de redelijke eisen van welstand.

Voorts heeft de stichting Dorp, Stad en Land (hierna: DSL) op 5 oktober 2007 uiteindelijk positief geadviseerd ten aanzien van de voorgestelde detaillering van het Calypsoproject op de aspecten van deugdelijkheid, kwaliteit, duurzaamheid en uitvoerbaarheid. Niet is gebleken dat de stichting daarbij voorbij is gegaan aan de esthetiek van de detaillering.

Ad 5

Wat betreft de stelling dat het beoogde gebruik van de nieuwe Pauluskerk in strijd zou zijn met het bestemmingsplan, is de voorzieningenrechter gebleken dat van de zijde van verweerder uitdrukkelijk is gesteld dat de nieuw te bouwen Pauluskerk niet zal worden gebruikt voor opvang van dakloze verslaafden. Daarvoor zullen, aldus verweerder, andere oplossingen worden getroffen. Gelet hierop kan deze grond geen doel treffen.

Voorts hebben verzoekers ter zake van het besluit van 6 februari 2007, kort en zakelijk weergegeven, de navolgende beroepsgronden aangevoerd dan wel herhaald:

6. De bezwaren van een drietal eisers zijn ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard.

7. Een gedeelte van de beoogde gebruiksfuncties van het (kerk-)gebouw is in strijd met het bestemmingsplan.

8. Met het bouwplan worden de voor- en achterrooilijnen overschreden.

9. Bij realisatie van het bouwplan kunnen de ingevolge het geldende bestemmingsplan rondom het project gelegen bestemmingen niet meer worden verwezenlijkt.

10. Verweerder had geen vrijstelling kunnen verlenen op grond van artikel 4, tweede lid, onderdeel b, van het bestemmingsplan, aangezien deze vrijstellingsmogelijkheid onvoldoende objectief is begrensd.

11. Niet staat vast of wordt voldaan aan de beschrijving in hoofdlijnen uit het bestemmingsplan voor wat betreft de Wet geluidhinder.

12. Verweerder had geen binnenplanse vrijstelling mogen verlenen, nu het bouwplan beletselen van stedenbouwkundige aard oproept, zoals stank, luchtvervuiling, verkeersoverlast, vermindering van lichtinval, schaduwwerking en windhinder. Hierdoor verslechtert de kwaliteit van de leefomgeving. Het bouwplan zal leiden tot extra verkeer en daardoor tot meer stikstofdioxide en fijnstof in de lucht. Er vindt overschrijding plaats van de grenswaarden voor stikstofdioxide en fijnstof zoals vastgesteld in het Besluit luchtkwaliteit 2005 waarbij ten onrechte de zeezoutcorrectie is toegepast. De benzeenconcentratie is niet onderzocht.

13. Verweerder had bij afweging van de belangen de vrijstelling moeten weigeren daar voorbij is gegaan aan alternatieve bouwplannen met minder nadelen voor de omgeving.

14. Het bouwplan is niet te rijmen met de Koepelnota welstand, de Nota hoogbouwbeleid 2000-2010 en het Singelplan. Verweerder is onvoldoende overtuigend en gefundeerd voorbij gegaan aan twee uiterst negatieve welstandsadviezen, waaronder de gevraagde “second opinion” van de welstandscommissie te Utrecht. Van zwaarwegende belangen op grond waarvan hiervan door verweerder kon worden afgeweken, is geen sprake.

15. De bouwvergunning eerste fase is verleend in strijd met het Besluit indieningsvereisten aanvraag bouwvergunning (hierna: Biab) en met de welstand, nu verweerder de toetsing van aspecten als deugdelijkheid, kwaliteit, duurzaamheid en uitvoerbaarheid via het verbinden van een welstandsvoorwaarde aan de bouwvergunning eerste fase heeft doorgeschoven naar de beoordeling van de bouwaanvraag tweede fase. Daardoor zijn voornoemde aspecten onttrokken aan de welstand.

De voorzieningenrechter overweegt ten aanzien van deze beroepsgronden het volgende.

Ad 6

Uit de uitspraken van deze rechtbank en de Afdeling volgt dat verweerder verzoeker 1 en 2 ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. (Naam betrokkene) is terecht niet-ontvankelijk verklaard en treedt thans ook niet op als verzoeker.

Ad 7

De voorzieningenrechter verwijst voor wat deze grond betreft naar hetgeen hiervoor omtrent het gebruik van de nieuwe Pauluskerk onder punt 5 is overwogen.

Ad 8

Gelet op artikel 9, eerste lid, van de Woningwet kan deze grond niet slagen. Ingevolge genoemd artikel blijven voorschriften van de bouwverordening buiten toepassing voor zover deze niet overeenstemmen met de voorschriften van het desbetreffende bestemmingsplan.

Ad 9

Gelet op hetgeen hierboven onder ad 3 is overwogen, komt de voorzieningenrechter tot het oordeel dat niet dan wel onvoldoende is onderbouwd dat omliggende bestemmingen door het onderhavige bouwplan niet meer kunnen worden gerealiseerd.

Ad 10

Gelet op de uitspraak van de Afdeling kan deze grond geen doel meer treffen.

Ad 11

Met deze grond lijken verzoekers de vraag te stellen aan de rechtbank of is voldaan aan de beschrijving in hoofdlijnen uit het bestemmingsplan wat betreft de Wet geluidhinder.

Verzoekers dienen evenwel met concrete nader onderbouwde gronden te komen om een adequaat oordeel van de voorzieningenrechter te kunnen ontvangen. Nu niet duidelijk is over welke vermeend onjuist feit een oordeel moet worden gegeven, faalt deze grond.

Ad 12

Het standpunt van verzoekers dat ten onrechte binnenplanse vrijstelling is verleend nu het bouwplan beletselen van stedenbouwkundige aard oproept, is door de Afdeling in hoger beroep afgewezen. Voormelde grond kan derhalve hier niet meer naar voren worden gebracht.

Wat betreft de grond van verzoekers dat Cauberg-Huygen ten onrechte voor de berekening van fijnstof de zogenaamde zeezoutcorrectie heeft toegepast, stelt de voorzieningenrechter het navolgende vast. Wat er ook zij van deze stelling van verzoekers en wat er ook zij van de huidige stand van rechtspraak en de inhoud van de betreffende EG-richtlijn ter zake van de zeezoutcorrectie, uit de berekeningen is komen vast te staan dat ook zonder zeezoutaftrek geen overschrijdingen van de jaargrenswaarde en de daggrenswaarde van fijnstof plaatsvinden. Het antwoord op de vraag of de toegepaste zeezoutaftrek in strijd is met Richtlijn 99/30/EG kan derhalve in het midden blijven.

Verzoekers stellen, gelet op het tot de gedingstukken behorende rapport van Excel Air, gedateerd 22 februari 2006, ten onrechte dat de benzeenconcentratie niet is onderzocht. Gesteld noch gebleken is dat verweerder zich in haar besluitvorming niet op dit rapport heeft kunnen beroepen.

Ad 13, 14 en 15

Gelet op de uitspraak van de Afdeling kunnen deze gronden geen doel meer treffen.

Met bovenstaande overwegingen heeft de voorzieningenrechter een voorlopig oordeel gegeven over de beroepsgronden zoals door verzoekers eerder bij deze rechtbank ingediend op 19 maart 2007, aangevuld op 16 april 2007 en 19 november 2007.

Zoals eerder reeds aangegeven heeft verweerder hangende voormelde beroepsprocedures bij besluit van 17 december 2007 naar aanleiding van een verzoek van vergunninghoudster tot wijziging van het bouwplan, vergunning verleend tot het uitvoeren van het gewijzigde bouwplan.

De Afdeling heeft genoemd besluit in zoverre betrokken bij het aldaar aanhangig geschil dat in rechtsoverweging 2.7. is aangegeven dat gelet op de grote omvang van het bouwplan het een wijziging van ondergeschikte aard betreft.

De rechtbank dient het besluit van 17 december 2007 bij de behandeling van het beroep gericht tegen het besluit van 6 februari 2007 te betrekken.

Tegen het besluit van 17 december 2007 hebben verzoekers - kort en zakelijk weergegeven - het navolgende aangevoerd:

1. De bouwkundige wijzigingen zijn niet van ondergeschikte aard.

2. Niet is gebleken dat de wijzigingsaanvraag is getoetst aan artikel 44 van de Woningwet .

3. Ten onrechte is ingestemd met de voorwaarde inzake de detaillering.

4. Het advies van DSL is niet zorgvuldig tot stand gekomen en kan niet gelden als een positief welstandsoordeel over bouwtechnische aspecten in de gewijzigde bouwvergunning.

5. Niet is voldaan aan de voorwaarde in de bouwvergunning eerste fase inzake de detaillering van het gebouw.

6. Het besluit is genomen met vooringenomenheid.

7. Een welstandstoets van het gewijzigde bouwplan ontbreekt.

8. Met de gewijzigde bouwvergunning wordt voortgebouwd op de ondeugdelijke bouwvergunningen voor de eerste en tweede fase.

9. Verweerder had het ontbreken van gegevens en bescheiden in het kader van het Biab niet mogen accepteren.

De voorzieningenrechter overweegt ten aanzien van deze beroepsgronden het volgende.

Ad 1

Deze grond kan thans niet meer aan de orde komen nu de Afdeling heeft overwogen dat gelet op de grote omvang van het bouwplan, sprake is van een wijziging van ondergeschikte aard.

Ad 2

In samenhang met hetgeen onder ad 1 is overwogen, stelt de voorzieningenrechter vast dat gelet op artikel 56a, lid 8, van de Woningwet verweerder in redelijkheid heeft kunnen afzien van een hernieuwde toetsing van het gewijzigde bouwplan aan de weigeringsgronden van de eerste fase.

Ad 3

Ook deze grond kan thans gelet op de uitspraak van de Afdeling niet meer aan de orde komen.

Ad 4

De voorzieningenrechter volgt verzoekers niet in de stelling dat het advies van DSL met betrekking tot de detaillering op onzorgvuldige wijze tot stand is gekomen. Verzoekers hebben hun stelling niet dan wel onvoldoende onderbouwd. Ook hebben verzoekers geen deskundigenrapport overgelegd waaruit zou blijken dat verweerder genoemd advies van de stichting niet aan zijn besluiten ten grondslag heeft mogen leggen.

Ad 5

Gelet op het advies van DSL van 5 oktober 2007 en de aanvulling van de motivering van het besluit van 12 januari 2007 zoals vervat in bestreden besluit II, kan deze grond evenmin slagen.

Ad 6

Verzoekers hebben deze beroepsgrond niet dan wel onvoldoende onderbouwd, derhalve kan deze niet slagen.

Ad 7

Mede gelet op hetgeen onder ad 1 en ad 2 is overwogen, is een toets van het gewijzigde bouwplan aan de redelijke eisen van welstand niet aan de orde.

Ad 8

Gelet op hetgeen de voorzieningenrechter ten aanzien van de bouwvergunningen eerste en tweede fase heeft overwogen respectievelijk nog zal overwegen, kan deze nogal algemeen geformuleerde grond niet slagen.

Ad 9

Deze grond kan evenmin slagen nu verweerder geen voorwaarde aan de bouwvergunning eerste fase heeft verbonden maar bepaald dat de detaillering van het bouwplan bij de toetsing van de aanvraag om bouwvergunning tweede fase zou worden onderzocht hetgeen aanvankelijk niet maar uiteindelijk is gebeurd bij het bestreden besluit II.

Verweerder heeft bij het bestreden besluit II de bezwaren, voor zover gericht tegen de vergunde wijziging van het bouwplan met betrekking tot het Bouwbesluit en de bouwverordening, verworpen. Gelet hierop zal de voorzieningenrechter deze bezwaren van verzoekers mede betrekken bij de beoordeling van de bouwvergunning tweede fase.

Bouwvergunning tweede fase

Bij besluit van 12 januari 2007 heeft verweerder aan vergunninghoudster de bouwvergunning tweede fase verleend. Deze rechtbank heeft het beroep tegen het besluit van 29 mei 2007, waarin het besluit van 12 januari 2007 is gehandhaafd, gegrond verklaard en het besluit van 29 mei 2007 vernietigd. De Afdeling heeft dit deel van de uitspraak van de rechtbank bevestigd.

Zoals hiervoor bij de beoordeling van de bouwvergunning eerste fase reeds door de voorzieningenrechter is overwogen, heeft verweerder hangende het beroep tegen de bouwvergunning eerste en tweede fase, bij besluit van 17 december 2007 naar aanleiding van een verzoek van vergunninghoudster tot wijziging van het bouwplan, vergunning verleend tot het uitvoeren van het gewijzigde bouwplan.

Met dit besluit heeft verweerder, voor zover voor de beoordeling van de bouwvergunning tweede fase van belang, voldaan aan zijn toezegging opgenomen in de bouwvergunning eerste fase, inhoudende om in het kader van de toetsing van de aanvraag bouwvergunning tweede fase, ten aanzien van detaillering van het bouwplan aspecten als deugdelijkheid, kwaliteit, duurzaamheid en uitvoerbaarheid te (laten) onderzoeken door de dienst Stedebouw en Volkshuisvesting en door onafhankelijke deskundigen.

De Afdeling heeft ter zake van deze nadere detaillering van het bouwplan bepaald dat dit onderdeel van het bouwplan niet behoort te worden geduid als een aan de bouwvergunning eerste fase verbonden voorwaarde, doch deel uitmaakt van de procedure bouwaanvraag tweede fase en in dat kader mede beoordeeld dient te worden.

Verweerder heeft vervolgens, nadat verzoekers in de gelegenheid zijn gesteld aanvullende bezwaren in te dienen, welke aanvullende bezwaren bij brief met bijlagen van 8 september 2008 door verweerder zijn ontvangen, het besluit van 14 oktober 2008 genomen. Bij dit besluit heeft verweerder de bij besluit van 12 januari 2007 verleende bouwvergunning tweede fase, onder aanpassing van de motivering, gehandhaafd.

De voorzieningenrechter dient thans een voorlopig oordeel te geven over de bij besluit van 14 oktober 2008 gehandhaafde bouwvergunning tweede fase gedateerd 12 januari 2007. Daarbij dient de voorzieningenrechter een voorlopig oordeel te geven over de vraag of verweerder, hoewel niet in formele zin bij afzonderlijk besluit, in is gegaan op de bezwaren van verzoekers tegen het besluit van 17 december 2007.

Verzoekers hebben in het tegen het besluit van 14 oktober 2008 ingestelde beroep voor wat de gronden betreft verwezen naar het door hen ingestelde beroep tegen het besluit van 29 mei 2007. Verzoekers hebben tegen laatstgenoemd besluit - kort en zakelijk weergegeven - de volgende gronden aangevoerd:

1. Verweerder heeft ten onrechte de bezwaren van een drietal eisers niet-ontvankelijk verklaard.

2. De bouwvergunning eerste fase is onder voorwaarde verleend en zolang aan deze voorwaarde niet is voldaan, had verweerder geen vergunning voor de tweede fase mogen verlenen.

3. De bouwvergunning tweede fase had niet mogen worden verleend, nu de aanvraag van de bouwvergunning tweede fase niet marginaal afwijkt van de bouwvergunning eerste fase.

4. Het bouwplan is in strijd met de gemeentelijke bouwverordening, nu zowel de voor- als de achterrooilijnen worden overschreden en hiervoor geen vrijstelling is verleend.

5. Het bouwplan is in strijd met het Bouwbesluit, nu de nieuwe woningen niet voldoen aan de vereisten qua daglichttoetreding.

6. De toetsing aan het Bouwbesluit en de bouwverordening voor wat betreft de brandveiligheid heeft niet op basis van de juiste gegevens plaatsgevonden.

Voor hetgeen verweerder naar aanleiding van genoemde gronden heeft overwogen, verwijst de voorzieningenrechter naar de uitspraak van de rechtbank van 22 januari 2008 (blz. 3-4).

De voorzieningenrechter overweegt het volgende.

Ad 1

Hier zij herhaald dat uit de uitspraken van deze rechtbank en de Afdeling volgt dat verweerder verzoeker 1 en 2 ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. (Naam betrokkene) is terecht niet-ontvankelijk verklaard en treedt thans ook niet op als verzoeker.

Ad 2

De Afdeling heeft overwogen dat verweerder er in het besluit tot verlening van de bouwvergunning eerste fase op heeft gewezen dat in het kader van de toetsing van de aanvraag om de bouwvergunning tweede fase ten aanzien van de detaillering van het bouwplan aspecten als deugdelijkheid, kwaliteit, duurzaamheid en uitvoerbaarheid nog zullen worden onderzocht door de dienst Stedebouw en Volkshuisvesting en door onafhankelijke deskundigen en dat de passage omtrent de detaillering van het bouwplan geen grond biedt voor het oordeel dat deze moet worden opgevat als een aan de bouwvergunning eerste fase verbonden voorwaarde. Gelet hierop kan genoemde passage op zichzelf geen belemmering vormen voor het verlenen van een bouwvergunning tweede fase. De voorzieningenrechter stelt vast dat opgenoemde toetsing heeft plaatsgevonden blijkens het eerder reeds genoemde advies van DSL van 5 oktober 2007. Hiermee kunnen de gronden onder 3 en 5 met betrekking tot het besluit van 17 december 2007 evenmin slagen.

Ad 3

De voorzieningenrechter stelt allereerst vast dat bij besluit van 17 december 2007 vergunning is verleend tot het uitvoeren van het gewijzigde bouwplan. Uit de uitspraak van de Afdeling volgt dat gelet op de grote omvang van het bouwplan de vergunde wijziging van ondergeschikte aard is. Hiermee kunnen de gronden onder 1 en 2 met betrekking tot het besluit van 17 december 2007 evenmin slagen.

Ad 4

De voorzieningenrechter verwijst met betrekking tot deze grond naar hetgeen is overwogen onder ad 8 met betrekking tot het bestreden besluit I.

Ad 5

Wat betreft de gronden van verzoekers die betrekking hebben op de invloed van het bouwplan op de lichttoetreding en schaduwwerking in de bestaande woningen en in de nieuw te bouwen woningen, verwijst de rechtbank naar hetgeen hiervoor is overwogen ten aanzien van de bouwvergunning eerste fase onder ad 3.

Ad 6

Uit de stukken blijkt dat het bouwplan wat betreft de brandveiligheid is getoetst aan het Bouwbesluit en de niet-stedenbouwkundige voorschriften van de bouwverordening en dat verweerder heeft geconcludeerd dat het bouwplan voldoet aan de daarin voorgeschreven brandveiligheidseisen. Aan deze conclusie liggen twee brandveiligheidsconcepten van Cauberg-Huygen en Van Overveld Bouwbesluit Advies B.V. ten grondslag. Niet is gebleken dat verweerder genoemde concepten niet aan de bouwvergunning tweede fase ten grondslag heeft mogen leggen. Verzoekers hebben geen deskundigenrapport overgelegd waaruit anders zou blijken. Deze grond kan derhalve niet slagen.

Uit het voorgaande volgt dat in beroep, de bestreden besluiten I en II naar verwachting in stand zullen blijven, zodat er geen aanleiding is voor het treffen van een voorlopige voorziening.

Zowel de gemachtigde van verweerder als de gemachtigde van vergunninghoudster hebben ter zitting het verzoek gedaan aan de voorzieningenrechter om gebruik te maken van de in artikel 8:86, eerste lid, van de Awb geboden mogelijkheid onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaken. De gemachtige van verzoekers heeft zich over dit verzoek niet uitgelaten. Gelet op de omvang van het geschil, het belang van de onderhavige zaken, de mededeling van de zijde van de rechtbank aan partijen bij brief van 17 september 2008 inhoudende dat beide hoofdzaken in maart 2009 ter zitting zullen worden behandeld, acht de voorzieningenrechter het vanuit het oogpunt van een goede procesorde niet passend genoemd verzoek thans in te willigen.

Voor een veroordeling in de proceskosten ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding.

3 Beslissing

De voorzieningenrechter,

recht doende:

wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.

Aldus gedaan door mr. drs. J.W.H.G. Loyson, rechter, in tegenwoordigheid van

mr. P. de Grooth-Wierenga, griffier.

De griffier: De rechter:

Uitgesproken in het openbaar op: 16 december 2008.

Afschrift verzonden op: 16 december 2008


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature