Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebieden:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Vrijstelling bestemmingsplan en bouwvergunning voor complex van 25 appartementen en 2 commerciële ruimten. Besluit is op het punt van beperking van privacy, verkeersituatie en parkeerproblemen eerst hangende procedure deugdelijk gemotiveerd. Vernietiging met instandlaten rechtsgevolgen. Eisers hebben zich in voldoende mate kunnen uitlaten over de aanpassingen van de motivering.

Uitspraak



RECHTBANK ROERMOND

Sector bestuursrecht, meervoudige kamer

Procedurenummers: AWB 09 / 651 en 09 / 652

Uitspraak van de rechtbank als bedoeld in artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)

inzake

1. [eiser 1] te [woonplaats], eisers,

gemachtigde mr. M.J.A. Verhagen,

2. [eiser 2] te [woonplaats], eiser,

gemachtigde mr. H.U. van der Zee

tegen

het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Weert, verweerder.

1. Procesverloop

1.1. Bij besluit van 24 maart 2009 heeft verweerder aan [naam vergunninghouder] te [plaatsnaam] (verder aan te halen als vergunninghoudster) bouwvergunning en vrijstelling op grond van artikel 19, tweede lid van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) verleend voor het bouwen van commerciële ruimten en 25 appartementen op het perceel, kadastraal bekend [naam sectie], gelegen aan de [naam locatie].

1.2. Tegen dat besluit is namens eisers onder 1 (hierna: [eiser 1]) en eiser onder 2 (hierna: [eiser 2]) door hun respectieve gemachtigden bij deze rechtbank rechtstreeks beroep ingesteld op bij aanvullend beroepschrift aangevoerde gronden.

1.3. Aan vergunninghoudster is bij aangetekend verzonden brieven verzocht of zij als partij aan deze gedingen wil deelnemen. Zij heeft daarop niet gereageerd.

1.4. De door verweerder ter uitvoering van artikel 8:42 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ingezonden stukken en het verweerschrift zijn in afschrift aan voornoemde gemachtigden gezonden.

1.5. De beroepen zijn -gevoegd- behandeld ter zitting van de rechtbank op 20 november 2009. [eiser 1] is -met voorafgaand bericht- niet verschenen, noch heeft zij zich doen vertegenwoordigen. Namens [eiser 2] is zijn gemachtigde verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. H.L.M.G. Creemers.

2. Overwegingen

2.1. Op 6 augustus 2007 heeft vergunninghoudster een schetsplan ingediend voor het bouwen van appartementen en commerciële ruimten aan de [naam locatie]. Het desbetreffende complex kent een maximale hoogte van 15,50 meter boven maaiveld en bestaat uit 25 appartementen, twee commerciële ruimten, alsmede 25 bergingen en 31 parkeerplaatsen in de kelder en 9 bovengrondse parkeerplaatsen. Op het projectgebied lagen tot dan toe drie bedrijfspanden en twee woningen.

2.2. In reactie op dat plan heeft verweerder bij brief van 7 november 2007 aan vergunninghoudster meegedeeld dat op het desbetreffende perceel krachtens het vigerende bestemmingsplan [naam bestemmingsplan 1] de bestemmingen [namen bestemmingen] rusten en dat het bouwplan in strijd is met het vigerende bestemmingsplan omdat het oprichten van appartementen in 5 bouwlagen op die locatie niet is toegestaan. Verweerder heeft er voorts op gewezen dat het verlenen van vrijstelling van het bestemmingsplan mogelijk is, mits rekening wordt gehouden met een aantal in die brief gemaakte opmerkingen en een goede ruimtelijke onderbouwing wordt ingediend. De welstandscommissie heeft een positief advies over het schetsplan gegeven, onder voorwaarde dat de stalen spiltrappen worden voorzien van een afdekking (pet).

2.3. Op 17 april 2008 heeft vergunninghoudster voor het complex een bouwvergunning aangevraagd. Bij de aanvraag is een ruimtelijk onderbouwing gevoegd.

2.4. Het ontwerp-besluit tot verlening van vrijstelling en bouwvergunning heeft vanaf 6 november 2008 gedurende zes weken ter inzage gelegen, hetgeen voordien bekend is gemaakt in een huis-aan-huisblad. Over het ontwerp-besluit zijn door enkele omwonenden, waaronder [eiser 1] en [eiser 2], zienswijzen naar voren gebracht.

2.5. De zienswijze van [eiser 1], wonende aan de [adres 1] tegenover het geplande complex, houdt in grote lijnen in dat zij vermindering van lichttoetreding en aantasting van hun privacy vrezen. Ook hebben zij te kennen gegeven dat onduidelijk is hoe in de parkeerbehoefte zal worden voorzien en tal van andere aspecten aangevochten of in twijfel getrokken.

2.6. De zienswijze van [eiser 2], wonende aan de [adres 2] tegenover het geplande complex, komt erop neer dat er van meer inkijk en vermindering van privacy sprake zal zijn, dat de verkeerssituatie achteruit zal gaan en de parkeerproblematiek zal toenemen.

2.7. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de gevraagde vrijstelling en bouwvergunning, onder een aantal daarin omschreven voorwaarden, verleend. In dat besluit is vermeld dat de vrijstelling betrekking heeft op het inmiddels op 29 januari 2009 in werking getreden bestemmingsplan [naam bestemmingsplan 2], welk bestemmingsplan -naar ter zitting van de rechtbank door verweerders gemachtigde is uiteengezet- het eerdergenoemde bestemmingsplan [naam bestemmingsplan 1] vervangt. Ter zitting is voorts gebleken dat beide bestemmingsplannen ten aanzien van de betrokken locatie in essentie gelijk zijn en slechts op onderdelen verschillen, zulks met name wat betreft de omvang en vorm van de bouwvlakken. Voorts kende het bestemmingsplan [naam bestemmingsplan 1] geen maximumbouwhoogte zodat door de aanvullende werking van de Bouwverordening een maximale hoogte van 15 meter mogelijk was, terwijl het bestemmingsplan [naam bestemmingsplan 2]voor deze locatie een maximumhoogte van 9 meter kent.

2.8. In het bestreden besluit is voorts onder meer overwogen dat het project past binnen de door Gedeputeerde Staten van Limburg vastgestelde lijst van gevallen waarin toepassing kan worden gegeven aan artikel 19, tweede lid, van de WRO en dat het in overeenstemming is met de in de nota vrijstellingenbeleid opgenomen beleidsregels betreffende de toepassing van dat artikellid. In dat besluit is verweerder tevens op de afzonderlijke naar voren gebrachte zienswijzen van onder anderen [eiser 1] en [eiser 2] ingegaan. De naar voren gebrachte zienswijzen zijn geen aanleiding geweest om het voornemen om de gevraagde vrijstelling te verlenen te laten varen.

2.9. In beroep is namens [eiser 1] aangevoerd dat zij blijven bij de ingediende zienswijzen. In het bijzonder vinden zij dat hun zienswijze ten aanzien van schending van hun privacy onvoldoende is weerlegd. Verweerder zou de gevolgen van verhoging van de maximale bouwhoogte van 9,5 naar 15 meter, onder meer wat betreft schaduwwerking, hebben miskend. Voorts blijft [eiser 1] bij haar standpunt over de parkeersituatie. Met name kan zij zich er niet mee verenigen dat er geen specifieke norm ten aanzien van de commerciële ruimten is gehanteerd. Zij heeft in dat verband gesteld dat de parkeerdruk in de omgeving van het complex reeds enorm is en heeft ter staving daarvan foto’s overgelegd.

2.10. [eiser 2] heeft als beroepsgronden doen aanvoeren dat er vanuit de appartementen in zijn tuin, woon- en slaapkamers gekeken kan worden, hij vindt dat het complex niet past in de omgeving en vreest leegstand en (daardoor) verloedering. Voorts vecht hij de visie van verweerder aan dat de verkeerssituatie niet zal verslechteren en dat de parkeerdruk niet zal toenemen, temeer omdat naar beide aspecten geen deskundigenonderzoek is gedaan. Ten slotte voert [eiser 2] aan dat verweerder heeft nagelaten het bouwplan volledig te toetsen aan het Bouwbesluit.

2.11. Aan de hand van de, elkaar goeddeels overlappende, beroepsgronden van eisers overweegt de rechtbank als volgt over het bestreden besluit.

2.12. Het bestreden besluit, voor zover aangevochten, betreft de bevoegdheid van verweerder om ingevolge het, ten tijde voor deze gedingen van belang nog toepasselijke, artikel 19, tweede lid, van de WRO vrijstelling te verlenen van het bestemmingsplan. Het betreft hier een discretionaire bevoegdheid van verweerder, zodat de rechtbank dient te beoordelen of aan de wettelijke bevoegdheidsvoorwaarden is voldaan en voor het overige het besluit van verweerder heeft te respecteren, tenzij gezegd kan worden dat verweerder bij de uitoefening van die bevoegdheid in strijd heeft gehandeld met een geschreven of ongeschreven rechtsregel dan wel met enig algemeen rechtsbeginsel.

2.12.1. Tussen partijen is niet in geschil, en de rechtbank gaat eveneens ervan uit dat het bouwplan valt onder de door Gedeputeerde Staten, in overeenstemming met de inspecteur, aangegeven categorieën van gevallencategorie van gevallen waarvoor verweerder ingevolge artikel 19, tweede lid, van de WRO vrijstelling kan verlenen.

2.12.2. Ten aanzien van de wettelijke voorwaarde dat een vrijstelling voorzien dient te zijn van een goede ruimtelijke onderbouwing, overweegt de rechtbank in de eerste plaats dat daaronder blijkens voormelde wettelijke bepaling bij voorkeur wordt verstaan een (inter)gemeentelijk structuurplan, terwijl tevens is vereist dat daarbij in elk geval moet worden ingegaan op de relatie met het geldende bestemmingsplan dan wel de toekomstige bestemming. Uit de rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State over de toepassing van artikel 19 van de WRO blijkt dat de eisen die aan de ruimtelijke onderbouwing moeten worden gesteld lichter zijn naarmate de inbreuk op het bestaande regime beperkter is. Blijkens het geldende bestemmingsplan en de ruimtelijke onderbouwing is de projectlocatie gelegen op gronden die al voor woondoeleinden bestemd zijn en deels voor bedrijfsdoeleinden. Weliswaar is sprake van een groter aantal bouwlagen dan het vigerende plan toelaat, maar de hoogte van het complex wijkt slechts op onderdelen in geringe mate af van de maximaal toegestane bouwhoogte ingevolge het ten tijde van de aanvraag geldende bestemmingsplan [naam bestemmingsplan 1] en in iets grotere mate van het kort voor het bestreden besluit in werking getreden bestemmingsplan [naam bestemmingsplan 2]. Voorts neemt de bouwmassa enigszins toe, gelet op het aaneensluiten van de bouwvlakken. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat het project een beperkte inbreuk maakt op het bestaande regime.

2.12.3. Wat betreft het privacy-aspect van beide beroepen heeft verweerder aangevoerd dat (de kans op) afname van privacy inherent is aan het wonen in een stedelijk gebied en aan het gemeentelijk beleid dat gericht is op verdere ontwikkeling van woningbouw en andere stedelijke functies, waardoor onder meer sprake is van verdichting en meer hoogbouw. Ter zitting is voorts gebleken dat de situering van de woningen van [eiser 2] en [eiser 1] ten opzichte van het geprojecteerde complex zodanig is dat de vermindering van privacy beperkt is. Vanuit het complex is namelijk slechts zijdelings zicht op de woning van [eiser 2], terwijl de afstand tot de woning van [eiser 1] minimaal 35 meter bedraagt. In die situatie worden eisers niet dermate benadeeld dat verweerder de aanvraag om vrijstelling daarop had moeten laten afstuiten. De rechtbank acht aldus de beroepsgronden betreffende de aantasting van privacy afdoende weerlegd.

2.12.4. Van verweerders kant is voorts aannemelijk gemaakt dat slechts voor de woning van [eiser 2] sprake zal zijn van enige schaduwwerking gedurende een deel van het jaar. Het moet er daarom voor worden gehouden dat de schaduwwerking niet dusdanig is dat deze als onaanvaardbaar zou moeten worden beschouwd. Nu in de directe omgeving, zoals van verweerders kant onweersproken is gesteld, de laatste jaren vergelijkbare complexen zijn gebouwd, kan reeds daarom niet worden volgehouden dat het in geding zijnde bouwplan niet in de omgeving past. De desbetreffende beroepsgronden van [eiser 2] slagen derhalve niet.

2.12.5. Wat betreft de verkeers- en parkeeraspecten moet met eisers worden geconstateerd dat daar geen deskundigenonderzoek naar heeft plaatsgevonden. De aannames die in het verweerschrift over de verkeerstoename zijn verwoord komen de rechtbank echter, ook zonder nader onderzoek, wel aannemelijk voor. Daarvan uitgaande is geen hinder te verwachten die als onaanvaardbaar moet worden aangemerkt. De gehanteerde parkeernormen ten aanzien van wonen komen neer op 1,75 per appartement, met uitzondering van de studio’s waarvoor een norm van 1 is gehanteerd. Deze wijken enigszins af van de norm van de Parkeerbeleidsnota 2006, welke voor appartementen 2 bedraagt. Nu de appartementen, naar door verweerders gemachtigde is uiteengezet, kleiner zijn dan gebruikelijk, acht de rechtbank daarin voldoende motivering gelegen om van de norm in de nota af te wijken.

2.12.6. Hetgeen in het verweerschrift is opgenomen over het ontbreken van extra parkeerruimte voor de commerciële ruimten komt erop neer dat de situatie niet verandert omdat het verkoopvloeroppervlak in totaliteit niet groter wordt dan dat van de bestaande winkels, terwijl enige uitbreiding daarvan op grond van het bestemmingsplan nog was toegestaan. Derhalve zouden daarvoor geen extra parkeerplaatsen hoeven te worden gecreëerd. Dit betoog acht de rechtbank toereikend als motivering voor het standpunt dat evenals voorheen door de bezoekers gebruik gemaakt kan worden van de openbare parkeermogelijkheden. Het betoog van [eiser 1] houdt in dat, ook als het vloeroppervlak van de commerciële ruimten niet toeneemt ten opzichte van de bestaande situatie, onderzocht had moeten worden of de parkeerdruk inmiddels zo hoog is dat het aantal parkeerplaatsen zou moeten worden uitgebreid. Die visie is echter niet in overeenstemming met de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (bijvoorbeeld recentelijk LJN BK3625), die behelst dat bij de beantwoording van de vraag of voorzien wordt in voldoende parkeermogelijkheden alleen rekening dient te worden gehouden met de toename van de parkeerbehoefte als gevolg van de realisering van het bouwplan. Een reeds bestaand tekort aan parkeerruimte mag derhalve buiten beschouwing worden gelaten. Het voorgaande leidt tot het oordeel dat de beroepsgronden van eisers betreffende parkeren door verweerder voldoende zijn weerlegd.

2.12.7. Ten aanzien van de beroepsgrond van [eiser 2] betreffende de vrees voor leegstand en verloedering overweegt de rechtbank als volgt. In het bestreden besluit is opgenomen dat de kosten van het complex volledig voor rekening van de projectontwikkelaar komen en dat een realisatie-overeenkomst is gesloten tussen vergunninghoudster en verweerders gemeente. Naar het oordeel van de rechtbank mocht verweerder er ten tijde van het bestreden besluit derhalve van uitgaan dat het project realiseerbaar was en dat er geen zodanige mate van leegstand zou ontstaan dat verloedering dreigt. Ter zitting is nog naar voren gekomen dat, zoals gebruikelijk is bij dit soort projecten, een minimaal aantal kopers nodig is alvorens de bouwwerkzaamheden worden gestart en ook dat het project onder voorwaarden in aanmerking komt voor een subsidie in het kader van maatregelen in het kader van de bestrijding van de economische crisis. Dit betoog van [eiser 2] slaagt derhalve niet.

2.12.8. Ten slotte is in het verweerschrift uitgebreid ingegaan op de mogelijkheid om technische gegevens en constructieberekeningen pas na verlening van de bouwvergunning aan te leveren en te toetsen aan het Bouwbesluit. De rechtbank acht deze uitleg afdoende en in rechte niet onhoudbaar, zij het dat de verwijzing naar het Besluit indieningsvereisten niet geheel correct is. Het desbetreffende betoog van [eiser 2] faalt derhalve.

2.12.9. Hetgeen overigens namens [eiser 2] en [eiser 1] is aangevoerd kan niet tot het oordeel leiden dat het bestreden besluit in rechte geen stand kan houden.

2.13. Uit het vorenoverwogene blijkt dat verweerder het bestreden besluit op enkele punten -pas- in de loop van deze beroepsprocedure heeft voorzien van een toereikende motivering en dat de beroepsgronden voor het overige niet slagen. Het bestreden besluit komt derhalve wegens het ontbreken van een op alle punten deugdelijke motivering voor vernietiging in aanmerking. Tevens volgt daaruit dat er termen zijn om de rechtsgevolgen in stand te laten, nu voldaan is aan de in de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State ontwikkelde criteria (bijvoorbeeld LJN BJ5099) dat verweerder het besluit alsnog toereikend heeft gemotiveerd en dat de andere partijen zich daar in voldoende mate over hebben kunnen uitlaten. Dienaangaande verdient opmerking dat [eiser 1], hoewel reeds in het verweerschrift de motivering op enkele punten wezenlijk was verbeterd, geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid om daar schriftelijk, of door ter zitting te verschijnen, op te reageren.

2.14. De rechtbank acht verder termen aanwezig om verweerder op grond van het bepaalde in artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de proceskosten die [eiser 1] en [eiser 2] redelijkerwijs hebben moeten maken in verband met de behandeling van hun beroepen, een en ander overeenkomstig de normen van het Besluit proceskosten bestuursrecht. Voor de in aanmerking te nemen proceshandelingen wordt in het beroep van [eiser 1], wier gemachtigde niet ter zitting is verschenen, 1 punt toegekend en in het beroep van [eiser 2] 2 punten. Het gewicht van de zaken wordt bepaald op gemiddeld, hetgeen correspondeert met de wegingsfactor 1.

3. Beslissing

De rechtbank:

verklaart de beroepen gegrond en vernietigt het bestreden besluit;

bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven;

veroordeelt verweerder in de kosten van de beroepsprocedures bij de rechtbank aan de zijde van [eiser 1] begroot op EUR 322,-- en aan de zijde van [eiser 2] begroot op EUR 644,-- (beide wegens kosten van rechtsbijstand) te betalen aan de respectieve eisers;

bepaalt dat verweerder aan [eiser 1] en [eiser 2] het door elk van hen afzonderlijk betaalde griffierecht ten bedrage van EUR 150,00 volledig vergoedt.

Aldus gedaan door mrs. T.M. Schelfhout (voorzitter), P.J. Voncken en L.M.J.A. barones van Hövell tot Westerflier-Dassen, in tegenwoordigheid van mr. J. Schreurs-van de Langemheen als griffier en in het openbaar uitgesproken op 27 november 2009.

w.g. mr. J. Schreurs-van de Langemheen,

griffier w.g. mr. T.M. Schelfhout,

voorzitter

Voor eensluidend afschrift:

de wnd. griffier:

verzonden op: 27 november 2009

Een belanghebbende en het bestuursorgaan kunnen tegen deze uitspraak binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. Ingevolge artikel 6:5 van de Awb bevat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak en moet een afschrift van de uitspraak bij het beroepschrift worden overgelegd.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature