Hoofdstuk IV van de WW regelt de overneming van uit dienstbetrekking voortvloeiende verplichtingen die bij betalingsonmacht van de werkgever moeten worden betaald. Deze uitspraak gaat over het geval dat verweerder heeft gesteld dat er ten aanzien van pensioenpremie geen betalingsverplichting bestaat die voor overname in aanmerking komt omdat het pensioencontract in verband met wanbetaling is ontbonden. Allereerst is de rechtbank -anders dan de gemachtigde van verweerder ter zitting heeft gesteld, te weten dat hij enkel naar de bepalingen van de WW hoeft te kijken en niet naar het verbintenissenrecht- van oordeel dat, nu hoofdstuk IV van de WW de overname van civielrechtelijke verplichtingen betreft, niet kan worden gesteld dat verweerder de bepalingen omtrent het verbintenissenrecht uit het BW niet bij zijn besluit hoefde te betrekken. Vervolgens wijst de rechtbank op de nietigheid van de ontbinding (artikel 6:269 BW) en op de aard en het karakter van de aanspraak van eiser voor de nieuw te nemen beslissing.