Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Op basis van medisch en arbeidskundig onderzoek heeft verweerder bij besluit van 10 juli 2006 geweigerd om eiser ingaande 11 april 2006 een uitkering ingevolge de Wet WIA toe te kennen omdat eiser per die datum in staat is om meer dan 65% te verdienen van zijn maatmaninkomen.

Zorgvuldigheid medisch onderzoek.

Uitspraak



RECHTBANK Roermond

enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken

UITSPRAAK

Procedurenr. : 06 / 1886 WIA K1

Inzake : [eiser], wonende, eiser,

tegen : de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (locatie Venlo), te Amsterdam, verweerder.

Datum en aanduiding van het bestreden besluit:

de brief d.d. 5 oktober 2006,

kenmerk: B&B 383.0057.24 MB.

Datum van behandeling ter zitting: 16 maart 2007.

I. PROCESVERLOOP

Bij het in de aanhef van de uitspraak genoemde besluit, waartegen mr. J.T.R. Lucassen, advocaat te Venlo namens eiser beroep heeft ingesteld, heeft verweerder beslist op een bezwaar van eiser tegen een eerder besluit d.d. 10 juli 2006 inzake de toepassing van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).

Met toepassing van artikel 8:26 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is eisers (ex-)werkgeefster [werkgeefster] BV, in de gelegenheid gesteld als belanghebbende partij aan het geding deel te nemen, van welke gelegenheid gebruik is gemaakt.

Eiser heeft geen toestemming verleend om de medische gegevens aan de (ex)werkgeefster te verstrekken.

De rechtbank heeft met toepassing van artikel 8:32, tweede lid, van de Awb bij afzonderlijke beslissing bepaald dat kennisname van deze stukken is voorbehouden aan een gemachtigde die advocaat of arts is dan wel daarvoor van de rechtbank bijzondere toestemming heeft gekregen.

De door verweerder ter uitvoering van artikel 8:42 van de Awb ingezonden stukken en het verweerschrift zijn in afschrift aan de gemachtigde van eiser en

aan de gemachtigde van de belanghebbende partij gezonden.

Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank op 16 maart 2006. Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. J.T.R. Lucassen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L.H.J. Ambrosius.

II. OVERWEGINGEN

Op basis van medisch en arbeidskundig onderzoek heeft verweerder bij besluit van 10 juli 2006 geweigerd om eiser ingaande 11 april 2006 een uitkering ingevolge de Wet WIA toe te kennen omdat eiser per die datum in staat is om meer dan 65% te verdienen van zijn maatmaninkomen. Bij het thans bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar daartegen ongegrond verklaard.

In beroep hiertegen is namens eiser aangevoerd dat er onvoldoende onderzoek is gedaan naar eisers medische klachten en dat eisers beperkingen zijn niet juist vastgesteld. Eiser is nog in behandeling bij een keel-, neus- en oorarts en er loopt nog een onderzoek bij de revalidatiearts, bij welke artsen de (bezwaar) verzekeringsarts geen informatie heeft ingewonnen.

Voorts is verweerder niet ingegaan op de bezwaargrond dat er een medische noodzaak is voor een urenbeperking.

De rechtbank dient op basis van de aangevoerde beroepsgronden te beoordelen of het bestreden besluit in strijd is met het geschreven of ongeschreven recht dan wel met enig algemeen rechtsbeginsel.

Ingevolge het arbeidsongeschiktheidscriterium van de Wet WIA is -kort gezegd-:

A. gedeeltelijk arbeidsgeschikt, hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur;

B. volledig en duurzaam arbeidsongeschikt, hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.

Onder voormeld begrip arbeid wordt in de Wet WIA verstaan: alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe de verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is, en onder maatmaninkomen wordt verstaan: hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, met arbeid gewoonlijk verdienen.

Ingevolge de Wet WIA vindt de vaststelling van de mate van arbeids(on)geschiktheid plaats op basis van verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek waarvan de strekking en vereisten zijn omschreven in het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten.

Uit het voorgaande volgt dat de rechterlijke toetsing van de arbeids(on)geschiktheidsvaststelling in het bijzonder is gericht op beantwoording van de volgende vragen:

- of het verzekeringsgeneeskundig onderzoek voldoet aan de geldende eisen en of de functionele mogelijkheden en beperkingen van de betrokkene daarbij juist zijn vastgesteld;

- of daaraan in het arbeidskundig onderzoek de juiste conclusies zijn verbonden over de mate waarin de betrokkene in staat is om met algemeen geaccepteerde arbeid een inkomen te verwerven.

De beoordeling van de medische aspecten

Het primaire besluit berust op de bevindingen van de verzekeringsarts N. Hermans.

Deze heeft eiser onderzocht en het dossier bestudeerd en inlichtingen ingewonnen bij eisers behandelend orthopedisch chirurg. De verzekeringsarts heeft op 18 januari 2006 en 20 april 2006 rapport uitgebracht en de voor eiser geldende mogelijkheden en beperkingen vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML).

Naar aanleiding van het bezwaar van eiser tegen dat besluit heeft de bezwaarverzekeringsarts J.L. Waasdorp nader onderzoek gedaan bestaande uit dossierstudie. De bezwaarverzekeringsarts heeft in zijn rapport van 4 oktober 2006 de door de verzekeringsarts opgestelde FML onderschreven.

Naar aanleiding van hetgeen in beroep is aangevoerd heeft bezwaarverzekeringsarts op 14 november 2006 nader gerapporteerd, waarbij hij zijn eerdere conclusie heeft gehandhaafd.

Ten aanzien van de in acht te nemen zorgvuldigheid bij het medisch onderzoek overweegt de rechtbank als volgt.

De bezwaarverzekeringsarts heeft de hoorzitting niet bijgewoond. Wel heeft de bezwaarverzekeringsarts een korte observatie van eiser in zijn beoordeling laten meewegen, welke observatie heeft plaatsgevonden doordat de bezwaarverzekeringsarts eiser toevallig in het gebouw zag lopen nadat deze de hoorkamer had verlaten. In de beschrijving van de observatie komen elementen voor, waarvan niet goed voorstelbaar is, dat daaruit medische conclusies kunnen worden getrokken. Zo heeft de bezwaarverzekeringsarts in zijn rapport onder meer het volgende vermeld: “Cliënt was in staat om naar opzij kijkend naar gemachtigde, zonder enige controle, de rechtlijnige gang vast te houden, terwijl aan de ogen geen reactie waar te nemen was als uiting van enige evenwichtsstoornis (geen nytstagmus, geen gangwijziging of vertraging door onzekerheid) en dergelijke.”

De rechtbank ziet niet in dat uit deze wijze van observeren een verantwoorde conclusie kan worden getrokken.

Voor het overige heeft de bezwaarverzekeringsarts zijn oordeel gebaseerd op dossierstudie. Eiser heeft in bezwaar aangegeven dat hij in behandeling is bij een revalidatiearts en bij keel-, neus en oorarts en bij een revalidatiearts en dat er nog onderzoeken liepen. De bezwaarverzekeringsarts heeft hierin echter geen aanleiding gezien nadere informatie bij een van die artsen in te winnen. De rechtbank is van oordeel dat er niet aan de door eiser gemelde lopende behandelingen voorbij had mogen worden gegaan.

Gelet op al het vorenstaande is het medisch onderzoek naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende zorgvuldig geweest.

Het bestreden besluit is dan ook niet met de vereiste zorgvuldigheid tot stand gekomen en berust niet op een deugdelijke motivering.

Het bestreden besluit kan daarom niet in stand blijven en verweerder zal opnieuw op het bezwaar dienen te beslissen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.

Naar aanleiding van het verzoek van eiseres om toekenning van schadevergoeding op grond van artikel 8:73 van de Awb overweegt de rechtbank dat dit verzoek naar het oordeel van de rechtbank thans niet worden gehonoreerd, omdat nu niet met zekerheid is te zeggen of het door verweerder ingevolge deze uitspraak te nemen nadere besluit zal leiden tot een voor eiser gunstiger resultaat. Mocht echter onderhavige vernietiging inderdaad een nabetaling van uitkering ten gevolge hebben, dan kan eiser aan verweerder verzoeken om in elk geval de wettelijke rente te vergoeden op de wijze als in inmiddels bestendige jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep uiteengezet. De rechtbank merkt op dat de beslissing op zo een verzoek zozeer samenhangt met de vernietiging van het thans bestreden besluit, dat die beslissing is te beschouwen als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb .

Wel acht de rechtbank termen aanwezig om verweerder op grond van het bepaalde in artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de proceskosten die eiser redelijkerwijs heeft moeten maken in verband met de behandeling van dit beroep, een en ander overeenkomstig de normen van het Besluit proceskosten bestuursrecht. Voor de in aanmerking te nemen proceshandelingen worden 2 punten toegekend. Het gewicht van de zaak wordt bepaald op gemiddeld, hetgeen correspondeert met de wegingsfactor 1,00.

III. BESLISSING

De rechtbank Roermond;

gelet op het bepaalde in de artikelen 8:70, 8:72, 8:74 en 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht ;

verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit;

bepaalt dat verweerder een nieuw besluit op bezwaar neemt met inachtneming van de inhoud van deze uitspraak;

veroordeelt verweerder in de kosten van de beroepsprocedure bij de rechtbank, aan de zijde van eiser begroot op € 644,-- (zijnde de kosten van rechtsbijstand) te vergoeden door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan de griffier der gerechten in het arrondissement Roermond;

bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan eiser het door deze gestorte griffierecht ten bedrage van € 38,00 volledig vergoedt.

Aldus gedaan door mr. Th.M. Schelfhout in tegenwoordigheid van J.C. Kupers-Leenen als griffier en in het openbaar uitgesproken op 26 april 2007.

Voor eensluidend afschrift:

de wnd. griffier:

verzonden op: 27 april 2007.

MD

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.

Ingevolge artikel 6:5 van de Awb bevat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak en moet een afschrift van de uitspraak bij het beroepschrift worden overgelegd.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature