U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Herziening bijstandsuitkering. Het geschil zich beperkt tot de proceskostenvergoeding.

De rechtbank spreekt uit dat de bestuursrechtelijke regeling voorgaat op de civielrechtelijke bepaling in artikel 243. tweede lid, van het Burgelijk Wetboek

Uitspraak



RECHTBANK Roermond

enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken

UITSPRAAK

Procedurenr. : 06 / 1668 WWB K1

Inzake : [eiser] en mw. [eiseres], wonende te [woonplaats], eisers

tegen : Het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Roermond, gevestigd te Roermond, verweerder.

Datum en aanduiding van het bestreden besluit:

de brief d.d. 25 juli 2006,

kenmerk: 6537/87610.

Datum van behandeling ter zitting: 11 januari 2007.

I. PROCESVERLOOP

Bij het in de aanhef van deze uitspraak genoemde besluit heeft verweerder beslist op het bezwaar van eisers tegen een besluit van 21 oktober 2005 inzake de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de Wet werk en bijstand (WWB). Tegen dat besluit is bij deze rechtbank beroep ingesteld.

De door verweerder ter uitvoering van artikel 8:42 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ingezonden stukken en het verweerschrift zijn in afschrift aan eiser gezonden.

Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank op 11 januari 2007. Eisers en hun gemachtigde zijn (met bericht) niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A. Brouns.

II. OVERWEGINGEN

Eiser, geboren op [...] 1948 en eiseres, geboren op [...] 1959, ontvangen een bijstandsuitkering naar de norm voor gehuwden.

In verband met de inwerkingtreding van de Wwb per 1 januari 2004 heeft verweerder een herbeoordeling uitgevoerd van het recht op bijstand. Van deze herbeoordeling is op 17 oktober 2005 een rapport opgemaakt en advies uitgebracht.

Bij besluit van 21 oktober 2005 heeft verweerder conform vorenbedoeld advies besloten:

-aan eisers met ingang van 1 oktober 2005 ter vervanging van de tot die datum verstrekte bijstandsuitkering ingevolge de Abw, een bijstandsuitkering ingevolge de Wwb toe te kennen van gelijke hoogte als de uitkering ingevolge de Abw;

-eiser tot 1 januari 2006 op grond van het tweede lid van artikel 9 van de Wwb , ontheffing te verlenen van de in het eerste lid van artikel 9 van de Wwb genoemde verplichtingen;

-eiseres tot het einde van het Nt2 duaal traject, waar eiseres aan deelneemt, ontheffing te verlenen van de onderdelen a, b en c van de verplichtingen ingevolge het eerste lid van artikel 9 van de Wwb .

Tegen het besluit van 21 oktober 2005 hebben eisers bezwaar gemaakt.

Bij het thans bestreden besluit van 25 juli 2006 is

-het bezwaar van eiseres tegen het besluit van 21 oktober 2005 ongegrond verklaard;

-het bezwaar van eiser deels gegrond verklaard en de tijdelijke ontheffing van de bepalingen van het eerste lid van artikel 9 van de Wwb verlengd totdat door verweerder een nader inhoudelijk standpunt is ingenomen ten aanzien van de voortzetting van de tijdelijke ontheffing van een of meer bepalingen van artikel 9 van de Wwb ;

-het verzoek om toekenning van vergoeding van proceskosten toe te wijzen met betrekking tot de eigen bijdrage van € 45,-- en tevens voor de overige kosten, waarbij artikel 243, tweede lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in aanmerking wordt genomen, dat wil zeggen voor zover deze kosten worden aangetoond en nog resteren nadat de vergoeding door de Raad voor de Rechtsbijstand is verkregen.

In het beroep is aangevoerd dat het standpunt, dat eisers blijvend dienen te worden ontheven van de arbeidsverplichting, wordt gehandhaafd en dat verweerder ten onrechte een korting op de proceskostenvergoeding heeft toegepast, afhankelijk van de vergoeding door de Raad voor de Rechtsbijstand. Verweerder had met toepassing van het Besluit Proceskosten Bestuursrecht een proceskostenvergoeding moeten toekennen van € 644,-- in verband met het indienen van bezwaar en het bijwonen van de hoorzitting.

De rechtbank dient op basis van de aangevoerde beroepsgronden te beoordelen of het bestreden besluit in strijd is met het geschreven of ongeschreven recht dan wel met enig algemeen rechtsbeginsel.

Gelet op de inhoud van de gedingstukken, in samenhang bezien concludeert de rechtbank dat het procesbelang van eisers zich beperkt tot hetgeen is aangevoerd met betrekking tot de proceskostenvergoeding. Deze conclusie wordt bevestigd door de verklaring van verweerders gemachtigde ter zitting, dat de gemachtigde van eisers desgevraagd aan hem heeft meegedeeld, dat het geschil zich beperkt tot de proceskostenvergoeding. De rechtbank zal zich in haar beoordeling dan ook hiertoe beperken.

Artikel 7:15 van de Awb luidt als volgt:

1. Voor de behandeling van het bezwaar is geen recht verschuldigd.

2. De kosten, die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, worden door het bestuursorgaan uitsluitend vergoed op verzoek van de belanghebbende voorzover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. Artikel 243, tweede lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is van overeenkomstige toepassing.

3. Het verzoek wordt gedaan voordat het bestuursorgaan op het bezwaar heeft beslist. Het bestuursorgaan beslist op het verzoek bij de beslissing op het bezwaar.

4. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over de kosten waarop de vergoeding uitsluitend betrekking kan hebben en over de wijze waarop het bedrag van de kosten wordt vastgesteld.

De in het vierde lid bedoelde algemene maatregel van bestuur is het Besluit proceskosten bestuursrecht. Zoals uit het bestreden besluit blijkt is het primaire besluit d.d. 21 oktober 2005 deels herroepen wegens een aan verweerder te wijten onrechtmatigheid. Uit het voorgaande volgt dat is voldaan aan de vereisten van artikel 7:15, tweede en derde lid, van de Awb .

Verweerder heeft bij het vaststellen van de gemaakte kosten in bezwaar toepassing gegeven aan artikel 243, tweede lid van het Wetboek Burgerlijke Rechtsvordering.

De verwijzing naar dit artikel houdt niet meer in dan dat uit het toe te kennen bedrag in geval van een toevoeging op grond van de Wet op de Rechtsbijstand aan on- en minvermogenden eerst aan de belanghebbende de eventuele eigen bijdrage in de kosten van een advocaat wordt vergoed en het eventuele restant aan de raadsman wordt uitbetaald. Verweerder heeft, zo is gebleken, ook op deze wijze gehandeld.

Verweerder is daarbij, naar het oordeel van de rechtbank ten onrechte, voorbij gegaan aan het in artikel 7:15, vierde lid van de Awb bedoeld Besluit proceskosten bestuursrecht. De hoogte van de vergoedingen alsmede een duiding van de kostenposten die voor vergoeding in aanmerking komen vloeien voort uit dit Besluit.

De omstandigheid dat, zo is van de kant van verweerder ter terechtzitting aangevoerd, alsdan het toe te kennen bedrag lager zou kunnen uitvallen, laat onverlet dat verweerder de specifiek voor bestuursrechtelijke geschillen vastgestelde regeling dient te hanteren bij het vaststellen van de kosten in bezwaar.

Verweerder had mitsdien op het verzoek van eiser aldus moeten beslissen dat een vergoeding voor de gemaakte proceskosten wordt toegekend overeenkomstig het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht.

Uit het voorgaande volgt dat, met vernietiging van het bestreden besluit in zoverre, het beroep gegrond dient te worden verklaard wegens strijd met de wet en dat dit besluit dient te worden vernietigd voor zover deze betreft de proceskostenvergoeding in verband met de behandeling van het bezwaar van eiser.

Tot slot zal de rechtbank, met gebruikmaking van de haar in artikel 8:75 van de Awb gegeven bevoegdheid, verweerder veroordelen in de proceskosten die eiser redelijkerwijs heeft moeten maken in verband met de behandeling van dit beroep, een en ander overeenkomstig de normen van het Besluit proceskosten bestuursrecht. Voor de in aanmerking te nemen proceshandelingen wordt 1 punt toegekend. Het gewicht van de zaak wordt bepaald op gemiddeld, hetgeen correspondeert met de wegingsfactor 1. De kosten zijn vastgesteld op het in rubriek III vermelde bedrag.

III. BESLISSING

De rechtbank;

gelet op het bepaalde in de artikelen 8:70, 8:72 en 8:74 van de Algemene wet bestuursrecht ;

verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit, voor zover dit betreft de proceskostenvergoeding in verband met de behandeling van het bezwaar van eiser;

bepaalt dat verweerder in zoverre een nieuw besluit neemt met inachtneming van het gestelde in deze uitspraak;

veroordeelt verweerder in de kosten van onderhavige procedure, aan de zijde van eiser begroot op € 322,00 (zijnde de kosten van rechtsbijstand) te vergoeden door de gemeente Roermond aan de griffier der gerechten in het arrondissement Roermond;

bepaalt voorts dat de gemeente Roermond aan eiser het door deze gestorte griffierecht ten bedrage van € 38,-- volledig vergoedt.

Aldus gedaan door mr. A.W.P. Letschert, in tegenwoordigheid van J.C. Kupers Leenen als griffier en in het openbaar uitgesproken op 31 januari 2007.

Voor eensluidend afschrift:

de wnd. griffier:

verzonden op: 31 januari 2007

KS

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.

Ingevolge artikel 6:5 van de Awb bevat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak en moet een afschrift van de uitspraak bij het beroepschrift worden overgelegd.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature