Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Instantie:
Vindplaats:

Inhoudsindicatie:

Arbeidsongeval. Bij het primaire besluit heeft verweerder met toepassing van artikel 34 van de Arbeidsomstandighedenwet 1998 aan eiser een boete opgelegd van € 2.025,-- wegens overtreding van artikel 16, tiende lid van de Arbowet , in samenhang met artikel 7.5, tweede lid van het Arbeidsomstandighedenbesluit .

Uitspraak



RECHTBANK ROERMOND

enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken

UITSPRAAK

Procedurenr. : 05 / 394 WET K1

Inzake : [eiser], handelende onder de naam [handelsnaam], gevestigd te [plaats], eiser

tegen : De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, namens deze, de Algemeen directeur van de Arbeidsinspectie, gevestigd te 's-Gravenhage, verweerder.

Datum en aanduiding van het bestreden besluit:

de brief d.d. 23 februari 2005,

kenmerk: AI/JZ/2005/13632.

Datum van behandeling ter zitting: 4 oktober 2005.

I. PROCESVERLOOP

Eiser heeft bij deze rechtbank beroep ingesteld tegen het in de aanhef van deze uitspraak genoemde besluit (verder: het bestreden besluit), waarbij is beslist op eisers bezwaar tegen een eerder besluit d.d. 18 mei 2004 (verder: het primaire besluit) inzake de oplegging van een boete op grond van de Arbeids-omstandighedenwet 1998 (verder: Arbowet).

De door verweerder ter uitvoering van artikel 8:42 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ingezonden stukken en het verweerschrift zijn in afschrift aan eiser gezonden.

Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank op 4 oktober 2005, waar eiser in persoon is verschenen en waar verweerder zich heeft doen vertegenwoordigen door mw. I.E. van Heijningen.

II. OVERWEGINGEN

Eiser drijft een eenmanszaak en heeft zich gespecialiseerd in het vervangen van hydrauliekslangen. Op 30 juni 2003 raakte een werknemer van eiser gewond tijdens de reparatie van een slang van een vrachtwagen.

Tijdens de lokalisering van de lekkage nam de werknemer de slang in de hand en gaf hij vervolgens opdracht aan de vrachtwagenchauffeur om de druk op het systeem te zetten. Hij hield de slang echter precies vast op de plek waar de lekkage zich bevond en raakte gewond aan zijn hand door de onder hoge druk uit de lekkage spuitende olie.

Naar aanleiding van dit ongeval is door een toezichthouder van de Arbeidsinspectie een onderzoek ingesteld en een boeterapport opgemaakt.

Bij het primaire besluit heeft verweerder met toepassing van artikel 34 van de Arbeidsomstandighedenwet 1998 (verder: Arbowet) aan eiser een boete opgelegd van € 2.025,-- wegens overtreding van artikel 16, tiende lid van de Arbowet , in samenhang met artikel 7.5, tweede lid van het Arbeidsomstandighedenbesluit (verder: Arbobesluit).

In het tegen dat besluit op 2 juli 2004 ingediend bezwaarschrift is door eiser aangevoerd dat hij binnen zijn bedrijf uitvoerig aandacht heeft besteed aan veiligheidsprocedures en -voorschriften en dat het ongeval enkel heeft kunnen gebeuren doordat de desbetreffende werknemer die voorschriften niet in acht heeft genomen. Eiser heeft alle maatregelen getroffen die in redelijkheid van hem gevergd kunnen worden. De conclusie van verweerder, inhoudende dat het ongeval gedeeltelijk aan eiser valt toe te rekenen, is niet afdoende gemotiveerd. Aldus heeft verweerder in strijd met het zorgvuldigheids- en het motiveringsbeginsel.

Het bestreden besluit is door verweerder -zakelijk weergegeven- als volgt gemotiveerd. Hoewel eiser aannemelijk heeft gemaakt dat hij voldoende instructies aan de werknemer heeft gegeven, heeft hij niet voldoende invulling gegeven aan zijn wettelijke plicht tot het houden van toezicht. Aldus heeft hij niet alles gedaan wat in redelijkheid van hem verwacht kon worden om de overtreding te voorkomen. De boete werd, in verband met het feit dat er wel voldoende instructies waren gegeven maar de werknemer hier desondanks tegenin handelde, onder toepassing van beleidsregel 33, achtste lid en onder c van de Beleidsregels Arbeids-omstandighedenwetgeving met 25% verlaagd.

In beroep verwijst eiser naar zijn bezwaarschrift en voegt daar aan toe dat hij wel voldoende toezicht heeft gehouden. Ongeveer eenmaal per maand bezoekt hij -zonder aankondiging- zijn werknemers op de plek waar zij een klus uitvoeren. Deze vorm van toezicht is voldoende, mede in het licht van de uitvoerige instructies die zijn werknemers aan het begin van hun dienstverband van hem ontvangen.

De rechtbank dient op basis van de aangevoerde beroepsgronden te beoordelen of het bestreden besluit in strijd is met het geschreven of ongeschreven recht dan wel met enig algemeen rechtsbeginsel. Nu het in casu gaat om de uitoefening van een sanctiebevoegdheid dient de rechtbank allereerst te beoordelen of is voldaan aan de voorwaarden tot het uitoefenen van die bevoegdheid, en dient vervolgens te worden bezien of sprake is van evenredigheid tussen de zwaarte van de opgelegde maatregel enerzijds en de ernst van de gewraakte gedraging en de mate van verwijtbaarheid van eiser anderzijds.

Tussen partijen is niet in geschil dat eiser voldoende instructies ten aanzien van de aan de werkzaamheden verbonden risico’s en te nemen veiligheidsmaatregelen aan de betreffende werknemer heeft gegeven.

Gelet op het voorgaande betreft hetgeen partijen in beroep verdeeld houdt de vraag of eiser voldoende invulling heeft gegeven aan zijn verplichting tot het houden van toezicht. Nu vast staat, dat een overtreding heeft plaatsgevonden van artikel 7.5, tweede lid van het Arbobesluit , was verweerder bevoegd om een boete op te leggen. De betwisting van eiser ziet op de verwijtbaarheid van de overtreding. Die verwijtbaarheid zal worden beoordeeld in het kader van voormelde evenredigheidstoets.

Ingevolge artikel 16, tiende lid, van de Arbowet -voorzover thans van belang- zijn de werkgever en de werknemers verplicht tot naleving van de voorschriften en verboden als bedoeld in de op grond van dit artikel vastgestelde algemene maatregel van bestuur voorzover en op de wijze als bij deze maatregel is bepaald. Artikel 33, tweede lid, van de Arbowet bepaalt dat als beboetbaar feit wordt aangemerkt de handeling of het nalaten in strijd met artikel 16, tiende lid van de Arbowet , voor zover het niet naleven van de in dat artikellid bedoelde voorschriften en verboden bij algemene maatregel van bestuur is aangemerkt als beboetbaar feit. Artikel 34, eerste lid van de Arbowet bepaalt voorts dat een daartoe aangewezen ambtenaar de boete oplegt aan degene die voor de naleving van deze wet en de daarop berustende bepalingen verantwoordelijk is. Bij algemene maatregel van bestuur wordt bepaald of een boete kan worden opgelegd van de eerste of de tweede categorie.

Artikel 7.5, tweede lid, van het Arbobesluit luidt als volgt:

“Onderhouds-, reparatie- en reinigingswerkzaamheden aan een arbeidsmiddel worden slechts uitgevoerd indien het arbeidsmiddel is uitgeschakeld en drukloos of spanningsloos is gemaakt. Indien dit niet mogelijk is worden doeltreffende maatregelen genomen om die werkzaamheden veilig te kunnen uitvoeren.”

Overtreding van artikel 7.5, tweede lid, van het Arbobesluit is ingevolge artikel 9.9c, eerste lid en onder g van het Arbobesluit een overtreding terzake waarvan een boete van de tweede categorie kan worden opgelegd.

Tot slot gelden er voor de boeteoplegging nog de Beleidsregels Arbeids-omstandighedenwetgeving 1998. Volgens beleidsregel 33, achtste lid en onder c, wordt het boetebedrag met een kwart verlaagd wanneer sprake is van één slachtoffer en is voldaan aan een drietal voorwaarden, waaronder de omstandigheid dat het arbeidsongeval mede aan het slachtoffer verweten kan worden.

Anders dan verweerder is de rechtbank van oordeel dat eiser aannemelijk heeft gemaakt dat hij in voldoende mate aan de uit artikel 16, tiende lid van de Arbowet juncto artikel 7.5, tweede lid van het Arbobesluit voortvloeiende toezichtsverplichting heeft voldaan. Eiser heeft aangegeven dat hij iedere werknemer eens per maand vergezelt tijdens het uitvoeren van een klus op locatie. Naast deze reguliere

-geplande- controles voert eiser gemiddeld eens per maand steekproefsgewijze controles uit, waarbij zijn werknemers niet van te voren op de hoogte worden gebracht van zijn komst. Verder is van belang dat het bedrijf van eiser relatief gering van omvang is (vier medewerkers die opdrachten op locatie uitvoeren), dat eiser zijn medewerkers bij aanvang van het dienstverband uitvoerig instrueert omtrent veiligheidsvoorschriften en dat ook gedurende het dienstverband regelmatig aandacht wordt besteed aan veiligheidsaspecten.

Dit alles bezien in onderling verband en samenhang brengt de rechtbank tot de conclusie dat eiser aldus in voldoende mate invulling heeft gegeven aan de toezichtsverplichting. Verweerder heeft erop gewezen dat het wenselijk zou zijn indien eiser een persoon zou aanstellen (al dan niet in de vorm van een meewerkend voorman) die vaker dan het gestelde aantal malen controles uitvoert, doch eiser heeft daar tegen in gebracht dat zulks financieel gezien voor hem geen reële optie is. De rechtbank heeft, gelet op het kleine aantal werknemers dat is belast met het uitvoeren van opdrachten op locatie, begrip voor dit standpunt van eiser.

Het voorgaande brengt met zich dat de begane overtreding niet aan eiser kan worden toegerekend en dat mitsdien geen sprake kan zijn van evenredigheid tussen de opgelegde boete en de mate van verwijtbaarheid; voor oplegging van een boete is immers geen grond. Het beroep zal dan ook gegrond worden verklaard en het bestreden besluit dient te worden vernietigd. Nu verweerder met inachtneming van deze uitspraak bij terugverwijzing van de zaak nog slechts één beslissing zal kunnen nemen, zal de rechtbank met toepassing van artikel 8:72, vierde lid van de Awb zelf in de zaak voorzien door het primaire besluit met gegrondverklaring van het bezwaar te herroepen en bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het bestreden besluit.

III. BESLISSING

De rechtbank Roermond;

verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit;

herroept het primaire besluit;

bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;

bepaalt dat de Staat der Nederlanden aan eiser het door deze gestorte griffierecht ten bedrage van € 276,-- volledig vergoedt.

Aldus gedaan door mr. P.J. Voncken in tegenwoordigheid van mr. J.M.H. Lie als griffier en in het openbaar uitgesproken op 8 november 2005.

Voor eensluidend afschrift:

de wnd. griffier:

verzonden op: 8 november 2005.

KS

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. Ingevolge artikel 6:5 van de Awb bevat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak en moet een afschrift van de uitspraak bij het beroepschrift worden overgelegd.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature