Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:

Inhoudsindicatie:

Verhoging WIA-uitkering wegens hulpbehoevendheid dient te worden toegepast voordat de inkomsten in mindering zijn gebracht; beroep gegrond.

Uitspraak



RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle

Bestuursrecht

zaaknummer: AWB 16/2325

uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] eiseres,

gemachtigde: mr. G.M. Boerma,

en

de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen, verweerder,

gemachtigde: W. Prins.

Procesverloop

Bij besluit van 1 december 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder eiseres geïnformeerd over haar aanspraken op uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) en de Wajong per 1 augustus 2015.

Bij besluit van 18 april 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.

Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 januari 2017.

Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Aan de gedingstukken en het verhandelde ter zitting ontleent de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden.

1.1.

Eiseres ontvangt een uitkering Inkomensvoorziening Volledig Arbeidsongeschikten (IVA) en een uitkering op grond van de Wajong naar volledige arbeidsongeschiktheid. De uitkeringen zijn verhoogd naar 100% in verband met een toestand van hulpbehoevendheid, die geregeld oppassing en verzorging nodig maakt. Eiseres is werkzaam bij de gemeente [naam] als Adviseur Rechtspositie.

1.2.

Met een brief van 29 juni 2015 heeft verweerder eiseres meegedeeld, dat gebleken is, dat de wijze van berekening van de IVA-uitkering niet juist is en dat dit wordt aangepast vanaf

1 augustus 2015, na de beoordeling van de loonstrook van augustus 2015.

1.3.

Bij het primaire besluit heeft verweerder de uitkering van eiseres over de periode 1 augustus 2015 tot en met 30 september 2015 vastgesteld op € 1.256,02 bruto per maand, en over de periode 1 oktober tot en met 31 oktober 2015 op € 1.171,81 bruto per maand exclusief vakantiegeld. Ook is een nabetaling gedaan. Tegen dit besluit is bezwaar gemaakt. Verweerder heeft daarop het bestreden besluit genomen.

2. Eiseres heeft -samengevat- betoogd, dat voor de nieuwe berekening van verweerder geen steun in de wet of de Beleidsregel te vinden is. Bovendien is de handelwijze van verweerder in strijd met het vertrouwensbeginsel. De hoogte van de nabetaling is volgens eiseres onnavolgbaar.

3. De rechtbank overweegt als volgt.

3.1.

In artikel 51 van de WIA is bepaald dat de arbeidsongeschiktheidsuitkering per kalendermaand 75 % van het maandloon bedraagt.

Ingevolge artikel 52 van de WIA, voor zover van belang, wordt op de arbeidsongeschiktheidsuitkering per kalendermaand in mindering gebracht:

0,7 x A x B/C waarbij A staat voor inkomen per kalendermaand.

Artikel 53, eerste volzin, van de WIA luidt: Indien de verzekerde verkeert in een blijvende of voorlopig blijvende toestand van hulpbehoevendheid die geregeld oppassing en verzorging nodig maakt, wordt de arbeidsongeschiktheidsuitkering voor de duur van die hulpbehoevendheid verhoogd door vermenigvuldiging met ten hoogste een factor 100/75.

3.2.

Tussen partijen is niet in geschil dat op de uitkeringen van eiseres een verhoging wegens hulpbehoevendheid moet worden toegepast. Ook over de hoogte van de Wajong-uitkering zijn partijen het eens. Partijen zijn verdeeld over de vraag hoe de WIA-uitkering in de situatie van eiseres berekend dient te worden. In het bijzonder zijn partijen verdeeld over de vraag of de verhoging berekend moet worden over de uitkering vóór of ná de aftrek van de inkomsten. Het verhogen van de uitkering met de factor 100/75 voordat de inkomsten in mindering zijn gebracht, levert een voor eiseres gunstiger resultaat op.

3.3.

Verweerder heeft jarenlang deze gunstiger berekening gehanteerd. Verweerder is tot het bestreden besluit gekomen, omdat volgens hem uit de Beleidsregel verhoging uitkering bij hulpbehoevendheid van 23 oktober 2007 (Staatscourant 2007, nr. 241) moet worden afgeleid dat de berekening in de WIA op dezelfde wijze dient plaats te vinden als in de Wajong. Ter zitting heeft verweerder toegelicht, dat dat betekent, dat net als in de Wajong eerst gekeken wordt naar de inkomsten en dat op het resultaat de verhoging wordt toegepast. Verweerder ziet voor deze benadering ook steun in de volgorde van de bepalingen in de WIA, omdat de bepaling in de WIA waarin de korting van de inkomsten is geregeld (artikel 52 van de WIA), voorafgaat aan de bepaling die de ophoging regelt (artikel 53 van de WIA).

3.4.

De rechtbank ziet geen aanknopingspunten in de wet voor de door verweerder verdedigde uitleg dat de verhoging eerst kan plaatsvinden nadat de korting van inkomsten heeft plaatsgevonden. De tekst van de bepalingen biedt daarvoor geen enkele aanwijzing. In zowel artikel 51, 52 als 53 van de WIA wordt immers gesproken van ‘de arbeidsongeschiktheidsuitkering’. Dat de volgorde van de artikelen daarin bepalend is ziet de rechtbank niet in. De rechtbank leest in artikel 53 van de WIA een bijzondere regeling voor de verzekerde die zodanig hulpbehoevend is dat hij geregeld oppassing en verzorging behoeft. De uitkering van deze verzekerde wordt in afwijking van het bepaalde in artikel 51 van de WIA verhoogd met een factor van 100 /75. Op deze verhoogde uitkering worden de eventuele verdiensten gekort op de wijze die in artikel 52 van de WIA is voorgeschreven. Dat de wijze van berekening in de Wajong een andere is, is op zichzelf genomen juist, maar vloeit naar het oordeel van de rechtbank voort uit een afwijkende systematiek van die wet. Ook in de Beleidsregel ziet de rechtbank geen aanwijzing voor de uitleg van verweerder. De Beleidsregel geeft een toetsingskader voor de begrippen ‘geregelde oppassing en verzorging’ en bevat geen regeling voor de situatie dat naast deze uitkering inkomsten worden genoten.

3.5.

Namens eiseres is gewezen op het feit dat verweerder al diverse malen eerder om dezelfde reden haar uitkering in haar nadeel heeft herzien en na bezwaar alsnog heeft geconcludeerd dat bij gebreke van een duidelijke regeling in wet of beleid in het voordeel van eiseres gerekend dient te worden. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiseres toegelicht dat het ging om dertien primaire besluiten die hebben geresulteerd in een drietal gegronde besluiten op bezwaar. Eiseres acht dit in strijd met het vertrouwensbeginsel. Dit betoog slaagt. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (bijvoorbeeld de uitspraak van 14 juni 2016 ECLI:NL:CRVB:22016:2266) kan een beroep op het vertrouwensbeginsel (alleen) slagen als van de kant van het tot beslissen bevoegde orgaan uitdrukkelijke, ondubbelzinnige en onvoorwaardelijke toezeggingen zijn gedaan, die bij de betrokkene gerechtvaardigde verwachtingen hebben gewekt. Daarvan is ontegenzeggelijk sprake. Uit het gegeven dat eiseres na de eerdere gegrondverklaring van haar bezwaren in dezelfde omvang werkzaam is gebleven, leidt de rechtbank bovendien af, dat de informatie van verweerder voor haar gedragsbepalend is geweest.

3.6.

Voorts is de rechtbank van oordeel dat verweerder met deze telkens gewijzigde besluitvorming op een dusdanig inconsistente wijze toepassing heeft gegeven aan artikel 53 van de WIA , dat het huidige besluit, waarbij thans een berekening in het nadeel van eiseres is gehanteerd, strijdt met het in artikel 3:4, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) besloten liggende verbod van willekeur. Daarbij weegt de rechtbank de zwaarwegende gevolgen voor eiseres mee, die in de uitzonderlijke positie verkeert dat zij verhoogde uitkeringen wegens hulpbehoevendheid ontvangt en daarnaast in staat is substantiële inkomsten te verkrijgen en juist in die complexe situatie niet steeds genoodzaakt zou moeten zijn opnieuw te procederen om zekerheid over haar inkomenspositie te verkrijgen.

3.7.

Uit het voorgaande volgt, dat het bestreden besluit geen stand houdt en dat eiseres ook vanaf augustus 2015 recht heeft op een WIA-uitkering, die betaald wordt op basis van dezelfde berekening als alle voorgaande jaren. Met betrekking tot de hieruit voortvloeiende correctie van de betalingen overweegt de rechtbank nog het volgende. Ter zitting is besproken, dat het uitkeringssysteem van verweerder niet in staat is de voor de situatie van eiseres vereiste berekeningen te maken, zodat de vaststelling van de uitkering en nabetalingen handmatig gebeurt en een aantal kunstgrepen bevat. Ter zitting is door de gemachtigde van verweerder erkend dat de huidige specificatie van de nabetaling onnavolgbaar is en dat zal worden voorzien in een gespecificeerd overzicht. Dit overzicht dient als gevolg van deze uitspraak te zien op te corrigeren betalingen vanaf augustus 2015.

4. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Verweerder dient een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak.

5. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht van € 46, - vergoedt.

6. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,66 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 495, - en een wegingsfactor 1 en

€ 33,66 reiskosten).

Beslissing

De rechtbank:

verklaart het beroep gegrond;

vernietigt het bestreden besluit.

draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;

draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 46, - te vergoeden;

veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.518,66.

Deze uitspraak is gedaan door mr. G.M.J. Vijftigschild, voorzitter, en mr. W.F. Bijloo en

mr. R.J. van Lochem, leden, in aanwezigheid van mr. F. Ernens, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op

griffier voorzitter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de datum van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature