Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Vindplaatsen:

Inhoudsindicatie:

Ontslag op staande voet wordt op verzoek van werkneemster vernietigd en loonvordering wordt toegewezen. Bij zelfstandig tegenverzoek is door werkgever (voorwaardelijk) de ontbinding verzocht. Deze wordt toegewezen op basis van de g-grond, met toekenning van een transitievergoeding.

Uitspraak



RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht

Zittingsplaats Zwolle

Zaaknummer : 5791748 \ HA VERZ 17-26

Beschikking van de kantonrechter van 21 april 2017

in de zaak van

[verzoekster] , wonende te [plaats] ,

verzoekende partij, hierna te noemen [verzoekster] ,

gemachtigde: mr. S. Bijl

tegen

[verweerder] , handelend onder de naam ART D-SIGN, wonende te [plaats] ,

verwerende partij, hierna te noemen [verweerder] ,

gemachtigde: mr. M.B. Tol.

1 De procedure

1.1.

[verzoekster] heeft een verzoek ingediend dat primair strekt tot vernietiging van het haar door [verweerder] gegeven ontslag op staande voet alsmede om [verweerder] te veroordelen haar toe te laten tot de gebruikelijke werkzaamheden en tot doorbetaling van het salaris.

[verweerder] heeft een verweerschrift ingediend.

1.2.

Op 5 april 2017 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. Voorafgaand aan de zitting heeft mr. Bijl bij brief van 3 april 2017 nog een nadere productie toegezonden.

2 De feiten

2.1

[verweerder] drijft een eenmanszaak onder de naam ‘Art D-Sign’. [verzoekster] is de enige werkneemster die hij in dienst heeft.

2.2

[verzoekster] , geboren [1990], is op 2 mei 2011 als stagiaire bij [verweerder] komen werken. Aansluitend is zij per 20 februari 2012 als werkneemster bij [verweerder] in dienst gekomen. De laatste functie die zij vervulde, is die van grafisch vormgever/signmaker. De omvang van het dienstverband is 24 uur per week.

2.3

In de tussen partijen opgemaakte schriftelijke arbeidsovereenkomst van 8 augustus 2014 is onder meer opgenomen:

Artikel 3 Aard van de dienstbetrekking

1. De dienstbetrekking is aangegaan voor bepaalde tijd en wel voor een periode van 12 maanden. (…)

(…)

5. Indien de arbeidsovereenkomst na het verstrijken van de tweede verlenging wederom stilzwijgend wordt voortgezet wordt dit geacht te geschieden voor onbepaalde tijd.

(…)

Artikel 4

Salaris

1. Het salaris van werknemer bedraagt bij indiensttreding € 9,76 bruto per uur. Werknemer ontvangt jaarlijks in de maand juni een vakantietoeslag van 8% van het in de voorafgaande twaalf maanden genoten bruto salaris. (…)

2.4

Op de salarisstrook van 31 maart 2015 staat vermeld bij ‘salaris’ en onder de kolom ‘heffingsloon’ het bedrag van ‘951,60’.

2.5

Op 17 november 2016 meldt [verzoekster] zich ziek vanwege een burn-out/zware depressie.

2.6

Bij brief van 12 januari 2017, verstuurd per e-mail schrijft [verweerder] aan [verzoekster] :

Vanwege je langdurende arbeidsongeschiktheid is het voor mij noodzakelijk geworden in de administratie te duiken. Gisteren deed ik daar een zeer onaangename ontdekking.

In augustus 2016 heb je tegelijk met de bestelling voor van [A] van Must Be vier artikelen besteld die niet zijn aangevraagd door en afgeleverd aan MustB, maar wel zijn betaald door ons. Het gaat om 2 leggings en 2 mouwloze tanktops. We vermoeden dat dit artikelen zijn voor je priv é.

Als dat vermoeden juist is dan stel ik het volgende vast:

1. Deze bestelling van privé artikelen is zonder overleg met mij gedaan;

2. De betaling aan ons is uitgebleven, zodat er sprake is van fraude;

3. Door deze gedragingen is het vertrouwen dat onze administratie bij je in goede handen is geheel weggevaagd.

(…)

Op grond van de wet is toepassing van hoor en wederhoor verplicht. Dat willen we dan ook zorgvuldig doen. Ik wordt daarin bijgestaan door arbeidsrechtjurist mr. Bert Tol.

We hadden een afspraak staan voor vrijdagmiddag 13 januari 2017 om 16.00 uur op het bedrijf. Je wordt hierbij gesommeerd om te verschijnen. Je mag voor dat gesprek iemand meenemen. Als je niet verschijnt wordt dat uitgelegd dat je bovenstaande niet deugdelijk kunt weerleggen. Ik zal dan overgaan tot een ontslag met onmiddellijke ingang. Het wettelijk opzegverbod bij ziekte is bij deze ontslagvorm niet van toepassing.

2.7

[verweerder] heeft [verzoekster] op 13 januari 2017 op staande voet ontslagen. Bij brief van 13 januari 2017 schrijft [verweerder] onder andere:

(…)

Met ingang van vandaag 13 januari 2017 geeft ART D-SIGN u ontslag met onmiddellijke ingang op grond van art. 7:678 lid 2 sub d BW op grond van het zonder toestemming aankopen – bestellen en betalen – van goederen via de onderneming voor persoonlijk gebruik (punt 1) en het niet terugbetalen van deze goederen aan de onderneming (punt 2). Deze beide feitelijke gronden kunnen zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang het ontslag met onmiddellijke ingang dragen. Daarbij hebben we mede acht geslagen op uw functie bij ons waarbij de administratie geheel aan u was toevertrouwd. U was de enige werknemer van de onderneming en was op de hoogte van het feit dat ik volledig op uw goede zorg voor onze administratie vertrouwde. Mijn vertrouwen in u is in zeer ernstige mate door u beschadigd. Het wettelijke opzegverbod bij ziekte is op een ontslag op deze grond niet van toepassing. Bij het besluit tot ontslag met onmiddellijke ingang is ook door ons gewogen dat een ontslag op deze gronden voor de werknemer in de regel ernstige gevolgen heeft.

Er is voorts geen aanspraak op de wettelijke transitievergoeding omdat we de begane overtreding als hiervoor gemeld in de punten 1 en 2 als ernstig verwijtbaar handelen in de zin van art. 7:673 lid 7 sub c BW aanmerken. (…)

2.8

Bij brief van 26 januari 2017 aan mr. Tol reageert de gemachtigde van [verzoekster] , mr. Bijl, inhoudelijk op het gegeven ontslag. Zij schrijft onder meer het volgende:

(…)

Op 17 november 2016 heeft cliënte zich ziek gemeld vanwege een burn-out/zware depressie. Cliënte is door haar huisarts verwezen naar een maatschappelijk werker/therapeut en nog steeds onder behandeling. Tot op heden is er geen bedrijfsarts ingeschakeld. Wel heeft uw cliënt geprobeerd om via de huisarts medische gegevens op te vragen, uiteraard is dit door de huisarts geweigerd. Ook heeft uw cliënt zich willen bemoeien met het medicatiegebruik en aangegeven niet te begrijpen waarom er geen medicatie wordt geslikt tegen de spanningsklachten. Dit is niet alleen ongebruikelijk, maar ook verwijtbaar. Uw cliënt is geen arts en heeft hoe dan ook niet met de klachten en medische behandeling van cliënte van doen. Dit afgezien van het inschakelen van een bedrijfsarts, wat hij dus heeft nagelaten. Dit heeft ertoe geleid dat cliënte uit eigen beweging re-integratie inspanningen heeft verricht, door iedere week op kantoor te komen om koffie te drinken.

Daarnaast heeft uw cliënt meerdere keren benadrukt niet te zijn verzekerd tegen arbeidsongeschiktheid van werknemers. Uw cliënt heeft op 10 januari 2017 aangegeven dat de werkzaamheden op donderdag 12 januari 2017 hervat moesten worden en dat er anders ontslag zou volgen. Cliënte heeft aangegeven dat zij arbeidsongeschikt is en haar werkzaamheden (nog) niet kan hervatten. Bovendien dient een bedrijfsarts vast te stellen of de werkzaamheden hervat kunnen worden, uw cliënt kan dat niet bepalen. Nogmaals: hij is geen arts.

Vervolgens ontving cliënte tot haar grote verbazing een brief waarin zij ineens werd beschuldigd van diefstal. Het is correct dat cliënte kleding voor privé gebruik heeft besteld. In tegenstelling tot wat u in uw brief stelt, was uw cliënt hiervan op de hoogte (…)

2.9

[verzoekster] heeft een deskundigenoordeel bij het UWV aangevraagd ten aanzien van haar arbeidsongeschiktheid. In de verzekeringsgeneeskundige rapportage van 29 maart 2017 is als conclusie opgenomen: Client is per geschildatum 01-01-2017 niet geschikt te achten voor het eigen werk, ten gevolge van ziekte.

3 Het verzoek en het tegenverzoek

3.1.

[verzoekster] verzoekt:

Primair [verweerder] te veroordelen tot vernietiging van het gegeven ontslag op staande voet, haar weer toe te laten tot de gebruikelijke werkzaamheden, alsmede [verweerder] te veroordelen tot betaling van het salaris vanaf 13 januari 2017 (volgens [verzoekster] € 957,02 netto per maand exclusief 8% vakantietoeslag), de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW over dat salaris en vergoeding van wettelijke rente. Subsidiair toekenning van een transitievergoeding (ex artikel 7:673 BW), alsmede een billijke vergoeding (ex artikel 7:681 BW) ter grootte van € 15.000,= en vergoeding van de gefixeerde schadevergoeding (ex artikel 7:672 lid 10 BW) ten bedrage van twee maandsalarissen met vergoeding van de wettelijke verhoging en de wettelijke rente.

Meer subsidiair in verband met de beëindiging van het dienstverband de transitievergoeding toe te kennen.Daarnaast verzoekt zij in alle gevallen: betaling van het salaris vanaf 1 januari 2017 tot 13 januari 2017 onder verstrekking van een bruto/netto specificatie, de wettelijke verhoging daarover alsmede de wettelijke rente en vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten ad € 745,= exclusief BTW en veroordeling van [verweerder] in de kosten van de procedure.

3.2

In het licht van voornoemde feiten legt [verzoekster] – kort gezegd – aan dit verzoek ten grondslag dat [verweerder] haar ten onrechte op staande voet heeft ontslagen. De kleding die zij voor zichzelf heeft besteld in augustus 2016 heeft zij besteld met toestemming van [verweerder] en zij heeft daarvoor contant aan [verweerder] een bedrag betaald. Volgens [verzoekster] heeft [verweerder] een manier gezocht om haar te kunnen ontslaan aangezien zij in november 2016 ziek is geworden en thans nog niet hersteld is. [verweerder] heeft daarvoor geen verzekering afgesloten en hij heeft haar ziekte nooit laten beoordelen door een bedrijfsarts. [verweerder] schiet daarmee verwijtbaar te kort jegens haar. [verzoekster] stelt dat dit aanleiding geeft voor toekenning aan haar van een billijke vergoeding wanneer geoordeeld wordt dat het dienstverband desondanks moet eindigen.

3.3

[verweerder] verweert zich en stelt dat het verzoek moet worden afgewezen. Volgens [verweerder] is het ontslag op staande voet terecht gegeven en moet dit los worden gezien van de ziekte van [verzoekster] . Volgens [verweerder] heeft [verzoekster] zelf de dringende reden voor het ontslag in het leven geroepen nu zij zonder overleg en zonder betaling twee mouwloze t-shirts en twee leggings voor zichzelf heeft aangeschaft. In verband daarmee verzoekt [verweerder] aan hem en ten laste van [verzoekster] de gefixeerde schadevergoeding op grond van artikel 7:677 lid 2 en 3 sub a BW toe te kennen, bestaande in twee maandsalarissen. [verweerder] verzoekt voor recht te verklaren dat hij deze vordering mag verrekenen met het nog aan [verzoekster] verschuldigde loon over de periode van 1 januari tot 13 januari 2017.

3.4

Alleen voor het geval geoordeeld mocht worden dat het ontslag op staande geen stand houdt, verzoekt hij ontbinding van de arbeidsovereenkomst op grond van artikel 7:669 lid 3 sub e /g BW, zonder daarbij aan [verzoekster] een transitievergoeding of billijke vergoeding toe te kennen. [verweerder] voert daarbij aan dat hij na hetgeen is voorgevallen de administratie van de onderneming niet meer aan [verzoekster] durft toe te vertrouwen, zodat van samenwerking geen sprake meer kan zijn.

3.5

[verzoekster] heeft verweer gevoerd tegen de tegenverzoeken van [verweerder] en concludeert tot afwijzing daarvan.

4 De beoordeling

van het verzoek

4.1

[verzoekster] heeft het verzoek tijdig ingediend, omdat het is ontvangen binnen twee maanden na de dag waarop het ontslag op staande voet is gegeven.

4.2

Aangezien er in het onderhavige geval sprake is geweest van een gegeven ontslag op staande voet, dat wil zeggen een opzegging van de arbeidsovereenkomst met onmiddellijke ingang, is het noodzakelijk om te beoordelen of er sprake is geweest van een dringende reden in de zin van artikel 7:677 lid 1 BW die dit ontslag kan rechtvaardigen. Bij die beoordeling moeten alle omstandigheden van het geval, in onderling verband en samenhang, in aanmerking worden genomen. Daarbij behoren in de eerste plaats in de beschouwing te worden betrokken de aard en de ernst van hetgeen de werkgever als dringende reden aanmerkt, en verder onder meer de aard van de arbeidsovereenkomst, de duur daarvan en de wijze waarop de werknemer zijn verplichtingen uit de overeenkomst heeft vervuld, alsmede de persoonlijke omstandigheden van de werknemer, zoals zijn leeftijd en de gevolgen die een ontslag op staande voet voor hem zou hebben (Hoge Raad 12 februari 1999, NJ 1999, 643 Schrijvers/Van Essen).

4.3

In de ontslagbrief is als reden voor het ontslag aangevoerd (1) het zonder toestemming aankopen – bestellen en betalen – van goederen via de onderneming voor persoonlijk gebruik en (2) het niet terugbetalen van deze goederen aan de onderneming.

Uit de brief van 12 januari 2017 van [verweerder] die door [verzoekster] in het geding is gebracht, blijkt dat het gaat om een bestelling uit augustus 2016. Volgens [verweerder] heeft hij pas in januari 2017 ontdekt dat [verzoekster] in augustus 2016 tegelijk met een bestelling voor een klant ook goederen voor zichzelf (te weten 2 mouwloze shirts en 2 leggings ad € 26,46) heeft besteld. Deze klant wilde namelijk op 10 januari 2017 nogmaals een bestelling doen en verwees daarbij naar de bestelling uit augustus. Aangezien [verzoekster] ziek is, moest hij zelf in de administratie duiken en kwam hij met de bestelling van de klant ook de bestelling van [verzoekster] tegen. [verweerder] voert aan dat [verzoekster] met hem destijds geen overleg heeft gehad over deze privé bestelling en dat zij de goederen nadien ook niet aan hem betaald heeft.

4.4

Bij de beoordeling van de dringende reden speelt een rol dat [verzoekster] haar stelling, dat zij de betreffende goederen betaald heeft, niet kan staven met bewijs. De betaling heeft volgens haar zeggen contant plaatsgevonden op het bedrijf en daarvan is in de administratie niets terug te vinden. Zij heeft een bewijs van een geldopname op 1 augustus 2016 in het geding gebracht, waarmee zij kennelijk bedoelt aan te geven dat zij van het toen opgenomen geldbedrag van € 150,= later in augustus (in week 33, dat is van 14 augustus – 21 augustus 2016) de betreffende goederen heeft betaald. Een daadwerkelijk bewijs voor de bedoelde betaling van de goederen is dit echter niet, zodat de kantonrechter daar niet vanuit kan gaan.

4.5

Voor de verdere beoordeling van de dringende reden acht de kantonrechter daarom de volgende omstandigheden van belang. Volgens [verzoekster] gebeurde het af en toe dat zij vroeg of zij iets voor zichzelf mocht bestellen naast de bestelling van een klant en in die gevallen had [verweerder] daar geen problemen mee. Zij stelt zelf dat zij al negen maal eerder met toestemming van [verweerder] privébestellingen had geplaatst. Dienaangaande heeft [verweerder] ter zitting erkend dat het wel eens is voorgekomen dat er zaken zijn besteld voor privé-gebruik. Volgens [verweerder] gaat het dan om drie of vier gevallen en in die gevallen heeft volgens hem geen betaling door [verzoekster] plaatsgevonden, omdat hij daar best makkelijk in was en zij bovendien goed werk voor de onderneming leverde. Zo zou ze een keer een trui van hem hebben gekregen en een keer een paar schoenen. Het kwam voor dat zaken die extra werden besteld, werden geboekt als representatie materiaal. De administratie voorziet niet in contante betalingen. Bij het binnenkomen van bestellingen kon het zowel [verzoekster] als [verweerder] zijn die de doos/dozen opende, maar uit de lezing van [verweerder] maakt de kantonrechter op dat [verweerder] ten aanzien van de kleding veel aan [verzoekster] overliet. [verweerder] heeft ter zitting de samenwerking omschreven als een goed team. Uit de geschetste omstandigheden maakt de kantonrechter op dat de samenwerking tussen [verweerder] en [verzoekster] bestond uit hard en informeel samenwerken en werd deze samenwerking niet gekenmerkt door strakke regels. Ook de ziekmelding van [verzoekster] in november 2016 is informeel benaderd en beide partijen waren er aanvankelijk niet van op de hoogte dat er een bedrijfsarts ingeschakeld moest worden. In die context past het niet om op 12 januari 2017 de lijnen opeens strak aan te trekken, zoals gebeurt met de brief van [verweerder] van die datum (verzonden per e-mail om 16:41 uur), om direct daarna op 13 januari 2017 over te gaan tot een ontslag op staande voet. Hoewel niet valt uit te sluiten dat [verweerder] de bestelling van privégoederen in augustus 2016 niet kende, dan nog is zijn reactie daarop in januari 2017 overtrokken. In de informele wijze van samenwerken heeft [verzoekster] immers in augustus 2016 niet hoeven verwachten dat zij nadien zou moeten bewijzen hoe deze privé bestelling tot stand is gekomen en hoe de betaling heeft plaatsgevonden.

4.6

Op grond van het voorgaande komt de kantonrechter tot het oordeel dat [verweerder] na de bij hem gerezen vragen over de bestelling uit augustus 2016, te hard van stapel is gelopen. Gezien de wijze van samenwerken was het passend geweest daarover eerst een gesprek te hebben. Weliswaar heeft [verweerder] [verzoekster] opgeroepen voor een gesprek op 13 januari 2017, maar vaststaat dat dit gesprek niet heeft plaatsgevonden. [verweerder] heeft het niet verschijnen van [verzoekster] onmiddellijk geïnterpreteerd als een niet weerleggen van de door hem geplaatste verwijten aan haar adres. Uit niets blijkt dat [verweerder] heeft onderzocht waarom [verzoekster] niet naar het gesprek is gekomen, terwijl hij wist dat sprake was van spanningsklachten. Naar het oordeel van de kantonrechter was er in het kader van hoor en wederhoor voor enig nader onderzoek door [verweerder] ruimte geweest, zonder daarmee de onverwijldheid van het ontslag prijs te geven. [verweerder] heeft echter dadelijk naar het middel van ontslag op staande voet gegrepen, zonder [verzoekster] , al was het maar telefonisch, te horen. Het vorenstaande brengt mee dat het ontslag op staande voet geen stand kan houden en daarom vernietigd moet worden.

4.7

In verband met de vernietiging van het ontslag op staande voet is toewijsbaar het verzoek om toekenning van het loon over de periode vanaf 1 januari 2017 tot de dag dat het dienstverband rechtsgeldig zal eindigen. Over de maandelijkse loonbedragen is in geval van vertraging in de betaling tevens de wettelijke rente toewijsbaar vanaf de dag van opeisbaarheid van de maandelijkse loonbetalingen.

4.8

Ten aanzien van de hoogte van het loon gaat [verzoekster] er in haar verzoeken vanuit dat het gaat om een bedrag van € 957,02 netto per maand exclusief 8% vakantiegeld. [verzoekster] heeft geen stukken overgelegd om deze stelling nader te onderbouwen. [verweerder] heeft daarentegen aangevoerd dat er sprake is van een salaris van € 951,60 bruto per maand. Dienaangaande overweegt de kantonrechter het volgende. [verweerder] heeft een salarisstrook in het geding gebracht van 31 maart 2015, waarin het bedrag van € 951,60 bruto is opgenomen. Voorts is in de schriftelijke arbeidsovereenkomst van augustus 2014 een bruto uurloon van € 9,76 opgenomen. Het door [verzoekster] genoemde netto bedrag valt met deze schriftelijk vastgelegde gegevens niet te rijmen. De kantonrechter zal daarom uitgaan van het op de loonstrook genoemde bedrag van € 951,60 bruto per maand, waarbij tevens aanspraak bestaat op vakantietoeslag van 8%.

4.9

[verzoekster] heeft tevens betaling van de wettelijke verhoging (ex artikel 7:625 BW) verzocht. In het kader daarvan acht de kantonrechter over het sinds 1 januari 2017 verschuldigde maar niet tijdig uitbetaalde salaris een afgerond bedrag van € 750,= toewijsbaar.

4.10

[verzoekster] heeft vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten verzocht. Zij heeft dit verzoek echter niet nader toegelicht of onderbouwd. Dit onderdeel van het verzoek moet daarom worden afgewezen.

4.11

[verzoekster] heeft voorts wedertewerkstelling verzocht. Dit verzoek wordt afgewezen in verband met hetgeen hierna bij de beoordeling van het tegenverzoek van [verweerder] (ontbindingsverzoek) zal worden beslist.

4.12

Als overwegend in het ongelijk gestelde partij zal [verweerder] worden veroordeeld in de kosten van deze procedure. Deze kosten worden tot aan deze uitspraak aan de zijde van [verzoekster] begroot op € 470,= voor griffierecht en € 800,= voor salaris gemachtigde.

Van het tegenverzoek

4.13

Nu het ontslag op staande voet blijkens het voorgaande wordt vernietigd, bestaat er geen grond voor de gevorderde gefixeerde schadevergoeding van artikel 7:677 lid 2 en lid 3 BW . Dit verzoek wordt daarom afgewezen.

4.14

Vervolgens ligt voor de vraag of de arbeidsovereenkomst ontbonden moet worden.

De kantonrechter stelt vast dat sprake is van een opzegverbod, omdat [verzoekster] ongeschikt is tot het verrichten van haar arbeid wegens ziekte. Dit opzegverbod staat gezien artikel 7:671b lid 6 BW echter niet in de weg aan ontbinding, omdat het verzoek geen verband houdt met de ziekte van de werknemer. Het verzoek is immers gebaseerd op verwijtbaar handelen van de werknemer in verband met de privé bestelling uit augustus 2016 dan wel een verstoorde verstandhouding als gevolg van die situatie en daarmee staat dat los van de ongeschiktheid wegens ziekte.

4.15

Dat in de onderhavige situatie sprake is van zodanig verwijtbaar handelen van [verzoekster] , dat van [verweerder] niet langer kan worden gevergd het dienstverband nog verder voort te zetten, is naar het oordeel van de kantonrechter niet komen vast te staan. Weliswaar heeft [verweerder] aangevoerd dat hij van de bestelling van privé artikelen in augustus 2016 niet op de hoogte was, maar niet is komen vast te staan dat deze gedraging niet paste in de werkwijze van partijen waarbij met name een rol speelt hetgeen hierover onder 4.5 van deze uitspraak reeds is overwogen. Voor een ontbinding op basis van de e-grond is daarom onvoldoende basis aanwezig. De aangevoerde grond is niet voldragen.

4.16

De kantonrechter stelt wel vast dat er bij de huidige stand van zaken tussen partijen sprake is van een ernstig verlies van vertrouwen over en weer. Op de zitting is gebleken dat partijen wat dat betreft niet meer met elkaar verder kunnen. Er zijn immers geen andere werknemers dus ten aanzien van het werk zijn partijen volledig op elkaar aangewezen. Aan het ontstaan van de vertrouwenscrisis hebben beide partijen een bijdrage geleverd. Doordat [verzoekster] van haar privé bestelling en de betaling daarvan in augustus 2016 op geen enkele wijze iets schriftelijk heeft vastgelegd, is haar verhaal daarover niet meer te verifiëren. Anderzijds heeft de informele wijze waarop [verweerder] in het verleden met dergelijke zaken is omgegaan eraan bijgedragen dat er ten aanzien van privé bestellingen geen duidelijke werkwijze bestond. Voorts speelt er de gang van zaken rond de arbeidsongeschiktheid van [verzoekster] . Nu [verweerder] zich kennelijk niet bewust was van de regelgeving op dat gebied en hij in elk geval geen bedrijfsarts heeft ingeschakeld ter beoordeling daarvan, kon er begin januari 2017 discussie ontstaan over de mogelijkheid tot werkhervatting van [verzoekster] . Ook deze situatie heeft het vertrouwen tussen partijen geen goed gedaan. De kantonrechter is daarom van oordeel dat er sprake is van een voldragen g-grond, zodat de ontbinding van de arbeidsovereenkomst op basis daarvan zal worden uitgesproken.

4.17

De conclusie is dat de kantonrechter het verzoek van de werkgever zal toewijzen en dat de arbeidsovereenkomst met toepassing van artikel 7:671b lid 8, onderdeel a, BW zal worden ontbonden met ingang van 1 juni 2017. Dat is de datum waarop de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging zou zijn geëindigd, verminderd met de duur van deze procedure.

4.18

Uit artikel 7:673 lid 1 BW volgt dat de werkgever aan werknemer een transitievergoeding verschuldigd is indien – kort gezegd – de arbeidsovereenkomst ten minste 24 maanden heeft geduurd en de arbeidsovereenkomst op verzoek van de werkgever is ontbonden. Aan deze beide voorwaarden is voldaan en gelet op artikel 7:673 lid 2 BW heeft werknemer aanspraak op een transitievergoeding van € 1.712,= bruto. Bij de berekening hiervan is de kantonrechter uitgegaan van aanvang dienstverband per 20 februari 2012, einde per 1 juni 2017 en een salaris inclusief vakantietoeslag van € 1.027,73 bruto per maand. Met toepassing van artikel 7:686a lid 1 BW zal de gevorderde wettelijke rente over de transitievergoeding worden toegewezen, te rekenen vanaf een maand na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd, dus vanaf 1 juli 2017.

4.19

De kantonrechter ziet geen aanleiding om aan werknemer een billijke vergoeding toe te kennen. Gelet op artikel 7:671b lid 8, onderdeel c, BW is voor toekenning van een billijke vergoeding alleen plaats indien de ontbinding van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van werkgever. Uit de wetsgeschiedenis volgt dat ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van een werkgever zich slechts zal voordoen in uitzonderlijke gevallen, bijvoorbeeld als een werkgever grovelijk de verplichtingen niet nakomt die voortvloeien uit de arbeidsovereenkomst en er als gevolg daarvan een verstoorde arbeidsverhouding ontstaat of als een werkgever een valse grond voor ontslag aanvoert met als enig oogmerk een onwerkbare situatie te creëren (zie: Kamerstukken II, 2013-2014, 33 818, nr. 3, pag. 34). Een dergelijke situatie doet zich hier niet voor. Zoals reeds is overwogen hebben beide partijen bijgedragen aan de situatie die is ontstaan. Daarbij is geen ernstige verwijtbaarheid aan de zijde van [verweerder] vastgesteld.

4.20

In de omstandigheden van het geval wordt aanleiding gevonden om de proceskosten te compenseren, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

5 De beslissing

De kantonrechter:

Op het verzoek van werknemer:

5.1

vernietigt het gegeven ontslag op staande voet;

5.2

veroordeelt [verweerder] tot betaling aan [verzoekster] van het haar toekomende loon (van € 951,60 bruto per maand vermeerderd met 8% vakantietoeslag) vanaf 1 januari 2017 tot de dag waarop de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig zal zijn geëindigd, te vermeerderen met de wettelijke rente (ex artikel 6:119 BW) te rekenen van af de dag dat de salarisbedragen verschuldigd zijn geworden tot aan de dag van algehele voldoening, onder afgifte van een deugdelijke bruto/netto specificatie;

5.3

veroordeelt [verweerder] tot betaling aan [verzoekster] van een bedrag van € 750,= bruto wegens wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW ;

5.4

veroordeelt [verweerder] in de kosten van deze procedure tot aan deze uitspraak aan de zijde van [verzoekster] begroot op € 470,= voor griffierecht en € 800,= voor salaris gemachtigde;

5.5

verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;

5.6

wijst af hetgeen meer of anders is verzocht;

Op het (voorwaardelijk) tegenverzoek van werkgever:

5.7

ontbindt de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst met ingang van 1 juni 2017;

5.8

kent aan [verzoekster] een transitievergoeding toe van € 1.712,= bruto en veroordeelt [verweerder] tot betaling van dit bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 1 juli 2017 tot aan de dag van de gehele betaling;

5.9

bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;

5.10

verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;

5.11

wijst af hetgeen meer of anders is verzocht.

Deze beschikking is gegeven door mr. J.A.O.M. van Aerde, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 21 april 2017. (ap)


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature