U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:

Inhoudsindicatie:

Afwikkeling vennootschap onder firma.

Uitspraak



vonnis

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht

Zittingsplaats Almelo

zaaknummer / rolnummer: C/08/162965 / HA ZA 14-509

Vonnis van 27 januari 2016

in de zaak van

[eiser],

wonende te [woonplaats 1] ,

eiser,

advocaat mr. P.J. de Jong Schouwenburg te Amsterdam,

tegen

1. vennootschap onder firma

[gedaagde 1],

gevestigd te [vestigingsplaats] ,

2. vennootschap onder firma

[gedaagde 2],

gevestigd te [vestigingsplaats] ,

3. [gedaagde 3],

wonende te [woonplaats 2] ,

4. [gedaagde 4],

wonende te [woonplaats 2] ,

5. [gedaagde 5],

wonende te [woonplaats 2] ,

gedaagden,

advocaat mr. A. de Buck te Den Haag.

Partijen zullen hierna ‘ [eiser] en ‘gedaagden’ genoemd worden.

1 De procedure

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

het tussenvonnis van 24 december 2014, waarin een comparitie van partijen is gelast;

het proces-verbaal van comparitie van 23 maart 2015, waaraan comparitieaantekeningen van de raadsman van [eiser] zijn gehecht;

het tussenvonnis van 2 september 2015, waarin een voortgezette comparitie van partijen is gelast;

het proces-verbaal van de voortgezette comparitie van 7 december 2015, waaraan comparitieaantekeningen van de raadsman van gedaagden zijn gehecht.

1.2.

Ten slotte is vonnis gevraagd. Het vonnis wordt heden, na een korte aanhouding, uitgesproken.

2 De feiten

2.1.

[gedaagde 2] (hierna: de vof) is een familiebedrijf dat in maart 1946 is opgericht door de vader van eiser en gedaagden sub 3. tot en met 5. De vof voert activiteiten uit en exploiteert een handelsonderneming, marktbedrijf en verhuurbedrijf op de “Weerselose markt”.

2.2.

[gedaagde 1] (hierna tezamen met de vof ook wel aangeduid als ‘de vof’s’) is in 1981 opgericht teneinde een transportvergunning te verkrijgen. Deze vennootschap staat nog wel ingeschreven, maar is niet actief en heeft geen bezittingen of schulden.

2.3.

Gedaagden sub 3., 4. en 5. zijn sinds 1985 vennoten in de vof. [eiser] is per

1 januari 1987 als vennoot toegetreden.

2.4.

De vennoten hebben bij notariële akte op 10 maart 1987 een vaststellingsovereenkomst opgesteld.

In die vaststellingsovereenkomst (hierna: de Overeenkomst) is - voor zover hier relevant - het volgende opgenomen:

“(…)

ten deze handelende:

a. ieder voor zich in privé;

b. een ieder voor zover deelnemende in de door de comparanten tezamen met hun vader (...) genoemde samenwerkingsvormen onder de naam “ [A] ”, en/of “ [B] ”. en/of “ [C] ”, en/of [D] ”en/of “ [E] .”, danwel onder welke benaming ook,

De comparanten verklaarden:

1. dat zij hetzij tezamen met hun vader (…), danwel voor zich, danwel in enige combinatie, al dan niet met hun voornoemde vader uitoefenen een handelsonderneming en de exploitatie van een marktbedrijf alsmede een verhuurbedrijf te [plaats] , ten doel hebbende het door gemeenschappelijke inspanning en verrichten van arbeid danwel op enige andere wettelijke wijze behalen van winst.

2. dat zij daartoe hun vermogen hebben tezamen gevoegd, zonder dat men weten kan welk deel of aandeel daarin feitelijk in volle omvang aan elk der voornoemde

deelnemers toebehoort.

3. dat ook door genoemde personen, al dan niet tezamen met hun voornoemde vader, danwel in enige andere combinatie, onroerende goederen zijn verworven en in

de toekomst kunnen worden verworven, zonder dat de kadastrale tenaamstelling eigendom aanduidend is voor wat betreft hun interne rechtsverhoudingen.

4. dat zij al zodanige bezittingen en de daarop rustende schulden, onder welke naam ook, beschouwen als hun gemeenschappelijk vermogen en hun gemeenschappelijke schulden, ongeacht op welke wijze deze zijn ontstaan of zullen ontstaan, zonder daarbij echter

een directe hoofdelijke aansprakelijkheid te willen bewerkstelligen.

5. dat zodanig gemeenschappelijk bezit waarvan niet bekend is voor welk deel een van de comparanten als bepaald deelgenoot is gerechtigd tot proces-risico’s kan leiden, welke de comparanten juist willen voorkomen, zoals deze kunnen ontstaan door huwelijk gevolgd door echtscheiding , overlijden, uittreding en/of opzegging of op andere wijze van beëindiging van het samenwerkingsverband, danwel op een tijdstip dat de rechten van een deelgenoot moeten worden bepaald.

6. dat het gewenst is een regeling te treffen dat in de sub 5 onvoorzienbare situaties het gemeenschappelijk vermogen zou kunnen worden aangesproken uit hoofde van het opeisen van een deel door een der comparanten, diens erfgenamen, wettelijk vertegenwoordiger,

danwel diens schuldeiser(s).

7. dat het tevens gewenst is een regeling te treffen omtrent het in bovenbedoelde onvoorzienbare situaties opeisen van het saldo van de respectievelijke kapitaalrekeningen der comparanten, zoals deze door de accountant in jaarrekeningen worden vermeld.

8. dat de comparanten daartoe bij deze akte een ieders “recht” of “aandeel” wensen te bepalen alsmede de wijze van afwikkeling van het saldo van ieders kapitaalrekening wensen vast te stellen.

(…)

Vervolgens verklaarden de comparanten, handelend als gemeld, dat elk hunner casu quo hun rechtsvertegenwoordiger, casu quo hun erfgenamen ten aanzien van ieders recht of aandeel, of onder welke benaming ook, nimmer meer rechten kan doen gelden dan het recht op een eenmalige uitkering van een bedrag in kontanten groot éénhonderd duizend gulden

(f. 100.000,--) welk bedrag binnen zes maanden na het ontstaan van een der hiervoor sub 5 bedoelde situaties uitbetaald dient te zijn, dit onder afstanddoening van al zijn rechten en aanspraken, waarbij aan de voortzettende deelgenoten algehele volmacht wordt gegeven eventuele tenaamstellingen van registergoederen en niet-registergoederen in samenwerking met hun voornoemde vader, indien deze uiteraard nog in leven is, te hunnen name te doen stellen als gold dit een volledige scheiding en verdeling met afstanddoening van alle rechten om de herrekening of vernietiging daarvan te vorderen of in te roepen.

Ingeval de comparanten danwel hun rechtsopvolgers in gezamenlijk overleg tot een andere vaststelling van ieders aandeel zijn gekomen, zal het voorgaande buiten werking zijn gesteld.

(…)”.

2.5.

Op 26 juni 2013 heeft [X] , adviseur van [eiser] , namens [eiser] , de (deelname van [eiser] in de) vof met onmiddellijke ingang opgezegd.

2.6.

Bij brief van 31 juli 2013 heeft [Y] , namens de overige vennoten, aan [eiser] bevestigd dat diens opzegging wordt geaccepteerd.

2.7.

Tussen partijen is een geschil ontstaan over de afwikkeling van de uittreding uit de vof van [eiser] .

2.8.

De vof heeft [eiser] in termijnen een bedrag van in totaal € 45.378,--

(NLG 100.000,=) betaald.

3 De vordering

3.1.

[eiser] vordert, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, dat de rechtbank:

primair:

I) voor recht verklaart dat de Overeenkomst en de daarin opgenomen uitkeringsregeling niet van toepassing zijn op de vof’s;

II) de wijze van verdeling van de vof’s en de eenvoudige gemeenschap gelast, dan wel zelf de verdeling vaststelt, en daarbij zo nodig een deskundige benoemt die de

huidige waarde van het vermogen van de vof’s en de eenvoudige gemeenschap vast zal

stellen;

III) gedaagden veroordeelt in de kosten van het geding.

subsidiair:

I) indien de Overeenkomst wel van toepassing is op de vof’s, voor recht verklaart dat

[eiser] niet gebonden is aan de in de Overeenkomst bepaalde eenmalige uitkering van NLG 100.000,--, maar dat hem op grond van zijn uittreding de huidige waarde van zijn

economische deelgerechtigheid, te weten één vierde deel van het huidige

gemeenschapsvermogen, toekomt;

II) de wijze van verdeling van de gehele gemeenschap gelast, dan wel zelf de verdeling vaststelt, en daarbij zo nodig een deskundige benoemt die de huidige waarde van het gemeenschapsvermogen vast zal stellen,

III) gedaagden veroordeelt in de kosten van het geding.

meer subsidiair:

I) de rechtsgevolgen van de Overeenkomst, voor zover deze en de daarin opgenomen

bepaling omtrent de maximale uitkering van NLG 100.000,-- bij uittreding van toepassing is

en als zodanig uitgelegd dient te worden, wijzigt, dan wel de Overeenkomst (gedeeltelijk)

ontbindt;

II) de wijze van verdeling van de gehele gemeenschap gelast, dan wel zelf de verdeling vaststelt, en daarbij zo nodig een deskundige benoemt die de huidige waarde van het gemeenschapsvermogen vast zal stellen;

III) gedaagden veroordeelt in de kosten van het geding.

nog meer subsidiair:

I) indien en voor zover de Overeenkomst (ongewijzigd) in standgehouden wordt, de door [eiser] gedane opzegging ten aanzien van de vof’s vernietigt;

II) alsmede gedaagden veroordeelt overzichten aan [eiser] te verstrekken van stukken waaruit blijkt wat de huidige waarde is van de vof’s, te weten onder meer de definitieve jaarstukken van de vof’s uit 2011, 2012 en 2013; de definitieve belastingaangiftes van de vof’s uit 2011, 2012 en 2013; bankafschriften van de vof’s uit 2013, meer in het bijzonder daterend van medio 2013;

III) gedaagden veroordeelt in de kosten van het geding.

4 De standpunten van partijen

[eiser] 4.1.

[eiser] legt, kort gezegd, het volgende aan zijn vorderingen ten grondslag.

4.2.

Primair stelt hij zich op het standpunt dat de Overeenkomst en de daarin opgenomen uitkeringsregeling niet zien op de vof’s, hetgeen uit de bewoordingen van de Overeenkomst is op te maken. In artikel 4 van de Overeenkomst is opgenomen dat de vennoten weliswaar al hun bezittingen en de daarop rustende schulden beschouwen als gemeenschappelijk vermogen, zonder daarbij echter een directe hoofdelijke aansprakelijkheid te willen bewerkstelligen. Uit artikel 18 Wetboek van Koophandel volgt dat het wezenskenmerk van een vof de hoofdelijke aansprakelijkheid van alle vennoten is. Op grond daarvan moet worden geconcludeerd dat de Overeenkomst niet ziet op het vermogen van de vof’s, maar dat enkel een eenvoudige gemeenschap kan zijn ontstaan.

4.3.

Bovendien was de uitkeringsregeling zoals opgenomen in de vaststellingsovereenkomst niet (meer) van toepassing, omdat de vennoten nadien verschillende onroerende zaken hebben aangekocht met het doel te voorzien als oudedagsreserve bij uittreding, het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd en arbeidsongeschiktheid. Op pagina 3 van de Overeenkomst is voor vennoten de mogelijkheid gecreëerd om in gezamenlijk overleg tot een andere vaststelling van ieders aandeel te komen, waardoor de uitkeringsregeling buiten werking zal worden gesteld.

4.4.

Op 3 mei 2011 hebben de vennoten concept notariële akten van oprichting voor een tweetal besloten vennootschappen doen opstellen door een notaris. Hoewel het niet tot daadwerkelijke oprichting van deze B.V.’s is gekomen, valt uit de concept inbrengbepalingen af te leiden dat niet beoogd werd om de Overeenkomst en de daarin opgenomen uitkeringsregeling van toepassing te laten zijn op de vof, dan wel de vof’s.

Noch is ten aanzien van de vof’s een van toepassing zijnde vennootschapsovereenkomst voorhanden waarin waarderingsmaatstaven voor de verdeling van het vermogen van de vof’s zijn bepaald, hetgeen betekent dat teruggevallen moet worden op de wettelijke bepalingen die van toepassing zijn bij uittreding van een vennoot. [eiser] doet een beroep op het bepaalde in artikel 3:185 lid 1 BW, op grond waarvan de rechtbank de wijze van verdeling kan gelasten of zelf de verdeling kan vaststellen, nu gebleken is dat partijen niet tot overeenstemming zijn gekomen over de verdeling van het vermogen van de vof’s.Nu de vennoten na gezamenlijk overleg hebben bepaald dat gedaagden de vof mogen en zullen voortzetten, is [eiser] van mening dat voor de hand ligt de wijze van verdeling van artikel 3:185 lid 3 sub b BW, te weten de overbedeling van gedaagden tegen vergoeding van de overwaarde aan [eiser] , waarbij in beginsel moet worden uitgegaan van de waarde van de tot de gemeenschap behorende goederen ten tijde van de verdeling.

4.5.

Subsidiair, te weten voor zover de Overeenkomst en de daarin opgenomen uitkeringsregeling wel van toepassing zijn op de vof’s, stelt [eiser] zich op het standpunt dat een redelijke uitleg een vermeerdering van de hoogte van de uitkering meebrengt naar één vierde deel (25%) van de huidige waarde van de vof’s. Overeenkomsten moeten worden uitgelegd aan de hand van het Haviltex-criterium, hetgeen impliceert dat het niet afdoende is om enkel naar de taalkundige betekenis van de tekst te kijken, maar dat er ook naar moet worden gekeken welke betekenis partijen aan de tekst gaven en wat ze over en weer van elkaar mochten verwachten. Partijen hadden destijds voor ogen met de Overeenkomst te regelen dat bij uittreding van een vennoot de overige vennoten de overeenkomst konden voortzetten en te voorkomen dat bij een eventueel huwelijk zonder huwelijkse voorwaarden bij echtscheiding, problemen met de ex-partner van een der vennoten zouden ontstaan.

4.6.

Meer subsidiair, te weten voor zover de Overeenkomst en de daarin opgenomen bepaling omtrent de maximale uitkering van NLG 100.000,-- bij uittreding wel van toepassing zijn en zodanig uitgelegd dienen te worden, verzoekt [eiser] de rechtbank om de gevolgen van de Overeenkomst te wijzigen, dan wel de Overeenkomst (gedeeltelijk) te ontbinden, hetgeen de rechtbank op verlangen van één der partijen kan doen op basis van artikel 6:258 BW, als lex specialis van artikel 6:248 BW, op grond van onvoorziene omstandigheden, welke van dien aard zijn dat de wederpartij naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid ongewijzigde instandhouding van de overeenkomst niet mag verwachten. De waarde van het vermogen van de vof’s is (onvoorzienbaar) fors gestegen, [eiser] heeft zich nagenoeg dertig jaar intensief ingespannen voor de vof’s en daarbij zijn hele kapitaal en het inkomen van zijn echtgenote geïnvesteerd. Buiten de vof’s heeft [eiser] niets opgebouwd. Het onder die omstandigheden onverkort vasthouden aan een uittreedvergoeding van NLG 100.000,-- is in strijd met de redelijkheid en billijkheid.

4.7.

Bovendien zijn gedaagden, op grond van de in rechtsoverweging 4.3. hiervoor al eerder genoemde passage op pagina 3 van de Overeenkomst, gehouden mee te werken aan het overeenkomen van een andersluidende regeling.

4.8.

Nog meer subsidiair, te weten indien en voor zover de Overeenkomst (ongewijzigd) in stand wordt gehouden, vordert [eiser] vernietiging van de door hem gedane opzegging op voet van het bepaalde in artikel 7:904 BW, nu tijdens het opzeggen van de vennootschap bij hem een onjuiste voorstelling van zaken bestond. Op grond van mededelingen van gedaagden verkeerde [eiser] in de veronderstelling dat de Overeenkomst niet meer van toepassing was. Had hij zulks geweten, dan zou hij nimmer tot opzegging van de vof’s zijn gekomen, onder deze omstandigheden. Bij honorering van het beroep op vernietiging is [eiser] nog altijd vennoot en zouden alle vennoten alsnog gezamenlijk in overleg moeten treden om tot een regeling te komen. Als gedaagden zouden weigeren hun medewerking hieraan te verlenen, betekent dit dat [eiser] in dat geval nog steeds vennoot is.

Gedaagden

4.9.

Gedaagden voeren verweer. Zij concluderen tot afwijzing van de vorderingen met veroordeling van [eiser] in de proceskosten, te vermeerderen met de nakosten en de wettelijke rente over de proces- en nakosten.

4.10.

De Overeenkomst en de daarin opgenomen uittredingsregeling is van toepassing op het uittreden van [eiser] en de daaruit voortvloeiende afwikkeling.

4.11.

Uit de Overeenkomst blijkt dat het de bedoeling was van partijen om de uittredende vennoot nimmer meer rechten te kunnen doen laten gelden dan een eenmalige uitkering van NLG 100.000,--. Onder de uittreedregeling en de betaling van voornoemd bedrag vallen mede de reeds verworven en te verwerven onroerende zaken en dus ook de in de dagvaarding genoemde registergoederen, voor zover deze gemeenschappelijk eigendom zijn van de partijen in privé. Het was nadrukkelijk de bedoeling het familiebedrijf in stand te houden en daarmee uittreding te ontmoedigen.

4.12.

De redelijkheid en billijkheid waarop [eiser] zich beroept, mogen er niet toe leiden dat de continuïteit van de onderneming in het gedrang komt.

4.13.

Het beroep op onvoorziene omstandigheden kan niet slagen. Uit de overgelegde jaarstukken uit 1987 blijkt dat toen al sprake was van een aanzienlijk eigen vermogen van

NLG 1.313.063,--. De gewoonte was om geen winst uit te keren, zodat een verdere vermogensstijging in de rede lag.

4.14.

[eiser] komt geen beroep toe op het bepaalde in artikel 7:904 lid 1 BW . De opzeggingshandeling van [eiser] valt niet aan te merken als een ‘beslissing’ in de zin van dat artikel.

5 De beoordeling

5.1.

De rechtbank neemt over hetgeen is overwogen en beslist in de tussenvonnissen van 24 december 2014 en 2 september 2015.

5.2.

Partijen twisten over de afwikkeling van de uittreding uit de vof van [eiser] . Tussen partijen staat vast dat de [gedaagde 1] nog wel staat ingeschreven, maar niet actief is en geen bezittingen of schulden heeft, zoals ook volgt uit rechtsoverweging 2.2. van dit vonnis. 5.3. [eiser] heeft onder 2.11 van de dagvaarding gesteld dat de vennoten na gezamenlijk overleg hebben bepaald dat gedaagden de vennootschap mogen en zullen voortzetten. Gedaagden hebben [eiser] in termijnen een bedrag van € 45.378,-- (NLG 100.000,--) betaald. [eiser] kan niet instemmen met dit aan hem uitgekeerde bedrag, hetgeen heeft geleid tot de onderhavige procedure.

5.4.

Het bedrag van € 45.378,-- (NLG 100.000,--) is gebaseerd op de Overeenkomst, waarvan [eiser] primair stelt dat deze -en de daarin opgenomen uitkeringsregeling- niet van toepassing is op de vof.

5.5.

De rechtbank is tot het oordeel gekomen dat de Overeenkomst wel van toepassing is, nu uit de Overeenkomst volgt dat [eiser] en gedaagden sub 3., 4. en 5. bij het aangaan van de Overeenkomst hebben gehandeld ieder voor zich in privé en deelnemende in de - in de Overeenkomst nader genoemde - samenwerkingsvormen en dat zij in die hoedanigheden onder (een) gemeenschappelijke na(a)m(en) een handelsonderneming uitoefenen. Uit de Overeenkomst volgt voorts dat zij op voet van gelijkheid de onderneming zouden gaan uitoefenen door gemeenschappelijke inspanning en het verrichten van arbeid, dat zij hun vermogen hebben samengevoegd en dat zij hun bezittingen en de daarop rustende schulden beschouwen als hun gemeenschappelijk vermogen en hun gemeenschappelijke schulden (ongeacht op welke wijze deze zijn ontstaan of zullen ontstaan).Dat onder 4 van de vaststellingsovereenkomst is bepaald “(…) zonder daarbij echter een directe hoofdelijke aansprakelijkheid te willen bewerkstelligen.”, maakt dat - in tegenstelling tot hetgeen [eiser] stelt - niet anders. De rechtbank volgt [eiser] niet in zijn stelling dat deze bepaling erop zou duiden dat slechts een eenvoudige gemeenschap is ontstaan.

5.6.

Ook overigens heeft [eiser] , naar het oordeel van de rechtbank, geen argumenten aangedragen die zijn standpunt, dat de Overeenkomst en de daarin opgenomen uitkeringsregeling geen betrekking hebben op de vof, ondersteunen.

Dat geldt in het bijzonder ook voor zijn verwijzing naar inbrengbepalingen uit concept-akten van oprichting van een tweetal besloten vennootschappen van 3 mei 2011, nu tussen partijen vaststaat dat het nimmer tot oprichting van B.V.’s is gekomen. Zijn -door gedaagden betwiste- stelling dat de uitkeringsregeling bovendien niet (meer) van toepassing is, omdat de vennoten nadien verschillende onroerende zaken hebben aangekocht met het doel te voorzien als oudedagsreserve bij uittreding, het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd en arbeidsongeschiktheid, heeft hij op geen enkele wijze onderbouwd.

5.7.

Nu de Overeenkomst en de daarin opgenomen uitkeringsregeling van toepassing is, valt niet in te zien waarom voor de verdeling teruggevallen zou moeten worden op de wettelijke bepalingen die van toepassing zijn bij uittreding van een vennoot. De primaire stelling van [eiser] wordt derhalve verworpen.

5.8.

Bij zijn subsidiaire stellingname heeft [eiser] zich, naar het oordeel van de rechtbank, wel terecht op het standpunt gesteld dat het Haviltex-criterium met zich meebrengt dat bij de uitleg van de Overeenkomst het niet voldoende is om enkel naar de taalkundige betekenis van de tekst te kijken, maar dat ook gekeken moet worden welke betekenis de partijen aan de tekst gaven en wat ze over en weer van elkaar mochten verwachten.

5.9.

Onder 5. tot en met 8. van de Overeenkomst, zoals hiervoor in rechtsoverweging 2.4 geciteerd, is de reden voor het vaststellen van de uitkeringsregeling gegeven.

Om vervolgens te bepalen dat de vennoten ten aanzien van hun recht of aandeel nimmer meer rechten kunnen doen gelden dan het recht op een eenmalige uitkering van NLG 100.000,-- onder afstanddoening van alle rechten en aanspraken.

5.10

Gedaagden hebben omtrent de wil en bedoeling van partijen gesteld dat de filosofie van de vennoten altijd is geweest dat ieder van hen zijn arbeid en kapitaal volledig in dienst stelde van het bedrijf, dat alle opbrengsten ten goede aan het bedrijf kwamen, winsten niet werden uitgekeerd, maar werden toegevoegd aan de reserves, waartegen over stond dat uit het aldus in de vof opgebouwde gezamenlijke vermogen alle zakelijke en privé-uitgaven van de vennoten werden betaald. De filosofie en werkwijze van de [familie] liet zich kenschetsen als een volledige verzorging van de wieg tot het graf, ‘samen uit samen thuis’ van geboorte tot overlijden. Deze wil en bedoeling wordt bevestigd door de als productie 2 door gedaagden overgelegde verklaring van mr. G. Lammers, die verklaart destijds te hebben gewerkt als advocaat van de [familie] . Mr. Lammers verklaart dat hij van zijn aanspreekpunt, [gedaagde 3] vernam dat deze met twee van zijn broers en zijn zuster een samenwerkingsverband wilde, maar dan op basis van het kolchoz-principe. Mr. Lammers verklaart dienaangaande als volgt:‘Samengevat kwam het er op neer dat partijen in hun samenwerkingsverband een gebonden vermogensgemeenschap wilden opbouwen. Wat door gezamenlijke arbeid werd verdiend, moest in “één geldpot” komen met als bestemming de opbouw van het ondernemingsvermogen met als primair doel het altijd kunnen beschikken over voldoende liquiditeit. Uit dit vermogen zouden ook alle privéuitgaven worden gefinancierd. Voor zover de liquiditeitspositie dit zou toelaten, zou er geïnvesteerd worden in de vorm van aankoop van registergoederen. Die registergoederen werden dan niet beschouwd als privébeleggingen, maar moesten altijd dienstbaar aan het samenwerkingsverband, in casu de door de vennootschap onder firma gedreven onderneming of welke andere onderneming dan ook, (kunnen) zijn. Het kwam er feitelijk op neer dat door partijen in bepaalde in de vaststellingsovereenkomst omschreven situaties afstand werd gedaan van het “boekhoudkundig saldo” van hun kapitaalrekening en van hun aandeel in de (eventuele) mede-eigendom van registergoederen.(…)Voor mij was toen duidelijk dat partijen een vaststellingsovereenkomst op basis van het kolchoz-idee wilden. Zij waren zich ervan bewust dat zij daarmee hun vermogenswaarden zouden prijsgeven. Ik heb toen de grondtekst van de vaststellingsovereenkomst geconcipieerd. Deze tekst is daarna door een notaris uitgewerkt. (…)’

5.11

Door [eiser] wordt deze wil en bedoeling erkend, waar zijn raadsman in de comparitieaantekeningen onder 3.1 heeft gesteld dat ‘Bovenal geldt, dat partijen een samenwerking zijn aangegaan op grond van het Kolchoz-principe en daar ook jarenlang naar hebben gehandeld. (…) In het onderhavige geval werden wel degelijk uit het vermogen van de V.O.F.’s alle privé-uitgaven van de vennoten voldaan. (…)’Onbegrijpelijk acht de rechtbank de daarop volgende stelling van (de raadsman van) [eiser] dat ‘Uit het feit dat partijen jaren lang hebben gehandeld volgens het Kolchoz-principe –hetgeen aldus veel verder gaat dan het karakter van een VOF- blijkt dat geen sprake meer was van een enkel VOF vermogen maar dat dit idee (gaandeweg) was losgelaten.’

5.12.

Uit de letterlijke tekst van de Overeenkomst, noch uit de wil en bedoeling van partijen, valt af te leiden dat partijen met de uitkeringsregeling slechts wilden voorkomen dat ingeval van echtscheiding van één van de vennoten problemen met de ex-partner van de betreffende vennoot zouden ontstaan. Dat is tijdens de gehouden comparities van partijen ook op geen enkel moment aan de orde geweest. Niet valt dan ook in te zien dat in dat verband een redelijke uitleg van de Overeenkomst met zich meebrengt dat bij uittreding van een vennoot de uitkering gelijk is aan één vierde deel van de totale waarde van de gemeenschap, zoals [eiser] subsidiair heeft betoogd. Ook deze subsidiaire stelling moet derhalve worden verworpen.

5.13

Met betrekking tot de meer subsidiaire stelling van [eiser] dat op grond van het bepaalde in artikel 6:258 BW, als lex specialis van artikel 6:248 BW, sprake dient te zijn van een wijziging van de gevolgen van de Overeenkomst en /of (gedeeltelijke) ontbinding wegens strijd met de redelijkheid en billijkheid op grond van onvoorziene omstandigheden, welke van dien aard zijn dat de wederpartij naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid ongewijzigde instandhouding van de overeenkomst niet mag verwachten, hebben gedaagden zich op het standpunt gesteld dat de waardestijging van het vermogen van de vof geenszins onvoorzienbaar was, nu het eigen vermogen van de vof ultimo 1987, zijnde het jaar van toetreding van [eiser] , al NLG 1.313.063,-- bedroeg, hetgeen ook blijkt uit de als productie 3 bij antwoord overgelegde jaarstukken van de vof.Onder verwijzing naar de als productie 11 bij antwoord overgelegde jaarstukken van de vof over het jaar 2012, zijnde het jaar voorafgaand aan de opzegging door [eiser] -waaruit een eigen vermogen van € 4.772.524,-- op een balanstotaal van € 5.121.570,-- blijkt-, betwisten gedaagden tevens de ongemotiveerde stelling van [eiser] dat de waarde van de vof moet worden gesteld op € 18.000.000,--.

5.14

De rechtbank overweegt dat voor een geslaagd beroep op het leerstuk van de ‘imprevision’ niet beslissend is of de omstandigheden ten tijde van het sluiten van de overeenkomst voorzienbaar waren, maar dat het er slechts op aan komt van welke veronderstellingen partijen zijn uitgegaan: of zij in de mogelijkheid van het optreden van de onvoorziene omstandigheden hebben willen voorzien of althans stilzwijgend die mogelijkheid hebben verdisconteerd (Parl. Gesch. 6 p. 968; MvA II. Parl. Gesch. 6, p 973). Uit hetgeen hiervoor met betrekking tot de letterlijke tekst van de Overeenkomst, de daarin opgenomen uitkeringsbepaling en de wil en bedoeling van partijen is overwogen, valt af te leiden dat in het onderhavige geval niet licht kan worden aangenomen sprake is van onvoorziene omstandigheden. De onvoorziene omstandigheden moeten bovendien van dien aard zijn dat de wederpartij geen ongewijzigde instandhouding van de contractuele rechtsverhouding mag verwachten. Volgens parlementaire geschiedenis en jurisprudentie, zal daaraan niet spoedig voldaan zijn, omdat de redelijkheid en billijkheid immers in de eerste plaats trouw aan het gegeven woord verlangen en afwijking daarvan slechts bij hoge uitzondering toelaten (Parl. Gesch.6, p 969). Daaruit volgt dat de rechter terughoudendheid moet betrachten ten aanzien van de aanvaarding van een beroep op onvoorziene omstandigheden, hetgeen ook geldt een beroep op artikel 6:248 lid 2 BW .

5.15

Het is echter wel op basis van dit laatstgenoemde artikel dat tijdens de gehouden comparities van partijen is besproken dat de Overeenkomst en de daarin opgenomen uitkeringsregeling in gevallen als de onderhavige, waar kennelijk na langjarige succesvolle samenwerking onenigheid tussen de vennoten is ontstaan, zeer bezwaarlijk is, nu hiermee uittreding feitelijk onmogelijk is, gezien het feit dat de vennoten gedurende bijna 30 jaar hun volledige arbeid hebben ingezet ten behoeve van de vof en daarbuiten niets hebben opgebouwd, meer in het bijzonder ook geen oudedagsvoorziening.

5.16

Op pagina 3 van de Overeenkomst is voor vennoten de mogelijkheid gecreëerd om in gezamenlijk overleg tot een andere vaststelling van ieders aandeel te komen, waardoor de uitkeringsregeling buiten werking zal worden gesteld en gedaagden hebben ter comparitie van 23 maart 2015 te kennen gegeven bereid te zijn om [eiser] tegemoet te komen en tot een regeling te komen. Overigens is die bereidheid ook al kenbaar gemaakt bij e-mail berichten van de accountant van de vof, de heer [Y] , van 22 juli 2013 (productie 7 bij antwoord) en 31 juli 2013 (productie 7 bij dagvaarding). Bij e-mail van 1 augustus 2013 meldt de toenmalige adviseur van [eiser] , de heer [X] -onder dankzegging voor de prettige en transparante manier van communicatie, mede gelet op de bereidheid om op basis van redelijk overleg tot een oplossing te komen- dat [eiser] heeft besloten een andere weg te bewandelen, zijnde interventie van advocatenkantoor Daniëls en Huisman, zodat hij zijn werkzaamheden voor [eiser] als beëindigd zal beschouwen.

5.17.

Partijen zijn, na uitvoerig beraad, ter zitting van 23 maart 2015 echter niet tot overeenstemming gekomen, waarna de zaak is verwezen naar de rol van 22 april 2015 voor dagbepaling voortzetting comparitie. Hoewel de zaak vervolgens op verzoek van partijen vanwege onderhandelingen tot driemaal toe is aangehouden, hebben zij geen overeenstemming bereikt, hetgeen voor de rechtbank reden is geweest om een voortgezette comparitie te gelasten.

5.18.

Tijdens de voortgezette comparitie hebben gedaagden kenbaar gemaakt dat zij bereid zijn tot betaling van € 600.000,--, waarvan een bedrag van € 200.000,-- ineens en € 400.000,-- in tien jaarlijkse termijnen. Zij hebben gemotiveerd dat dit het maximaal haalbare is zonder de continuïteit van de onderneming in gevaar te brengen. [eiser] heeft tijdens de voortgezette comparitie kenbaar gemaakt een bedrag van € 1.400.000,-- te willen ontvangen.Gedaagde sub 3 heeft verklaard dat het kapitaal van de vof in de ‘dode hand’ zit en dat als alle vennoten zich zo zouden opstellen als [eiser] het bedrijf reeds ten gronde zou zijn.Hoewel [eiser] bij herhaling kenbaar heeft gemaakt dat het niet de bedoeling is dat de continuïteit van de onderneming in gevaar komt en tijdens de comparitie op 23 maart 2015 in eerste instantie heeft verklaard aan gedaagden te hebben voorgesteld om hem maandelijks een betaling te doen tot zijn 67ste levensjaar en één onroerende zaak op zijn naam te zetten, heeft hij het aanbod van gedaagden niet aanvaard.

5.19.

De rechtbank overweegt dat [eiser] geen argumenten heeft aangedragen waarom de uittreedvergoeding hoger zou moeten zijn dan het door gedaagden aangeboden bedrag.

5.20.

Het feit dat de kapitaalrekening van [eiser] in de jaarstukken van de vof over 2012, zijnde het aan uittreding voorafgaande jaar, een hoger bedrag weergeeft, is hiervoor geen argument, nu niet valt in te zien waarom [eiser] aanspraak zou kunnen maken op zijn economische deelgerechtigdheid en gedaagden bovendien gemotiveerd hebben gesteld dat het vennootschapsvermogen in de ‘dode hand’ zit en dat -als meerdere vennoten zouden uittreden- een faillissement onafwendbaar zou zijn, terwijl ze dit risico nu juist hebben willen uitsluiten.

5.21.

Gedaagden hebben voorts onbetwist gesteld dat [eiser] niet gerechtigd is tot de stille reserves, hetgeen blijkt uit de als productie 3 bij antwoord overgelegde jaarstukken over 1987.

5.22.

Verder heeft [eiser] zijn stelling dat hij en/of zijn echtgenote vermogen hebben ingebracht in de vof onvoldoende feitelijk heeft onderbouwd.

5.23.

Ten overvloede overweegt de rechtbank overigens dat het door [eiser] gevraagde bedrag van € 1.400.000,-- ruimschoots hoger is dan voornoemd saldo op de kapitaalrekening, waarvan de fiscale oudedagsreserve deel uitmaakt en waarop nog een fiscale claim rust.

5.24.

In acht genomen het feit dat [eiser] zich door zijn opzegging met onmiddellijke ingang heeft onttrokken aan zijn verantwoordelijkheden als vennoot, aan de risico’s die de bedrijfsvoering met zich brengt en aan zijn verplichting om zijn volledige arbeidsinspanning te leveren, is de rechtbank van oordeel dat gedaagden [eiser] , mede ook gelet op zijn leeftijd (56 jaar), een redelijk bedrag hebben aangeboden om in zijn levensonderhoud te voorzien. Dat [eiser] zichzelf door de aankoop van een woonhuis tegen een substantiële koopprijs in dat opzicht in een lastig parket heeft gebracht, kan niet voor rekening van gedaagden worden gebracht.

5.25.

Alles overwegende is de rechtbank tot het oordeel gekomen dat [eiser] in redelijkheid niet tot afwijzing van het door gedaagden gedane aanbod heeft kunnen komen.Nu gedaagden ter comparitie bij herhaling hebben kenbaar gemaakt hun aanbod gestand te willen doen, omdat [eiser] hun broer is, zal de rechtbank de wijze van verdeling gelasten overeenkomstig het laatste door gedaagden gedane aanbod, in die zin dat gedaagden, in aanvulling op het reeds aan [eiser] betaalde bedrag van € 45.378,-- een bedrag van in totaal € 600.000,-- aan [eiser] dienen te betalen, waarvan een bedrag van € 200.000,-- ineens op 1 februari 2016 en een bedrag van € 400.000,-- in tien jaarlijkse termijnen, met ingang van 1 februari 2017.

5.26.

Het meer of anders gevorderde zal worden afgewezen en het nog meer subsidiair door [eiser] gedane beroep op vernietiging van de door hem gedane opzegging op grond van het bepaalde in artikel 7:904 BW behoeft geen bespreking meer.

5.27.

In acht genomen het voorgaande is benoeming van een deskundige niet aan de orde.

5.28.

Gelet op de vennootschapsrechtelijke en familierechtelijke relatie tussen partijen zal de rechtbank de proceskosten tussen partijen compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

6 De beslissing

De rechtbank

6.1.

gelast de wijze van verdeling van de gemeenschap van de vof, in die zin dat gedaagden, in aanvulling op het reeds aan [eiser] betaalde bedrag van € 45.378,--, tegen finale kwijting een bedrag van in totaal € 600.000,-- aan [eiser] dienen te betalen, waarvan op 1 februari 2016 een bedrag van € 200.000,-- ineens en met ingang van 1 februari 2017 een bedrag van € 400.000,- in tien jaarlijkse termijnen,

6.2.

verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,

6.3.

compenseert de kosten van deze procedure, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,

6.4.

wijst af het meer of anders gevorderde.

Dit vonnis is gewezen door mrs. M.M. Lorist, W.K.F. Hangelbroek, J.H. van der Veer en in het openbaar uitgesproken op 27 januari 2016.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature