U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:

Inhoudsindicatie:

Verzoek om openbaarmaking van documenten en stukken (waaronder begrepen concepten van stukken) op grond van de Wet openbaarheid van bestuur.

Uitspraak



RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle

Bestuursrecht

zaaknummer: AWB 15/402

uitspraak van de meervoudige kamer in het geschil tussen

Stichting Regionaal Opleidingencentrum van Twente, gevestigd te Hengelo, eiseres,

gemachtigde: prof. mr. T. Barkhuysen,

en

de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW),

verweerder.

Procesverloop

Per brief van 6 februari 2014 heeft eiseres verweerder onder verwijzing naar de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) verzocht om aan haar:

alle documentatie en stukken (waaronder begrepen concepten van stukken) te verschaffen over de lijn met betrekking tot de vraag hoeveel bekostiging er bij onvolkomenheden in bedrijfsgerichte trajecten zou moeten worden teruggevorderd;

alle documentatie en stukken (waaronder begrepen concepten van stukken) te verschaffen met betrekking tot de quick scan die de Inspectie van het Onderwijs (hierna te noemen: de Inspectie) in december 2011 bij eiseres ten aanzien van de opleiding ‘Chauffeur openbaar vervoer’ (hierna te noemen: de quick scan) heeft verricht.

Bij besluit van 10 april 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder dit verzoek gedeeltelijk toe- en gedeeltelijk afgewezen.

Bij besluit van 20 januari 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het hiertegen door eiseres gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Tegen dit besluit heeft eiseres beroep ingesteld. In het aanvullende beroepschrift van

25 maart 2015 heeft eiseres de rechtbank toestemming gegeven om de niet-openbaar gemaakte (delen van de gevraagde) stukken bij haar oordeelsvorming te betrekken.

Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken opgestuurd en verweer gevoerd. Ten aanzien van de stukken heeft verweerder verzocht om geheimhouding als bedoeld in artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Bij brief van 23 april 2015 heeft de rechtbank bekendgemaakt dat is besloten om toepassing te geven aan artikel 13, tweede lid, van de landelijke Procesregeling bestuursrecht en het verzoek om beperking van de kennisneming als ingewilligd te beschouwen.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 juni 2016. Namens eiseres is verschenen [naam], bijgestaan door mr. M. Claessens, kantoorgenoot van de gemachtigde van eiseres. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door

mr. D.W. Mulder en mr. E. de Heer.

Overwegingen

1. In haar brief van 6 februari 2014 heeft eiseres gesteld dat de Inspectie in verschillende geschriften te kennen heeft gegeven dat verweerder een lijn heeft opgesteld met betrekking tot de vraag hoeveel bekostiging er bij onvolkomenheden in bedrijfsgerichte trajecten zou moeten worden teruggevorderd. Eiseres heeft aangegeven dat haar verzoek ziet op alle stukken bij zowel het ministerie van OCW als de Inspectie met betrekking tot deze lijn, waaronder begrepen de stukken over de voorbereiding en totstandkoming van de lijn, alsmede alle documentatie en stukken van de correspondentie die met betrekking tot deze lijn heeft plaatsgevonden tussen het ministerie en de Inspectie. Hetzelfde geldt voor het verzoek om stukken met betrekking tot de quick scan.

2. In het primaire besluit heeft verweerder verklaard dat hij naar aanleiding van het verzoek van eiseres eerst een brede selectie heeft gemaakt van alle aanwezige stukken die betrekking hebben op bedrijfsgerichte trajecten. Deze brede selectie bestond uit 175 documenten. Vervolgens heeft verweerder deze brede selectie ‘geschoond’ tot een selectie van documenten die specifiek onder het eerste onderdeel van het verzoek van eiseres vallen.

Dit heeft er toe geleid dat de documenten met de nummers 16, 17, 20, 24, 31, 45 tot en met 52, 55, 58, 59, 61, 64, 65, 66, 71, 72, 73, 75 tot en met 78, 88, 89, 93, 103, 105, 112, 113, 114, 116, 118, 119, 120, 122, 123, 124, 127, 128, 16e, 23e en 44e van de oorspronkelijke inventarislijst zijn gehaald. Deze documenten zijn niet aan eiseres verstrekt en staan ook niet meer op de uiteindelijke inventarislijst die als bijlage 2 bij het primaire besluit is gevoegd (hierna te noemen: de inventarislijst).

Verweerder heeft zich in het primaire besluit op het standpunt gesteld dat in de documenten met de nummers 6 tot en met 15, 18, 19, 20 tot en met 23, 25 tot en met 30, 32 tot en met 44, 53, 54, 56, 57, 60, 62, 63, 67, 68, 69, 74, 79, 80 tot en met 87, 90, 91, 92, 94 tot en met 102, 104, 106 tot en met 111, 115, 117, 125, 126 en 1e tot en met 47e van de inventarislijst informatie staat die raakt aan de persoonlijke levenssfeer in de vorm van namen en/of initialen van natuurlijke personen. Verweerder heeft geconcludeerd dat openbaarmaking van deze namen en/of initialen op grond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wob achterwege dient te blijven.

Tevens heeft verweerder in het primaire besluit geconcludeerd dat de documenten met de nummers 1 tot en met 7, 9 tot en met 15, 18, 19, 22, 26 tot en met 30, 33 tot en met 40, 42, 43, 44, 53, 54, 56, 57, 60, 62, 63, 67, 68, 69, 74, 79, 80 tot en met 87, 90, 94, 96, 97, 98, 99, 101, 102, 104, 106 tot en met 111, 115, 121 en 1e tot en met 46e zijn opgesteld ten behoeve van intern beraad en persoonlijke beleidsopvattingen bevatten. In dit besluit heeft verweerder op grond van artikel 11, eerste lid, van de Wob besloten om de informatie uit de documenten met de nummers 1 tot en met 7, 27, 28, 36, 37, 38, 42, 43, 53, 54, 56, 57, 62, 74, 79, 81 tot en met 87, 90, 101, 106, 108 en 110 geheel niet openbaar te maken en de persoonlijke beleids-opvattingen uit de overige van de genoemde documenten te verwijderen teneinde de overige inhoud van deze documenten alsnog openbaar te kunnen maken.

In het primaire besluit heeft verweerder voorts gesteld dat in de documenten met de nummers 1e, 2e, 21e, 22e, 25e, 26e, 29e, 41e, 43e, 45e, en 46e individuele instellingen worden genoemd waartegen nog sanctietrajecten lopen. Omdat de (voornemens tot het opleggen van) eventuele sanctiebesluiten nog niet openbaar zijn en de instellingen zich nog niet tegen de inhoud van de genoemde documenten hebben kunnen verdedigen, zou volgens verweerder openbaarmaking van de namen van de bij de aangelegenheid betrokken instellingen voor hen tot onevenredige benadeling leiden.

Over het verzoek om openbaarmaking van alle documentatie en stukken met betrekking tot de bij eiseres verrichte quick scan heeft verweerder in het primaire besluit gesteld dat hij op 10 april 2012 reeds op een Wob-verzoek heeft beslist, dat mede de openbaarmaking van de nu door eiseres gevraagde stukken omvatte. Tegen dat besluit is destijds bezwaar gemaakt. Bij besluit van 2 januari 2013 heeft verweerder, naar aanleiding van dit bezwaar, besloten om de documenten met betrekking tot de quick scan gedeeltelijk openbaar te maken. In het primaire besluit heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat er geen aanleiding is om nu anders te beslissen op het verzoek van eiseres om openbaarmaking van deze stukken.

De stukken met betrekking tot de quick scan zoals die destijds openbaar zijn gemaakt, heeft verweerder onder nummer 48e opgenomen op de inventarislijst. Tevens heeft verweerder als bijlagen bij het primaire besluit de besluiten van 10 april 2012 en 2 januari 2013 aan eiseres verstrekt.

3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd.

4. Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen en onvoldoende is gemotiveerd, omdat niet inzichtelijk en controleerbaar is hoe de ‘smalle’ selectie tot stand is gekomen en niet duidelijk is waarom niet de gehele ‘brede selectie’ onder het bereik van het Wob-verzoek valt. Ook bevat het primaire besluit volgens eiseres een groot aantal slordigheden, dat in het bestreden besluit niet is hersteld. Verder is het voor haar niet controleerbaar in hoeverre (weggelakte informatie uit) een document is opgesteld ten behoeve van intern beraad én betrekking heeft op een persoonlijke beleidsopvatting, onder meer doordat alle referenties naar de betrokken personen zijn verwijderd. Ook had verweerder volgens eiseres beter moeten motiveren waarom de gevraagde informatie niet met toepassing van artikel 11, tweede lid, van de Wob is verstrekt. Eiseres is voorts van mening dat enkele documenten aantoonbaar ten onrechte niet geheel openbaar zijn gemaakt, doordat dezelfde informatie soms wel en soms niet is weggelakt.

Uit vergelijking van deze passages blijkt volgens eiseres dat informatie, niet zijnde persoonsgegevens of persoonlijke beleidsopvattingen, is weggelakt. Ook wordt in het bestreden besluit ten onrechte een beroep gedaan op de uitzonderingsgrond ‘eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer’. Verder heeft verweerder volgens eiseres met het bestreden besluit ten onrechte niet meer documenten openbaar gemaakt met betrekking tot de bij haar verrichte quick scan.

5. Artikel 3, eerste lid, van de Wob bepaalt dat een ieder een verzoek om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid kan richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf.

Het vijfde lid van dit artikel bepaalt dat een verzoek om informatie wordt ingewilligd met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 10 en 11.

Ingevolge artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wob blijft het verstrekken van informatie ingevolge deze wet achterwege voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer.

Artikel 11, eerste lid, van de Wob bepaalt dat, in geval van een verzoek om informatie uit documenten, opgesteld ten behoeve van intern beraad, geen informatie wordt verstrekt over daarin opgenomen persoonlijke beleidsopvattingen.

Ingevolge artikel 11, tweede lid, van de Wob kan met het oog op een goede en democratische bestuursvoering over persoonlijke beleidsopvattingen informatie worden verstrekt in niet tot personen herleidbare vorm. Indien degene die deze opvattingen heeft geuit of zich erachter heeft gesteld daarmee heeft ingestemd, kan de informatie in tot personen herleidbare vorm worden verstrekt.

6. De rechtbank stelt allereerst vast dat het besluit van verweerder om de namen van de individuele instellingen die in de documenten met de nummers 1e, 2e, 21e, 22e, 25e, 26e, 29e, 41e, 43e, 45e, en 46e worden genoemd, en waartegen nog sanctiebesluiten lopen, niet openbaar te maken, in beroep niet is aangevochten. Dit besluitonderdeel is derhalve geen onderwerp van geschil.

7.1.

In verweer en ter zitting heeft verweerder verklaard dat het informatieverzoek van eiseres is uitgezet onder meerdere medewerkers, die in het archief van het ministerie van OCW hebben gezocht naar documenten die betrekking hebben op bedrijfsgerichte trajecten en daardoor onder het verzoek zouden kunnen vallen. De verzamelde documenten zijn vervolgens genummerd en gescreend. Bij die screening zijn documenten aangetroffen die niet zowel betrekking hadden op bedrijfsgerichte trajecten als op de lijn inzake terugvordering bij onvolkomenheden. Die documenten zijn uit de selectie verwijderd. Ook zijn ‘dubbele’ documenten verwijderd. Van de overgebleven documenten, de smalle selectie, is vervolgens een inventarislijst opgesteld.

7.2.

Gelet op de inhoud van het verzoek van eiseres en het aantal documenten dat daaronder valt, acht de rechtbank de onder 8.1 beschreven werkwijze van verweerder niet onredelijk. Voorts acht de rechtbank het aannemelijk dat tijdens de screening van de brede selectie is gebleken dat enkele documenten bij nader inzien niet onder de reikwijdte van het informatieverzoek van eiseres vielen dan wel dat de brede selectie dubbele documenten bevatte. Het is aan verweerder om op basis van de inhoud van een verzoek om informatie de documenten te selecteren die daaronder vallen en de stelling dat de smalle selectie alle bij verweerder aanwezige documenten bevat die onder het verzoek van eiseres vallen, komt de rechtbank niet ongeloofwaardig voor. Dat verweerder eerst een voorselectie heeft gemaakt, maakt dit niet anders. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat er meer documenten zijn die onder het informatieverzoek vallen dan de documenten die verweerder nu heeft geselecteerd. In de omstandigheid dat verweerder niet inzichtelijk heeft gemaakt welke specifieke documenten uit de brede selectie zijn verwijderd, ziet de rechtbank geen aanleiding om dit nader te controleren. Daartoe dient eiseres concrete aanknopingspunten te bieden voor een vermoeden dat er meer documenten zijn die onder haar verzoek om informatie vallen. Dergelijke concrete aanknopingspunten zijn niet geboden.

8.1.

De door eiseres genoemde slordigheden in het primaire besluit zien allereerst op enkele tegenstrijdigheden in dat besluit. Deze tegenstrijdigheden bestaan eruit dat in het primaire besluit of in de inventarislijst ten aanzien van een aantal documenten is aangegeven dat deze niet tot de smalle selectie behoren of in het geheel niet openbaar zouden worden gemaakt, terwijl vervolgens is aangegeven dat uit deze documenten alleen persoonsgegevens of persoonlijke beleidsopvattingen zijn verwijderd. Ook is een aantal van deze documenten uiteindelijk (al dan niet na weglakking van de gehele of bijna de gehele tekst) wel verstrekt. Daarnaast zijn bij de feitelijke uitvoering van de openbaarmaking van de informatie fouten gemaakt, doordat van enkele documenten niet alle of alleen de even pagina’s zijn verstrekt.

8.2.

De rechtbank stelt vast dat, zoals verweerder in verweer ook heeft erkend, het primaire besluit inderdaad een aantal tegenstrijdigheden bevat. In verweer heeft verweerder hierom-trent verklaard dat de documenten 20, 31 en 36e niet onder de reikwijdte van het verzoek van eiseres vallen, omdat de inhoud van deze documenten geen betrekking hebben op de ‘lijn’ en dat document 36 uiteindelijk niet is verstrekt, omdat na weglakking van de persoonsgegevens en persoonlijke beleidsopvattingen geen openbaar te maken tekst meer overbleef. Voorts heeft verweerder aangegeven dat in de inventarislijst ten onrechte staat vermeld dat de documenten 39e, 40e en 41e niet worden verstrekt, omdat deze, na weglakking van de persoonsgegevens en persoonlijke beleidsopvattingen, wel zijn verstrekt. Voorts heeft verweerder in verweer verduidelijkt dat document 21 bestaat uit een e-mail met bijlage.

De e-mail is met weglakking van de persoonsgegevens en persoonlijke beleidsopvattingen aan eiseres verstrekt. Ondanks dat de bijlage bij deze e-mail volgens verweerder niet onder de reikwijdte van het verzoek van eiseres valt, is deze wel met volledig weggelakte inhoud aan haar verstrekt. De rechtbank is van oordeel dat niet is gebleken dat eiseres door de tegen-strijdigheden uit het primaire besluit in die zin is benadeeld, dat deze ertoe hebben geleid dat minder informatie openbaar is gemaakt dan had gemoeten. Mede gelet hierop ziet de rechtbank in de door eiseres genoemde slordigheden geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit niet in stand kan blijven. Dat geldt ook voor de omstandigheid dat bij de uitvoering van het primaire besluit fouten zijn gemaakt doordat in eerste instantie bij de feitelijke verstrekking van de documenten aan eiseres niet alle pagina’s zijn meegezonden.

9.1.

Verweerder heeft in verweer en ter zitting verklaard dat in de verstrekte documenten uitsluitend namen, e-mailadressen en/of andere rechtstreekse contactgegevens van de betrokken ambtenaren zijn weggelakt op grond van het belang van eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer. De openbaarmaking van de overige informatie heeft verweerder geweigerd op grond van artikel 11 van de Wob dan wel omdat deze informatie volgens verweerder niet onder de reikwijdte van het verzoek van eiseres valt. Voorts heeft verweerder, in reactie op de stelling van eiseres dat het anonieme deel van de e-mailadressen in de openbaar gemaakte stukken zichtbaar had moeten blijven, verklaard dat, omdat veelal sprake is van interne e-mailwisselingen, in de meeste gevallen in de adressering van de

e-mails alleen volledige namen staan. Omdat alle namen van de betrokken ambtenaren

zijn weggelakt, zijn de meeste e-mailadressen in de documenten ook niet zichtbaar.

9.2.

Onder meer in de uitspraak van 25 april 2000, ECLI:NL:RVS:2000:AA5630, oordeelde de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) dat er, gelet op de aard van het belang van eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer, niet aan kan worden ontkomen om per aangelegenheid en derhalve per document de vraag te beantwoorden of aan dat belang een zodanig gewicht toekomt, dat openbaarmaking van de gevraagde gegevens achterwege mag blijven. Het is aan verweerder om de belangenafweging te maken en aan de rechtbank om deze te toetsen, waarbij aan het uitgangspunt van de Wob – openbaarheid is regel – het nodige gewicht toekomt.

9.3.

De rechtbank stelt vast dat verweerder aan de weigering tot openbaarmaking van de namen en initialen van de betrokken ambtenaren slechts in zijn algemeenheid ten grondslag heeft gelegd dat het belang van eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer zwaarder dient te wegen. Voor zover dit standpunt op een nadere belangenafweging berust, heeft verweerder die niet kenbaar gemaakt. De rechtbank is van oordeel dat dit wel had gemoeten, temeer daar de rechtbank op voorhand niet inziet waarom voor alle namen van de betrokken ambtenaren in functie heeft te gelden dat het belang van eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer zwaarder dient te wegen dan het belang dat met openbaarmaking van die naam is gediend. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het bestreden besluit op dit onderdeel onvoldoende is gemotiveerd en in strijd is met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb . Het beroep is in zoverre gegrond. Verweerder dient in een nieuw te nemen besluit op bezwaar nader te beoordelen en te motiveren in hoeverre en waarom de openbaarmaking van de namen van de betrokken ambtenaren dient te worden geweigerd op grond van het belang van eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer.

10.1.

Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat het doel van de in artikel 11, eerste lid, van de Wob neergelegde bescherming van persoonlijke beleidsopvattingen is gelegen in de bescherming van de vrije meningsvorming, het belang om in vertrouwelijke sfeer te kunnen ‘brainstormen’ zonder vrees voor gezichtsverlies en het kunnen waarborgen dat bij de primaire vormgeving van het beleid de betrokkenen in alle vrijheid hun gedachten en opvattingen kunnen uiten. Ook volgt uit de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 11 van de Wob dat het interne karakter van een stuk wordt bepaald door het oogmerk waarmee dit is opgesteld. Degene op wiens verzoek het document is opgesteld moet, om het als zodanig te kunnen aanmerken, de bedoeling hebben gehad dat het louter zou dienen voor zichzelf of voor het gebruik door anderen binnen de overheid. Zie in dit verband de uitspraken van de Afdeling van 30 april 2014, ECLI:NL:RVS:2014:1516, en 2 april 2014, ECLI:NL:RVS:2014:1123. Ingevolge artikel 1, aanhef en onder f, van de Wob wordt onder persoonlijke beleidsopvatting verstaan een opvatting, voorstel, aanbeveling of conclusie van één of meer personen over een bestuurlijke aangelegenheid en de daartoe door hen aangevoerde argumenten. Artikel 11, eerste lid, van de Wob laat geen ruimte voor een belangenafweging. Indien sprake is van persoonlijke beleidsopvattingen die zijn opgenomen in documenten, opgesteld ten behoeve van intern beraad, gebiedt dit artikellid het bestuursorgaan om hierover geen informatie te verstrekken. Wel kan het bestuursorgaan ingevolge het tweede lid van artikel 11 met het oog op een goede en democratische bestuursvoering informatie in niet tot personen herleidbare vorm verstrekken. De beslissing om dit wel of niet te doen is in beginsel aan het bestuursorgaan overgelaten en het is aan de rechtbank om te beoordelen of verweerder in redelijkheid tot zijn keuze heeft kunnen komen.

10.2.

De rechtbank heeft met toepassing van artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb kennis genomen van de door verweerder vertrouwelijk overgelegde documenten. Daarbij is de rechtbank gebleken dat in meerdere aan eiseres verstrekte documenten naast beleids-opvattingen ook feitelijke informatie, zoals bijvoorbeeld wettelijke bepalingen, informatie uit beleidsdocumenten en overzichten van de gang van zaken zijn weggelakt. Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden gezegd dat alle weggelakte feitelijke informatie zodanig met de in de stukken vervatte beleidsopvattingen zijn verweven, dat deze niet los daarvan kan worden bezien. Verweerder heeft echter niet inzichtelijk gemaakt waarom deze informatie toch is weggelakt. Evenmin heeft verweerder inzichtelijk gemaakt waarom over de persoonlijke beleidsopvattingen geen informatie in niet tot personen herleidbare vorm kan worden verstrekt. De enkele overweging dat het niet in het belang van een goede en democratische bestuursvoering is indien de standpunten van ambtenaren zelfstandig worden betrokken in een publieke discussie, acht de rechtbank onvoldoende onderbouwing, gelet op de aard van en de hoeveelheid aan weggelakte informatie. De rechtbank is van oordeel dat verweerder nader dient te motiveren waarom ook andere informatie dan persoonlijke beleidsopvattingen is weggelakt dan wel waarom deze informatie niet in niet tot personen herleidbare vorm kan worden verstrekt. De rechtbank is van oordeel dat het beroep ook ten aanzien van de weigering tot het openbaar maken van informatie op grond van artikel 11 van de Wob slaagt.

11. Ten aanzien van de gedeeltelijke weigering van verweerder tot het openbaar maken van de stukken met betrekking tot de quick scan overweegt de rechtbank dat zij daarover in haar uitspraak van 23 mei 2013 reeds heeft geoordeeld. Het verzoek om informatie waar die uitspraak op ziet was weliswaar breder dan het verzoek van eiseres, maar verweerder heeft in het primaire besluit en ter zitting verklaard dat de stukken met betrekking tot de bij eiseres verrichte quick scan aan haar zijn verstrekt, zoals die in de beslissing op bezwaar van

2 januari 2013 gedeeltelijk openbaar zijn gemaakt. Eiseres heeft niet bestreden dat dit het geval is. Voorts heeft verweerder ter zitting verklaard dat van de bij eiseres uitgevoerde quick scan geen stukken bestaan van ná 2 januari 2013 en dat derhalve van deze quick scan geen nieuwe stukken bestaan ten aanzien waarvan nog niet over de openbaarmaking is besloten. Eiseres heeft niet gesteld en aangetoond dat er meer of nieuwe stukken zijn dan de stukken waar in het besluit van 2 januari 2013 over is besloten. In de uitspraak van

23 mei 2013 heeft de rechtbank de rechtsgevolgen van het besluit tot gedeeltelijke openbaarmaking van de stukken met betrekking tot de bij eiseres verrichte quick scan in stand gelaten. Eiseres heeft niet aangetoond dat op die uitspraak dient te worden teruggekomen en dat verweerder dient te worden opgedragen om meer informatie met betrekking tot de quick scan openbaar te maken dan bij het besluit van 2 januari 2013 is gedaan.

12. Uit het voorgaande volgt dat beroep gegrond is. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen en verweerder opdragen om, met inachtneming van het bepaalde in deze uitspraak, opnieuw op het bezwaar van eiseres te beslissen.

13. Er bestaat aanleiding verweerder te veroordelen tot het betalen van een vergoeding voor de kosten die eiseres in redelijkheid voor de behandeling van haar beroep heeft moeten maken. Conform het Besluit proceskosten bestuursrecht stelt de rechtbank de vergoeding voor de kosten van eiseres voor het inschakelen van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 992,- (1 punt voor het indienen van het beroep en 1 punt voor het verschijnen ter zitting; waarde per punt: € 496,-; wegingsfactor 1).

Daarnaast dient verweerder het door eiseres betaalde griffierecht aan haar terug te betalen.

Beslissing

De rechtbank:

verklaart het beroep gegrond;

vernietigt het bestreden besluit;

draagt verweerder op om, met inachtneming van het bepaalde in deze uitspraak, opnieuw op het bezwaar van eiseres te beslissen;

veroordeelt verweerder in de proceskosten in beroep van eiseres tot een bedrag van

€ 992,-;

- gelast verweerder het betaalde griffierecht van € 331,- aan eiseres te vergoeden.

Deze uitspraak is gedaan door mr. A.P.W. Esmeijer, voorzitter, en mr. A. Oosterveld en

mr. J.W.M. Bunt, leden, in aanwezigheid van mr. P.J.H. Bijleveld, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op

griffier voorzitter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature