Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Vindplaatsen:

Inhoudsindicatie:

In een vaststellingsovereenkomst in het kader van het einde van het dienstverband is een bepaling opgenomen ter zake een relatie van de (ex)werkgever. De essentie van die bepaling is dat werkgever toestemming tot ontheffing van het relatiebeding ten aanzien van die relatie zal verlenen als haar belangen niet geschaad zullen worden. De nadien verzochte ontheffing is door de (ex)werkgever afgewezen. De voormalige werknemer vordert bij wijze van voorlopige voorziening nakoming.

Uitspraak



RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht

Zittingsplaats Enschede

Zaaknummer : 5205911 CV EXPL 16-5538

Vonnis in kort geding van 22 juli 2016

in de zaak van

[eiser] ,

wonende te [woonplaats] ,

eisende partij, hierna te noemen [eiser] ,

gemachtigde: mr. A.M. Bos, advocaat te Amsterdam,

tegen

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

Leap B.V.,

gevestigd en kantoorhoudende te Nijmegen,

gedaagde partij, hierna te noemen Leap,

gemachtigde: mr. R.J.H. van den Dungen, advocaat te ‘s-Hertogenbosch.

1 De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:

1.1

De namens [eiser] betekende dagvaarding van 6 juli 2016, waarbij hij een vordering heeft ingesteld tot het treffen van een voorlopige voorziening en Leap heeft opgeroepen ter zitting in kort geding te verschijnen.

1.2

Leap heeft ter voorbereiding van de mondelinge behandeling nog producties in het geding gebracht. De vordering is vervolgens behandeld ter zitting van 15 juli 2016.

[eiser] is verschenen, bijgestaan door mr. Bos.

Leap, vertegenwoordigd door de heer [A] is verschenen, bijgestaan door mr. Van den Dungen.

1.3

[eiser] heeft zijn standpunt laten toelichten door zijn gemachtigde, die daarbij gebruik heeft gemaakt van pleitaantekeningen.

De gemachtigde van Leap heeft tegen de vordering verweer gevoerd en daarbij eveneens gebruik gemaakt van pleitaantekeningen.

De griffier heeft van hetgeen ter zitting is besproken aantekeningen gemaakt.

1.4

Ten slotte is vonnis bepaald.

2 De feiten

2.1

Leap is een gespecialiseerd innovatiebureau dat zich bezig houdt met de strategie, innovatie, subsidie-advies en –werving alsmede financiering van innovatieve bedrijven.

2.2

[eiser] is een voormalige werknemer van Leap. De arbeidsovereenkomst is middels een beschikking van de kantonrechter te Enschede ontbonden met ingang van 1 februari 2016, na een daartoe gehouden mondelinge behandeling d.d. 15 december 2015.

2.3

In het proces-verbaal van de gehouden zitting is o.a. het volgende opgenomen:

Leap is bereid concrete verzoeken om ontheffing van het relatiebeding van [eiser] t.a.v. de relaties FME en Kennispark Twente te beoordelen waarbij als criterium zal worden gehanteerd dat, indien geen serieuze belangen van Leap worden geschaad, de ontheffing zal worden verleend. In dit verband heeft [eiser] al een concreet verzoek t.a.v. het project Synaps ingediend.

2.4

In het kader van de afwikkeling van het dienstverband hebben partijen op 18 december 2015 een vaststellingsovereenkomst gesloten waarbij onder punt 10 het volgende is overeengekomen:

Ten aanzien van de relaties de vereniging FME-CWM en Stichting Kennispark Twente kan werknemer een schriftelijk verzoek tot ontheffing van het relatiebeding indienen. Indien uit het verzoek van werknemer voldoende blijkt dat door het verlenen van ontheffing geen serieus belang van werkgever wordt geschaad, zal werkgever werknemer de ontheffing niet onthouden.

2.5

FME-CWM, de vereniging genoemd in punt 10 van de vaststellingsovereenkomst, is een ondernemersorganisatie voor de technologische industrie met 2200 aangesloten bedrijven. Van die 2200 lidbedrijven zijn 120 bedrijven relaties/klanten van Leap.

2.6

FME-CMW was tot medio 2015 een relatie van Leap en werkte met Leap samen op het geding van subsidie-advies en verwerving. Bij de beëindiging van de samenwerking heeft FME-CWM Leap meegedeeld dat zij Leap op het gebied van subsidie-advies en subsidieverwerving volledig gaat beconcurreren.

2.7

Bij e-mail d.d. 13 april 2016 heeft [eiser] een concreet verzoek bij Leap ingediend voor ontheffing van het relatiebeding betreffende FME-CMW.

2.8

Leap heeft het verzoek van [eiser] afgewezen.

3 Het geschil

De vordering 3.1

[eiser] vordert - samengevat – Leap te veroordelen tot het nakomen van de in artikel 10 vervatte afspraak in de vaststellingsovereenkomst van 18 december 2015 en om binnen drie dagen na dagtekening van het in deze te wijzen vonnis schriftelijk ontheffing te verlenen van het relatiebeding ten aanzien van de relatie FME-CWM op straffe van verbeurte van een dwangsom ter grootte van € 5.000,-- per dag, voor elke dag dat de ontheffing door Leap aan [eiser] wordt onthouden. Daarnaast vordert [eiser] veroordeling van Leap in de kosten van deze procedure.

3.2

[eiser] heeft ter onderbouwing van zijn vordering gesteld dat het ontheffingsverzoek in de lijn ligt van het eerdere ontheffingsverzoek op basis van de Synapse businesscase. Die ontheffing is op 21 december 2015 door Leap verleend maar Leap weigert tot op heden ontheffing te verlenen ten aanzien van de relatie FME-CWM. [eiser] wil in staat worden gesteld om betrokken te raken bij FME-CWM om eventuele kansen op het gebied van financiering-en subsidieadvisering, oftewel funding, aan de lidbedrijven van FME-CWM te onderzoeken. [eiser] zal zich onthouden van het benaderen van de 120 lidbedrijven van FME-CWM, zijnde de bedrijven die relaties zijn van Leap. [eiser] is daarbij de mening toegedaan dat Leap hem de ontheffing niet kan onthouden wanneer er door het verlenen van de ontheffing geen serieuze belangen van Leap worden geschaad.

Het verweer

3.3

Leap concludeert tot afwijzing van de vordering. Samengevat stelt Leap dat van haar niet gevergd kan worden de concurrentiepositie van een onder het relatiebeding vallende grote concurrent van haar te versterken vooral nu het relatiebeding Leap hiertegen beoogd te beschermen. De vergelijking met het ontheffingsverzoek inzake Synapse gaat niet op omdat aan dat verzoek een businesscase ten grondslag ligt en in het ontheffingsverzoek met betrekking tot FME-CWM ontbreekt die businesscase. Voor Leap is onduidelijk wat bedoeld wordt met “betrokken te raken bij FME-CWM om eventuele kansen op het gebied van financiering- en subsidieadviseringen aan de lidbedrijven van FME-CWM te kunnen onderzoeken’. In de dagvaarding wordt slechts ‘onderzoeken’ aangegeven maar uit het verzoek zelf en de verdere e-mailcorrespondenties wordt naast het ‘onderzoeken’ ook telkens de term ‘verzilveren’ gebruikt. Het is Leap niet duidelijk hoe het verzilveren in de praktijk en in juridisch opzicht gestalte gaat krijgen. Volstrekt onduidelijk is ook hoe de 120 onder het relatiebeding vallende relaties van Leap volledig buiten beeld kunnen blijven bij het ‘betrokken raken’, het ‘onderzoeken’ en het ‘verzilveren’ van financierings- en subsidieadvisering aan de lidbedrijven van FME-CWM, te meer omdat FME-CWM die relaties momenteel al met commerciële doeleinden benadert.

4 De beoordeling

4.1

Vooropgesteld wordt dat de kantonrechter bij wijze van voorlopige voorziening de vorderingen alleen kan toewijzen indien zij het naar haar voorlopig oordeel aannemelijk acht dat de vorderingen in een bodemprocedure zullen worden toegewezen.

In deze procedure ligt derhalve ter beantwoording de vraag voor of, op basis van een marginale toetsing, in een bodemprocedure tot de conclusie wordt gekomen dat Leap het verzoek van [eiser] om ontheffing van het relatiebeding betreffende FME-CWM op basis van de aan haar ter beschikking gestelde gegevens, op goede gronden heeft kunnen afwijzen.

4.2

Uitgangspunt is dat in zijn algemeenheid, en dus ook in de jurisprudentie, met een relatiebeding - een lichte vorm van concurrentiebeding - een beding bedoeld wordt op grond waarvan het de werknemer verboden wordt om na het einde van de arbeidsovereenkomst op zakelijk gebied nog contact te onderhouden met relaties/cliënten van de werkgever dan wel deze relaties/cliënten mee te nemen naar zijn of haar nieuwe werkgever/werkkring, om oneerlijke concurrentie te voorkomen en het bedrijfsdebiet van de voormalige werkgever te beschermen. Oftewel een (redelijk geformuleerd) relatiebeding is bedoeld te voorkomen dat de werknemer met de (potentiële) klanten van de werkgever aan de haal kan gaan. Een dergelijk beding staat niet in de weg aan het in dienst treden bij een concurrerende onderneming of aan het starten van een concurrerende onderneming.

FME-CWM is, hoewel de samenwerking met Leap reeds beëindigd is, door partijen eenduidig aangemerkt als relatie en dat betekent dat het relatiebeding onverkort van toepassing is op FME-CWM.

4.3

[eiser] vordert nakoming. De vraag die allereerst rijst is waar [eiser] nu precies nakoming van kàn vorderen. [eiser] doet het voorkomen alsof artikel 10 van de vaststellingsovereenkomst zo geredigeerd is dat Leap bij een concreet verzoek van [eiser] tot ontheffing van het relatiebeding ten aanzien van FME-CWM, Leap altijd toestemming dient te geven. Zo ligt het natuurlijk niet. Uit het proces-verbaal van de zitting d.d. 15 december 2015 blijkt genoegzaam wat de bedoeling van partijen is geweest, namelijk een beoordeling van het ontheffingsverzoek door Leap met een belangenafweging. Daar waar [eiser] onmiskenbaar belangen heeft bij ontheffing, heeft Leap op haar beurt er belang bij dat zij beschermd wordt tegen versterking van de concurrentiepositie van een relatie die inmiddels verworden is tot een serieuze concurrent op het gebied van funding. Die belangenafweging sluit dus een afwijzing niet uit.

4.4

Nakoming kan derhalve slechts betrekking hebben op het serieus in overweging nemen van het verzoek tot ontheffing en niet gezegd kan worden dat Leap het verzoek van [eiser] niet op zijn juiste meritis in behandeling heeft genomen. De vordering zou alleen al om die reden direct afgewezen kunnen worden.

Ter zitting heeft de gemachtigde van [eiser] evenwel aangegeven dat de vordering breder uitgelegd moet worden en wel op die manier zoals Leap het in haar pleitnota omschreven heeft:

[eiser] wil in staat worden gesteld om betrokken te raken bij FME-CWM om eventuele kansen op het gebied van financiering- en subsidieadvisering aan de lidbedrijven van FME-CWM te onderzoeken en waar mogelijk te verzilveren.

De verdere beoordeling zal uitgaan van die bredere uitleg.

4.5

Opvallend is dat [eiser] bij dagvaarding slechts stelt dat dat hij ‘betrokken wil raken bij FME-CWM om te onderzoeken’, maar wat uiteraard het springende punt is dat [eiser] in zijn verzoek aan Leap en de verdere e-mailcorrespondentie met Leap steeds heeft aangegeven dat hij naast het ‘onderzoeken’ ook wil ‘verzilveren’. Hoe [eiser] het ook draait, wendt of keert, met dat verzilveringsplan, een ander woord voor ten gelde maken, in samenwerking met FME-CWM raakt hij het relatiebeding en schaadt hij de corebusiness van Leap en dat is een serieus bedrijfsbelang.

De kantonrechter onderschrijft dan ook het standpunt van Leap dat, indien [eiser] met al zijn kennis en kunde op het gebied van funding, betrokken raakt bij FME-CMW het risico bestaat dat de 120 onder het relatiebeding vallende lidbedrijven, afscheid nemen van Leap om via FME-CWM gebruik te maken van de kennis en kunde van [eiser] .

[eiser] is dan wel stellig in zijn belofte dat hij die 120 lidbedrijven niet zal benaderen maar of dat niet indirect zal gebeuren via de samenwerking met FME-CWM, is op geen enkele wijze te verifiëren. Het ‘geloven op de blauwe ogen-criterium’ biedt daarvoor te weinig houvast. Dat zou wellicht anders komen te liggen indien er een businessplan aan ten grondslag zou liggen, waarin exact is beschreven hoe die samenwerking vorm zou worden gegeven, maar dat plan is er niet. Bovendien, het staat [eiser] vrij om de overige 2080 lidbedrijven van FME-CMV op persoonlijke titel dan wel via zijn bedrijf te benaderen. Dat mag alleen niet onder de vlag van FME-CMV, zijnde een relatie van Leap waar het relatiebeding onverkort op van toepassing is.

4.6

Het vorenstaande leidt tot het oordeel dat de kantonrechter het voorshands aannemelijk acht dat in een bodemprocedure wordt geoordeeld dat Leap op goede gronden tot een afwijzing van het ontheffingsverzoek van [eiser] heeft kunnen komen. De vordering – ook indien deze breder uitgelegd wordt dan in het petitum van de dagvaarding opgenomen – moet dan ook worden afgewezen.

4.7

[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure.

5 De beslissing in kort geding

I. wijst de vordering af;

II. veroordeelt [eiser] in de kosten van deze procedure tot op heden aan de zijde van Leap begroot op € 200,00 wegens het salaris van de gemachtigde.

Dit vonnis is gewezen door mr. A.M.S. Kuipers, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 22 juli 2016.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature