U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:

Inhoudsindicatie:

Beroepsfout advocaat.

De rechtbank is van oordeel dat eiser onvoldoende feiten en omstandigheden heeft aangedragen op basis waarvan geconcludeerd zou kunnen worden dat zijn beroep tegen de beslissing op bezwaar door de rechtbank en/of in hoger beroep door de Centrale Raad van Beroep gegrond zou zijn verklaard, wanneer de advocaat wel nadere gronden van beroep ingediend zou hebben. In zoverre kan dan ook niet worden geoordeeld dat eiser schade heeft geleden door het niet indienen van de beroepsgronden.

Uitspraak



vonnis

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht

Zittingsplaats Almelo

zaaknummer / rolnummer: C/08/174336 / HA ZA 15-377

Vonnis van 4 mei 2016

in de zaak van

[eiser],

wonende te [woonplaats 1] ( [land] ),

eiser,

advocaat mr. A.B.B. Beelaard te 's-Gravenhage,

tegen

[gedaagde],

wonende te [woonplaats 2] ,

gedaagde,

advocaat mr. D. Knottenbelt te Rotterdam.

Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.

1 De procedure

1.1

Het verloop van de procedure blijkt uit:

de dagvaarding

de conclusie van antwoord

de conclusie van repliek

de conclusie van dupliek.

1.2

Ten slotte is vonnis bepaald.

2 De feiten

2.1

[eiser] werkte tot 24 december 2006 als grondwerker. Vanaf 24 december 2006 ontving hij een WW-uitkering. Op 22 juni 2007 is [eiser] ziek gemeld wegens psychische klachten.

Besluiten UWV, bezwaar en beroep

2.2

Bij beslissing van 17 juli 2009 is aan [eiser] in het kader van de Wet WIA een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend vanaf 19 juni 2009.

2.3

De loongerelateerde WGA-uitkering is geëindigd op 23 juli 2010, waarna [eiser] een WGA-loonaanvullingsuitkering is toegekend.

2.4

Bij beslissing van 23 december 2011 heeft het UWV de beslissing van 17 juli 2009 ingetrokken en bepaald dat [eiser] vanaf 19 juni 2009 geen WIA-uitkering krijgt, op de grond dat UWV destijds zijn belastbaarheid op verkeerde gronden had ingeschat, hetgeen mede het gevolg zou zijn geweest van het door [eiser] onjuist dan wel onvolledig weergeven van zijn gezondheidstoestand.

2.5

Bij beslissing van 19 januari 2012 heeft het UWV de aan [eiser] uitgekeerde

WIA-uitkering over de periode 19 juni 2009 tot en met 31 december 2011 ten bedrage van

€ 45.288,13 (bruto) teruggevorderd.

2.6

[gedaagde] heeft, in de hoedanigheid van advocaat, namens [eiser] bezwaar gemaakt tegen de voormelde beslissingen van 23 december 2011 en 19 januari 2012.

2.7

Bij beslissing op bezwaar d.d. 21 juni 2012 heeft het UWV de voormelde bezwaren ongegrond verklaard. In deze beslissing is onder ander het volgende vermeld:

+Ten aanzien van de beslissing van 23 december 2011 overwegen wij dat op grond van artikel 76 Wet WIA UWV beschikkingen op grond van die wet (onder meer) intrekt wanneer als gevolg van het niet of niet volledig nakomen van de informatieplicht, zoals neergelegd in artikel 27 Wet WIA , het recht op uitkering ten onrechte is vastgesteld.

De medische grondslag waarop de beslissing van 23 december 2011 is gebaseerd, is naar aanleiding van uw bezwaren heroverwogen door verzekeringsarts Bezwaar en Beroep de heer [A] in diens rapportage van 18 juni 2012.

(…)

Het standpunt dat er sprake is van simulatie per 19 juni 2009 wordt door de verzekeringsarts Bezwaar en Beroep onderschreven. Diens rapportage is als bijlage bij deze beslissing op bezwaar gevoegd en maakt hiervan deel uit. (zie hierna onder 2.21)

Gelet op alle ons bekende feiten en omstandigheden zijn wij van mening dat u ten tijde van het verzekeringsgeneeskundig onderzoek in het kader van de beoordeling van uw aanspraak op WIA-uitkering per 19 juni 2009, de verzekeringsarts door uw handelen en presentatie onjuist heeft geïnformeerd over uw medische situatie. Het door u opgeroepen beeld van een ernstige psychiatrische aandoening, ondersteund door informatie van uw behandelend psychiater Gülsaçan berust niet op ziekte en/of gebrek, doch op simulatie.

Nu door uw toedoen ten onrechte uitkering is verstrekt, vindt intrekking van de uitkering plaats met terugwerkende kracht tot en met de dag vanaf welke de uitkering ten onrechte verstrekt is.

2.8

[gedaagde] heeft, in de hoedanigheid van advocaat, namens [eiser] op

26 juli 2012 op nader aan te voeren gronden beroep aangetekend bij de rechtbank Amsterdam tegen de beslissing op bezwaar van 21 juni 2012.

2.9

Bij uitspraak van 29 november 2012 heeft de rechtbank Amsterdam het voormelde beroep niet-ontvankelijk verklaard wegens het niet tijdig indienen van de gronden van beroep. Hiertegen heeft [gedaagde] , namens [eiser] , een verzetschrift ingediend, welk verzet bij uitspraak van 11 juni 2013 door de rechtbank Amsterdam ongegrond is verklaard.

Medische rapportages

2.10

S.V. Kandhai, verzekeringsarts UWV, heeft op 18 september 2007 een rapportage ZW-claimbeoordeling opgesteld, waarin onder andere het volgende staat:

Beschouwing

Het betreft een 41-jarige man, die vanuit de WW uitviel met psychische klachten door problemen in de privésfeer. Blh is onder behandeling van de psychiater en gebruikt psychomedicatie. Gelet op zijn huidige medische situatie, eigen bevindingen zijn de door blh ervaren klachten en belemmeringen in zijn dagelijks leven aannemelijk te achten. Zijn psychische belastbaarheid is nog verminderd. Thans wordt hij Ao geacht voor het eigen werk vanwege beperkingen zoals die zijn verwoord in de rubrieken I en II in de opgestelde probleemanalyse. Verder herstel zal afgewacht moeten worden.

2.11

Naar aanleiding van een verzoek van de verzekeringsarts van het UWV heeft psychiater Gülsaçan op 24 december 2007 een brief geschreven aan het UWV, waarin onder andere het volgende is vermeld:

Bij ons instelling is patiënt sinds oktober 2006 bekend,

aanvankelijk wegens een depressie stoornis ernstig met psychotische kenmerken,

gaande weg met verdenkingen daarnaast voor een psychotische stoornis een en al.

(…)

DSM-TV-tr diagnostische codering:

As I: 298.9 Psychotische stoornis, NAO

296.34 Depressieve stoornis, recidiverend, ernstig met psychotische kenmerken

(Differentieel diagnostisch)

As II: 799.9 uitgestelde diagnose (wegens dominante en complicerende nosologische

hiërarchie van de as-I aandoening op die van as-II)

As III: geopereerd aan waarschijnlijke HP, links zijdig in januari jl.; dermatologische

laesies

As IV: problemen binnen primaire steunsysteem en met de maatschappelijke

instanties

As V: Huidige GAF: 35

Het gaat derhalve om een recidiverende depressieve stoornis met melancholische kenmerken, in elk geval 2de , episode anamnestisch gezien langer durend dan de eerste episode.

Een recidiverend depressieve eisode, al de 2de episode al, groot te achten.

Derhalve valt helaas de prognose dubieus en ongunstig.

Ook speelt hierbij wellicht ongunstige psychosociale stressoren, vergleken met zijn eerste episode en uiteraard ook hogere leeftijd.

Naast de supportieve, cognitief-emotionele psychotherapeutische behandelsessies

is patiënt al geruime tijd ingesteld op psychofarmaca, te weten (…)

2.12

S.V. Kandhai, verzekeringsarts UWV, heeft op 2 oktober 2008 een vervolg-beoordeling ZW-arbo opgesteld, waarin onder andere het volgende is vermeld:

Conclusie

Gezien de heteroanamnese en eigen onderzoeksbevindingen acht ik zijn psychische belastbaarheid nog duidelijk verminderd. Hij wordt nog AO geacht voor het eigen werk vanwege de eerder aangegeven beperkingen.

2.13

E.R. Gerritse, verzekeringsarts UWV, heeft op 7 april 2009 een medisch onderzoeksverslag geschreven, waarin onder andere het volgende is vermeld:

Betreft

Een verzekeringsgeneeskundig onderzoek in het kader van de wet WIA.

(…)

Claimklachten en ervaren belemmeringen

Het afnemen van de anamnese verloopt moeizaam. Aanvankelijk geeft belanghebbende aan niet te willen communiceren. Wanneer ik hem in het Duits aanspreek reageert hij toch wel, echter blijft het beperkt tot korte antwoorden (…)

De meegekomen kennis schetst een beeld, waarbij belanghebbende zich passief, afhankelijk en vermijdend opstelt en vrijwel nooit alleen wordt gelaten. De communicatie met hem zou wisselend verlopen.

4 Beschouwing

4.1

Overwegingen en functionele mogelijkheden

Medische overwegingen

Afgaand op de voorgeschiedenis is er in de situatie van belanghebbende, ondanks een meer dan 2 jaar durende psychiatrische behandeling, een verdere verslechtering opgetreden. Dit roept uiteraard de nodige vragen op, zoals of er wel de juiste diagnose is gesteld en of er wel de juiste behandeling plaatsvindt, hoe het met de compliance is gesteld ect. etc.

Overwegingen

De huidige bevindingen zijn onvoldoende om een goed gefundeerd oordeel over de belastbaarheid van belanghebbende op te baseren.

(…)

5. Conclusie

De belastbaarheid van cliënt is nog niet vast te stellen. Aanvullende informatie van de behandelende sector en/of expertise is noodzakelijk.

2.14

Op verzoek van de verzekeringsarts van het UWV heeft psychiater R.J.H. Winter op 19 mei 2009 een brief geschreven aan het UWV, waarin onder andere het volgende is vermeld:

Ter beschikking stonden een medisch onderzoeksverslag van 7 april jongstleden alsmede een brief, gericht aan collega S.V. Kandhai, arts bij het UWV, van 24-12-2007 afkomstig van collega S.Gulsacan.

(…)

Status praesens psychicus

Gezien werd een slordig geklede, blijkbaar oorspronkelijk Turkse, man met een onverzorgde baard en dito kapsel die een overwegend weinig communicatieve indruk maakt. Slechts met veel moeite kunnen hem enkele korte, eenlettergrepige, antwoorden worden ontlokt die vervolgens ook nog niet adequaat blijken.

Er lijkt daarbij enigszins sprake te zijn van een vorm van passief verzet gezien de wat onwillige houding van onderzochte.

Hij wordt begeleid door een neef/kennis die weliswaar erg betrokken is bij hem maar lang niet volledig op de hoogte is van de voorgeschiedenis.

Over het geheel genomen maakt betrokkene een wat onrustige indruk en nauwelijks in de realiteit.

Van enig oogcontact is geen sprake.

Huidige klachten

Er is in feite geen anamnese mogelijk .

Hetero anamnestisch wordt dan duidelijk dat betrokkene niets meer uit zichzelf zou doen, zelfs door anderen moet worden aangekleed en ook het eten moet hem worden gevoerd.

Hij laat bovendien ook af en toe zomaar zijn urine lopen, zit wat in zichzelf te murmelen en van enig contact met de omgeving is zo goed als niet sprake.

(…)

Beschouwing

(…)Betrokkene werd toen bij psychiater Gulsacan aangemeld en is daar nu ruim twee jaar onder behandeling waarbij als diagnose een psychotische stoornis werd vastgesteld of differentiaal diagnostisch een depressie met psychotische kenmerken.

De behandeling bestond uit gesprekken en psychofarmaca maar lijkt vooralsnog, gezien het huidige beeld van onderzochte, weinig succes op te leveren. (…)

Het is ook niet toevallig dat ook zijn broer psychotische klachten zou hebben, waarschijnlijk is er dus sprake van een (mede) familiair bepaalde schizofrene stoornis.

Gezien de presentatie en de bevindingen van de directe omgeving lijkt een opname in een psychiatrisch ziekenhuis eigenlijk voor de hand te liggen. Het is echter ongebruikelijk in Turkse kringen om op een dergelijke wijze de verzorging voor een belangrijk familielid af te wentelen (…)

De prognose lijkt echter uitermate somber. Gezien de hoge mate van deterioratie van de persoonlijkheid, is de verwachting dat dit proces nog alleen maar zal toenemen (het bekende beeld dat vroeger dementia praecox werd genoemd).

Beantwoording van de vragen

1. Wat zijn uw bevindingen bij psychiatrisch onderzoek en hoe luidt uw diagnose?

De bevindingen bij psychiatrisch onderzoek wijzen op een geleidelijk in ernst

steeds verder toenemend regressief beeld, zeer waarschijnlijk duidende op een

psychotisch proces, waarschijnlijk schizofrenie van het zogenaamde gedesorganiseerde type.

2. Bestaan er naar uw mening bij belanghebbende beperkingen ten aanzien van het verrichten van arbeid (ten gevolge van ziekte en/of gebrek) in psychiatrische zin? Zo ja, welke?

Er is inmiddels een dermate afhankelijk/regressief niveau bereikt dat er gesproken moet worden van een vrijwel volledige beperking voor arbeid ten gevolge van de psychiatrische stoornis.

3. Indien er zodanige beperkingen bestaan zijn er dan naar uw mening therapeutische

mogelijkheden die kunnen leiden tot verbetering/herstel van de geschiktheid voor arbeid? Zo ja welke?

Als de bovengenoemde hypothese juist blijkt te zijn en betrokkene inderdaad lijdende is aan schizofrenie van het gedesorganiseerde type (voor de duidelijkheid dit is meestal een beloopsdiagnose en wordt vooral retrospectief vastgesteld aan de hand van de observaties vanuit de directe omgeving), dan zijn er per saldo geen effectieve therapeutische mogelijkheden.

4. Hoe schat u de prognose in?

De prognose is dan ook infaust.

5. Acht u het bezwaarlijk dat belanghebbende inzage heeft in uw rapportage?

Er is geen bezwaar tegen inzage.

2.15

Verzekeringsarts Ellen Overdijk heeft op 18 juni 2009 een aanvullende rapportage geschreven, waarin onder andere het volgende is vermeld:

Aanleiding

Vervolgrapportage naar aanleiding van ontvangen expertise rapport van psychiater dr. Winter d.d.19/5/09.

(…)

Bij observatie van cliënt wordt een sinds het vorige onderzoek ongewijzigd beeld gezien.

Diagnose (code)

DD/8 P680 Schizofrenie, gedesorganiseerd type

(…)

Medische overwegingen

Gezien de informatie verkregen uit de psychiatrische expertise en de eerdere gegevens is te stellen dat sprake is van een ernstige psychiatrische stoornis.

Verder is te stellen dat er onvermogen bestaat tot persoonlijk en sociaal functioneren op micro-, meso- en macroniveau. Derhalve is cliënt niet in staat te achten enige arbeid te verrichten.

Er is sprake van een GDBM-toestand. Er is verder een duidelijk causaal verband tussen de aandoening en het verminderd functioneren.

Overwegingen

Client is momenteel niet in staat te achten enige arbeid te verrichten (GDBM). Omdat de psychiater in zijn expertise aangeeft dat de diagnose in feite alleen retrospectief met zekerheid te stellen is, is een heronderzoek over ca. 1,5 jaar, om het beloop te vervolgen, nog wel geïndiceerd.

2.16

Op verzoek van de verzekeringsarts van het UWV heeft huisarts J.A. Lubach op

28 mei 2011 een brief geschreven aan het UWV, waarin onder andere het volgende is vermeld:

Naar aanleiding van uw informatieverzoek kan ik melden dat ik geen informatie heb over de psychische klachten van deze patiënt. Eind 2006 ontving ik een briefje van dhr. Gulsacan, psychiater in Rotterdam om een verwijskaart te geven voor psychiatrische behandeling zonder informatie over de bestaande problematiek.

Ik heb patiënt toen niet gesproken en dus ook niet verwezen. .

Ik heb patiënt in de gehele periode niet gezien voor zijn psychische klachten..

Februari 2011 verzocht zijn neef een recept voor zijn medicatie ivm het feit dat hij geen contact meer had met de psychiater? Ik heb hem verzocht op het spreekuur te komen en heb de medicatie voor het weekend uitgeschreven. Uiteindelijk is hij na het weekend niet verschenen. Hij gebruikt sinds oktober 2006 medicatie via de psychiater (…)

2.17

Op verzoek van de verzekeringsarts van het UWV heeft psychiater G.C. Zwartjes op 2 september 2011 een brief geschreven aan het UWV, waarin onder andere het volgende is vermeld:

Beantwoording van de vragen

1. Indien cliënt bij u geen medewerking heeft verleend aan het consult gesprek,

tot welke overwegingen van uw kant geeft dat dan aanleiding?

Door niet te communiceren heeft betrokkene geen medewerking verleend aan het

gesprek. Dit gedrag komt negativistische over, niet gekoppeld aan een psychiatrische

stoornis in engere zin (psychose, angststoornis of vitale depressie).

2. Is er thans voor zover door u als psychiater in te schatten op basis van de

beschikbare informatie en uw bevindingen tijdens het psychiatrisch consult, bij

cliënt sprake van psychiatrische problematiek, zo ja, waar gaan uw gedachten

dan naar uit?

Een psychiatrische stoornis kan niet geobjectiveerd worden (…)

3. Kunt u aangeven of verder gedragsdeskundig onderzoek noodzakelijk is? Zo ja,

kunt u dan gemotiveerd aangeven in welke vorm dat onderzoek dan bij

voorkeur dient plaats te vinden?

Nader ambulant psychodiagnostisch onderzoek is niet mogelijk. Om het psychiatrisch

onderzoek uit te breiden en verder te objectiveren zou een diagnostische opname op

een psychiatrische afdeling noodzakelijk zijn. Tijdens een dergelijke opname zou de

reactie op medicatie afbouw en vermindering van bekrachtigende conditionering door

de omgeving onderzocht kunnen worden. Ik betwijfel of betrokkene hier aan mee zal

werken.

2.18

S.A.K. Bhaggoe, verzekeringsarts UWV, heeft op 13 september 2011 een verzekeringsgeneeskundige rapportage geschreven, waarin onder andere het volgende is vermeld:

Verzekeringsgeneeskundig onderzoek, als onderdeel van een arbeidsongeschiktheidsbeoordeling in het kader van de WIA.

Uit justitiële gegevens is gebleken dat een behandelaar van cliënt mogelijk ondeugdelijke medische informatie heeft verstrekt over de medische toestand van cliënt, al dan niet met medeweten en/of medewerking van de betreffende cliënt en derden. Het medische oordeel was mede gebaseerd op informatie van deze behandelaar. Er bestaat derhalve een kans dat de belastbaarheid van cliënt onjuist is ingeschat.

(…)

Thans presenteert cliënt zich op een volkomen mutische wijze. Zegt geen woord.

Neef weet in algemeenheden iets over cliënt te vertellen. Bij wat kritische vragen over o.a. het functioneren moet neef het antwoord schuldig blijven, immers ‘hij is er niet altijd bij’. Opvallend bij dit onderzoek is dat cliënt snel een andere houding aanneemt als duidelijk wordt wie de fysieke beoordelaar is.

Op onbespiede momenten - als ondergetekende het woord voert met neef - kijkt cliënt mijn kant op. Als dan oogcontact wordt gezocht, wendt hij direct zijn blijk af. Het niet kunnen of willen maken van oogcontact zou kunnen passen bij een psychiatrische toestandsbeeld, bij cliënt echter komt het erg ostentatief over.

Kennelijk moet cliënt wel kunnen praten, want hij zou geregeld telefonisch contact met zijn zoon in Duitsland hebben. Cliënt blijkt verder niet bekend met psychische klachten bij de huisarts. (…)

In februari 2011 doet zijn neef een verzoek aan de huisarts om medicatie voor te schrijven voor cliënt, omdat er geen contact meer was met de psychiater.

De huisarts heeft aangeveven cliënt te willen zien na het weekend, maar heeft wel medicatie voor het weekend uitgeschreven. Cliënt verschijnt niet (meer) bij de huisarts. (…) Thans toont cliënt medicatie die allen zijn uitgeschreven op 28-03-11.

Voor zover het valt te overzien lijkt de presentatie van cliënt niet goed in overeenstemming met concrete feiten en lijkt er sprake van een nagebootste stoornis

danwel simulatie. Een psychiatrische expertise zal worden aangevraagd om wellicht een beter beeld van de psychische toestand van cliënt te krijgen.

2.19

[eiser] is op verzoek van de verzekeringsarts van het UWV voor een psychiatrische expertise ter observatie opgenomen geweest in de periode 28 november 2011 tot en met

2 december 2011. Psychiater J.H.M. van Laarhoven heeft over de opname onder andere het volgende gerapporteerd:

III M Classificatie DSM IV TR

As I V65.2 Simulatie.

As II V71.09 geen persoonlijkheidsstoornis (voorlopig).

As III Hoofdpijn.

As IV Psychosociale stressfactoren:

Geen bekende.

As V Niveau van functioneren:

GAF = onbekend (nu)

GAF = onbekend (hoogste afgelopen jaar)

IV Overwegingen

Ten eerste blijkt uit het voorafgaande onduidelijkheid over mogelijke stressfactoren. Het is niet onmogelijk dat betrokkene werkeloos was tijdens ziekmelding. Er zijn aanwijzingen dat er huwelijksproblemen waren toen de echtelieden in verschillende landen woonden.

Ten tweede blijken uit het voorafgaande geen argumenten voor een persoonlijkheidsstoornis.

Ten derde is er duidelijk sprake van ernstige aggravatie. Er is een grote discrepantie tussen het gedrag van betrokkene bij collega Winter, collega Zwartjes, uze1f, de inspecteur en een deel tijdens deze opname enerzijds en het gedrag tijdens een deel van deze opname anderzijds. Hier blijkt betrokkene wel degelijk in staat tot zinvolle communicatie, als hij dat tenminste wil. Het gedrag in eerdergenoemde situaties wijst op simulatie.

Naar mijn overtuiging is er bij betrokkene geen sprake van grand psychiatrie. Met name vind ik geen psychotische stoornis, geen stemmingsstoornis en geen angststoornis. Het probleem bij simulatie is altijd dat er ‘onder’ de gesimuleerde stoornis een minder

ernstige, maar wel reële stoornis aanwezig is. In dit geval zou dat een aanpassingsstoornis kunnen zijn ten tijde van de echtelijke scheiding . Het risico hierop lijkt mij bij de simulant/aggravant te liggen. Bovendien is deze stressfactor niet langer aanwezig.

Ten vierde zie ik derhalve geen indicatie voor behandeling op mijn vakgebied.

Ten vijfde zie ik vanuit mijn vakgebied geen beperkingen bij het verrichten van

loonvormende arbeid.

V Conclusie

Beantwoording vraagstelling

1. Thans is er, voor zover door mij als psychiater in te schatten op basis van de

beschikbare informatie en mijn bevindingen tijdens de observatie, bij belanghebbende

geen sprake van psychiatrische problematiek.

2. Naar mijn inschatting is er geen sprake van beperking van de mogelijkheden om te

functioneren, als rechtstreeks en medisch objectief vast te stellen gevolg van ziekte of

gebrek.

3. Vervalt.

4. Naar mijn inschatting gelden deze mogelijkheden ook in de periode voorafgaand aan het huidige onderzoek.

5. Het is niet heel waarschijnlijk, maar ook niet onmogelijk dat er ten tijde van de

echtscheiding wel beperkingen in de functionele mogelijkheden zijn geweest.

6. De destijds, onder meer door collega Winter, aangenomen medische toestand was voor een belangrijk deel gebaseerd op de informatie van de behandelaar Gülsaçan.

7. Het is aannemelijk dat de informatie van de behandelaar Gülsaçan een onjuist beeld van de medische toestand van cliënt gaf.

8. Het is aannemelijk dat cliënt hij de voorgaande beoordeling(en), ook nog dit jaar, een onjuist beeld van zijn klachten en belemmeringen heeft gegeven.

9. Client was niet om medische redenen buiten staat om de verzekeringsarts een volledig en juist beeld te geven van zijn klachten en belemmeringen.

2.20

Naar aanleiding van het expertiserapport van psychiater Van Laarhoven heeft S.A.K. Bhaggoe, verzekeringsarts UWV, op 22 december 2011 een rapportage geschreven, waarin onder andere het volgende is vermeld:

3. Beschouwing

3.1

Overwegingen en functionele mogelijkheden

Overwegingen .

Bij de beoordeling d.d. 29-03-11 gedroeg cliënt zich mutistisch, terwijl er sprake leek te zijn van een nagebootste stoornis dan wel simulatie.

Tijdens de psychiatrische expertise etaleerde cliënt hetzelfde gedrag en kon er geen uitspraak worden gedaan over het toestandsbeeld van cliënt waarop werd voorgesteld een klinische opname te verrichten.

Uit dit onderzoek blijkt eigenlijk onomstotelijk sprake te zijn simulatie.

Er worden geen aanwijzingen gevonden voor een persoonlijkheidsstoornis, psychotische stoornis, stemmingsstoornis of angststoornis.

Ook worden er geen duidelijke aanwijzingen gevonden voor een aanpassingsstoornis.

De psychiater heeft ook geen enkele indicatie welke een behandeling behoeven op zijn vakgebied.

Ook ziet hij op zijn vakgebied geen aanwijzingen welke beperkingen rechtvaardigen met betrekking tot het verrichten van loonvormende arbeid.

Overall kan geconcludeerd worden dat er geen sprake is van ziekte of gebrek.

Voorts kan met redelijk stelligheid worden geconcludeerd dat het in het verleden niet anders is geweest.

Functionele mogelijkheden

Cliënt is in staat tot normaal functioneren (zie rubrieken).

3.2

Prognose functionele mogelijkheden

De verwachting is dat de functionele mogelijkheden niet wezenlijk zullen veranderen.

Conclusie

Beantwoording vragen.

1 Is er sprake van beperking van de mogelijkheden om te functioneren, als rechtstreeks en medisch objectief vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek? Neen

2. Zo ja, wat zijn de mogelijkheden van cliënt om duurzaam te functioneren in arbeid en hoe kunnen deze worden geoptimaliseerd? Vervalt.

3. Gelden deze mogelijkheden ook in de periode voorafgaand aan het huidige onderzoek? Ja.

4. Zo ja vanaf welke datum gelden de functionele mogelijkheden? Vanaf datum ewt d.d. 19-06-09.

5. Was de destijds aangenomen belastbaarheid voor een belangrijk deel gebaseerd op de informatie van de behandelaar? Ja

6. Zo ja: is het aannemelijk dat de informatie van de behandelaar een onjuist en/of onvolledig beeld van de medische toestand van cliënt gaf? Ja

7. Is het aannemelijk dat cliënt bij de voorgaande beoordeling(en) een onjuist en/of onvolledig beeld van zijn klachten en belemmeringen heeft gegeven? Ja.

8. Zo ja: was cliënt om medische redenen buiten staat om de verzekeringsarts een volledig en juist beeld te geven van zijn klachten en belemmeringen? Neen.

2.21

In de rapportage van bezwaarverzekeringsarts van dr. T.J.A. Boel d.d. 18 juni 2012 is onder andere het volgende vermeld:

Ik deel de visie van de primaire verzekeringsarts omdat:

- Het verzekeringsgeneeskundige onderzoek bestond uit dossierstudie, anamnese, psychisch onderzoek, meewegen aanvullende medische informatie van de huisarts, initiëren en meewegen van een psychiatrische expertise met aansluitend een diagnostische opname. Het gaat dus om een uitgebreid verzekeringsgeneeskundig onderzoek. Het betoog van de primaire verzekeringsarts in zijn rapportage is helder en vrij van tegenspraak. Zijn besluiten liggen in de lijn van zijn onderzoeksbevindingen en sporen met de resultaten van de expertise en diagnostische opname. Ik

zie dan ook geen enkele reden om af te wijken van het oordeel van de primaire verzekeringsarts.

- Het resultaat van de diagnostische opname laat geen ruimte voor twijfel. Er is wel degelijk sprake van simulatie door cliënt.

- De resultaten van de psychiatrische expertise d.d.. 12-5-2009 door psychiater R.J.H. Winter wegen absoluut niet op tegen de resultaten van de recent uitgevoerde psychiatrische expertise en diagnostische opname. De expertise van psychiater R.J.H. Winter berust immers slechts op gegevens verkregen uit een gesprek/onderzoek van 1 uur en dossierstudie. Bovendien wordt de door R.J.H. Winter voorgestelde diagnose (dementia praecox) door de diagnostische opname en de daar vastgestelde feiten volledig weerlegt. Indien cliënt immers in 2009 aan “dementia praecox”zou

geleden hebben dan is verbetering uitgesloten. Daarnaast stelt hij zelf de diagnose schizofrenie van het gedesoriënteerde type op basis van een hypothese. Hij nuanceert vervolgens de stelligheid van de diagnose door te stellen dat het gaat om een beloopdiagnose die retrospectief wordt vastgesteld aan de hand van de observaties vanuit de directe omgeving. Dit laatste doelt op hetero anamnese van familieleden/kennissen terwijl “de directe omgeving”in een diagnostische opname slaat op professionele hulpverleners met een opleiding over psychiatrische ziektebeelden. De diagnostische opname sloot schizofrenie uit.

- De aanwezigheid van simulatie wordt nog gevoed door het schrijven van de huisarts d.d. 7-6-2011. Indien het dramatische beeld had bestaan zoals dat werd beschreven door psychiater R.J.H,. Winter is het onmogelijk dat de huisarts hier niets van had gemerkt.

- Blijkbaar heeft gemachtigde geen gebruik willen maken van een tegenexpertise. Dit lag volgens mij ook in de lijn der verwachtingen omdat de uitslag van de diagnostische opname helder was en de onderzoeksresultaten in feite niet kunnen tegengesproken worden of anders uitgelegd dan door simulatie.

Conclusie

Er is geen aanleiding tot herziening van de medische grondslag waarop de primaire beslissing is gebaseerd.

Overige

2.22

Bij brief van 3 november 2014 heeft [eiser] [gedaagde] aansprakelijk gesteld voor de schade die hij lijdt door het niet tijdig indienen van de beroepsgronden en is verzocht de brief door te sturen naar de beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar.

2.23

Bij brief van 17 april 2015 heeft de beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar van

[gedaagde] , zijnde Nationale Nederlanden, zich op het standpunt gesteld dat het voormelde beroep geen reële kans van slagen zou hebben gehad. Hierbij heeft zij verwezen naar een medisch advies van een door haar ingeschakelde verzekeringsarts, zijnde A. de Vries, waarin onder andere het volgende is vermeld:

(…)

Wanneer ik alle gegevens in totaliteit bezie acht ik de conclusie van psychiater Laarhoven goed onderbouwd vanuit de observatiegegevens. Niet alleen de psychiater zelf onderzocht betrokkene maar drie therapeuten, een verpleegkundig team en een psycholoog beschreven hun observaties en onderzoekbevindingen. Van een psychotische stoornis, angst of een depressieve stoornis, waarvan eerder bij psychiaters Gülsaçan en Winter sprake was, werden geen tekenen gezien. Van dergelijke stoornissen kan men niet alleen bij gericht onderzoek maar (juist) ook bij langdurige observatie tekenen zien; een opname van vijf dagen en tussenliggende nachten is daarvoor voldoende lang. Daarbij werd alle medicatie gestaakt waarbij geen (toename / ontstaan van) ziektetekenen werden gezien wat wel te verwachten zou zijn bij staken van medicatie die op correcte indicatie werd gebruikt. Betrokkene bleek in tegenstelling tot eerdere waarnemingen / mededeling te kunnen communiceren, goed te kunnen lopen en zelfstandig te eten. Dit alles samen met de door expert Zwartjes en de verzekeringsarts(en) beschreven discrepanties en twijfels maakt dat op goede, goed onderbouwde gronden tot de conclusie simulatie werd gekomen. Dat psychiater Winter tot een andere conclusie kwam doet daar niets aan af aangezien zijn onderzoek van een uur, bij een niet sprekende cliënt, niet opweegt tegen een observatie van bijna vijf etmalen.

Wat betreft de mogelijkheid van een onder de simulatie liggende mogelijke mildere stoornis moet worden opgemerkt dat de aanpassingsstoornis waaraan wordt gedacht behoort tot de milde stoornissen en gepaard gaat met geen of hooguit milde beperkingen. Voor zover deze in de voorgeschiedenis (ten tijde van een aanwezige stressor) aanwezig was, wat door de expert weliswaar niet waarschijnlijk maar ook niet uitgesloten wordt geacht, zal deze voor een maatman als werkloze grondwerker geen relevante beperkingen hebben opgeleverd. Een WIA-uitkering zou het, áls de milde stoornis al aanwezig was, niet opgeleverd hebben.

(…)

Dat expert Laarhoven de voorafgaande periode niet concreet invult (punt 22) hangt m.i. samen met de beperkte onderzoeksgegevens over de gehele periode. Betrokkene sprak bij de diverse onderzoeken immers niet of nauwelijks waarmee het concreet uitwerken van de voorgeschiedenis niet mogelijk was. Ook bij de opname was mededeelzaamheid van betrokkene beperkt waarbij gesproken werd van een afwachtende houding zonder dat deze voortkwam uit ziekte, van een zeer beperkte motivatie om mee te werken en van aggravatie. Of de beperkte mededeelzaamheid de onderzoeker tegengeworpen kan worden zal m.i. op juridisch terrein bepaald moeten worden. Medisch gezien kan over de voorgeschiedenis niet méér worden gezegd dan reeds is gedaan.

(…)

Voor een nieuwe expertise zie ik geen indicatie.

Conclusie

Van het beroep was, wanneer de gronden tijdig waren ingediend, geen reële kans van slagen te verwachten.

2.24

In een brief van 20 juni 2013 van dr. G.A. Aidoo is onder andere het volgende vermeld:

O.g. befindet sich seit 29.08.2011 in meiner fachärztlichen Behandlung.

Diagnosen: Depression

Hirnooganische Anfälle

Herr [eiser] is auf entsprechende Medikation eingestellt.

3 Het geschil

3.1

[eiser] vordert samengevat - voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:

I. voor recht te verklaren dat [gedaagde] tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst van opdracht met [eiser] , door niet tijdig de gronden van beroep aan te vullen en dat [gedaagde] gehouden is de hieruit voor [eiser] voortvloeiende schade te vergoeden;

II. [gedaagde] te veroordelen tot betaling van:

- € 45.288,13 aan teruggevorderde WIA-uitkering,

- € 700,00 aan teruggevorderde tegemoetkoming arbeidsongeschikten,

- € 2.269,00 aan opgelegde boete,

- € 2.899,72 aan teruggevorderde remigratievergoeding,

- € 1.190,00 aan buitengerechtelijke incassokosten,

vermeerderd met rente;

III. [gedaagde] te veroordelen tot betaling van een schadevergoeding, nader op te maken bij staat, gelijk aan de hoogte van de remigratie-uitkering vanaf

1 augustus 2012, vermeerderd met rente;

IV. [gedaagde] te veroordelen tot betaling van een schadevergoeding, nader op te maken bij staat, gelijk aan de hoogte van de WIA-uitkering vanaf 1 januari 2012, vermeerderd met rente;

V. met veroordeling in de proceskosten.

3.2

[eiser] stelt - kort samengevat - dat het niet tijdige aanvullen van de gronden van beroep is te kwalificeren als een beroepsfout, waarvoor [gedaagde] aansprakelijk is en waardoor [eiser] schade heeft geleden. De door [eiser] geleden schade bestaat uit de terugvordering van de WIA-uitkering en de daaraan gekoppelde uitkeringen en het stopzetten van de WIA-uitkering. Bij tijdige aanvulling van de gronden zou het beroep goede kans van slagen hebben gehad. Het UWV zou onvoldoende gesteld en onderbouwd hebben dat door toedoen van [eiser] ten onrechte aan hem een WIA-uitkering is verstrekt en het intrekken van de WIA-uitkering is in strijd met het rechtzekerheidsbeginsel. De conclusies van psychiater van Laarhoven zijn geenszins stellig, eenduidig en bovendien met onvoldoende redenen omkleed. [eiser] is sinds 29 augustus 2011 in behandeling bij dr. G.A. Aidoo, welke arts de diagnose depressie en posttraumatische stressstoornis heeft gesteld. Indien het beroep inhoudelijk zou zijn behandeld, dan zou [eiser] een uitgebreide rapportage van de behandelend specialist in het geding hebben gebracht. [eiser] betwist dat hij en/of psychiater Gülsaçan hebben gefraudeerd.

3.3

[gedaagde] voert verweer. Hij erkent dat hij heeft nagelaten de gronden van beroep in te dienen en dat dit is aan te merken als een beroepsfout, maar betwist dat hij aansprakelijk is voor de door [eiser] gevorderde schade. Niet is aangetoond dat [eiser] bij een materiële beoordeling van het onder 2.8 vermelde beroep door de rechtbank in het gelijk zou zijn gesteld. Op het beginsel dat het intrekken van een WIA-uitkering met terugwerkende kracht in strijd is met het rechtzekerheidsbeginsel, zou in casu een uitzondering zijn gemaakt, omdat sprake is geweest van simulatie door [eiser] . Hij heeft een ernstige psychiatrische aandoening voorgewend, hij deed alsof hij niet kon communiceren en heeft zeer waarschijnlijk frauduleuze medische informatie verstrekt aan het UWV. Hij wist of kon weten dat hij ten onrechte een WIA-uitkering ontving. Het UWV heeft haar standpunten voldoende onderbouwd met psychiatrische rapportages. [eiser] heeft deze rapportages onvoldoende gemotiveerd betwist. Het is dan ook niet aannemelijk dat de rechtbank in de beroepsprocedure nadere expertise zou hebben ingewonnen. Voorts wordt betwist dat [eiser] de gevorderde schade daadwerkelijk heeft geleden en/of zal lijden.

3.4

Op de overige stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4 De beoordeling

Bevoegdheid 4.1

[eiser] is woonachtig in Duitsland en [gedaagde] is woonachtig in Nederland, waardoor deze zaak een internationaal karakter draagt.

4.2

De vordering betreft een handelszaak en is ingesteld na 10 januari 2015, zodat de Herschikte EEX-Verordening van toepassing is op de beoordeling van de bevoegdheid van de rechtbank om van de onderhavige zaak kennis te nemen.

4.3

Nu [gedaagde] woonachtig is in Nederland (Enschede), is de rechtbank Overijssel op grond van artikel 4 lid 1 van de Herschikte EEX-Verordening bevoegd om over het tussen [eiser] en [gedaagde] ontstane geschil te oordelen. Gesteld noch gebleken is dat partijen een forumkeuze in de zin van artikel 25 van de Herschikte EEX-Verordening hebben gemaakt.

Toepasselijk recht

4.4

Het onderhavige geschil vloeit voort uit een tussen partijen bestaande overeenkomst van opdracht, zodat op de vorderingen het Verdrag van Rome van 1980 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (EVO) van toepassing is.

4.5

Gesteld noch gebleken is dat partijen een rechtskeuze in de zin van artikel 3 EVO hebben gemaakt. De kenmerkende prestatie van de onderhavige overeenkomst, zijnde het verlenen van juridische bijstand in een WIA-procedure, is het nauwst verbonden met Nederland, zodat het onderhavige geschil op grond van artikel 4 lid 1 en 2 EVO wordt beheerst door Nederlands recht.

Beroepsfout

4.6

Vast staat dat [gedaagde] heeft nagelaten de gronden van beroep in te dienen in de hiervoor onder 2.8 vermelde beroepsprocedure. Voorts is niet in geschil dat dit nalaten is aan te merken als een beroepsfout. De gevorderde verklaring voor recht dat [gedaagde] tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst van opdracht met [eiser] , door niet tijdig de gronden van beroep aan te vullen, zal dan ook worden toegewezen.

Beroepsprocedure en schade

4.7

De gevorderde verklaring voor recht dat [gedaagde] de uit de voormelde beroepsfout voortvloeiende schade dient te vergoeden zal worden afgewezen, omdat [eiser] onvoldoende heeft onderbouwd dat hij door de beroepsfout schade heeft geleden dan wel zal lijden. Hiertoe overweegt de rechtbank als volgt.

4.8

De rechtbank begrijpt dat [eiser] zich op het standpunt stelt dat als [gedaagde] tijdig de gronden van beroep had ingediend, de rechtbank het beroep gegrond zou hebben verklaard, zodat de terugvorderingen van de WIA-uitkering en de voormelde daarvan afhankelijke uitkeringen ongedaan gemaakt zouden zijn en hij (wellicht) een WIA-uitkering zou hebben behouden. Voor de beantwoording van de vraag of het beroep gegrond zou zijn verklaard indien de gronden van beroep wel zouden zijn ingediend, moet beoordeeld worden hoe de bestuursrechter had behoren te beslissen in de betreffende beroepsprocedure.

Toetsingskader beroepsprocedure

4.9

Op grond van artikel 27, eerste lid, van de Wet WIA moet een verzekerde, die een aanvraag voor een uitkering heeft ingediend of recht heeft op een uitkering op grond van deze wet, op verzoek of uit eigen beweging zo spoedig mogelijk alle informatie verstrekken,

waarvan het hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat die van invloed kan zijn op het recht op uitkering, de hoogte of de betaling daarvan.

4.10

In artikel 76, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet WIA is bepaald dat het UWV een beschikking op grond van deze wet herziet of intrekt indien:

a. als gevolg van het niet of niet volledig nakomen van de artikelen 27 tot en met 32 en de daarop berustende bepalingen het recht op een uitkering niet of niet meer kan worden vastgesteld of ten onrechte is vastgesteld of de hoogte van de uitkering ten onrechte op een te hoog bedrag is vastgesteld; (…)

c. anderszins de uitkering ten onrechte of tot een te hoog bedrag is vastgesteld.

Op grond van het derde lid kan het UWV geheel of gedeeltelijk van herziening of intrekking afzien indien daarvoor dringende redenen zijn.

4.11

Volgens vaste rechtspraak is intrekking of herziening van een arbeidsongeschiktheidsuitkering met terugwerkende kracht in het algemeen in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel. In uitzonderingsgevallen is van strijd met dat beginsel geen sprake. Hierbij kan onder meer gedacht worden aan gevallen waarin het toekennen en/of het ongewijzigd voortzetten van de uitkering mede het gevolg is geweest van onjuiste of onvolledige informatieverstrekking door de betrokkene, terwijl de uitvoeringsinstelling een andere (minder gunstige) beslissing zou hebben genomen indien zij destijds wel de juiste feiten had gekend. (zie o.a. ECLI:NL:CRVB:2015:2844)

4.12

Artikel 3 van de Beleidsregels schorsing, opschorting, intrekking en herziening uitkeringen 2006 van 17 oktober 2006, Stcrt. 2006, 230, bepaalt tot en met welke dag intrekking of herziening van uitkering met terugwerkende kracht plaatsvindt indien door toedoen van de verzekerde (als gevolg van het niet nakomen van een inlichtingenverplichting of een medewerkingsverplichting) ten onrechte of tot een te hoog bedrag uitkering is verstrekt dan wel het recht op uitkering niet kan worden vastgesteld. Voorts is geregeld tot en met welke dag intrekking of herziening plaatsvindt voor de situatie dat geen sprake is van toedoen of van een niet-nakoming van een verplichting, maar het de verzekerde redelijkerwijs duidelijk was of duidelijk kon zijn en bij samenloop van een of meer eerdergenoemde situaties.

4.13

Bij een belastend besluit tot intrekking of herziening met terugwerkende kracht en tot terugvordering van wat aan uitkering is betaald, rust op het UWV de verplichting om niet alleen de feiten te stellen waarop hij het bestreden besluit doet steunen, maar ook - in geval van betwisting - die feiten aannemelijk te maken. (zie ECLI:NL:CRVB:2015:1295).

Beroep gegrond?

4.14

In de beslissing op bezwaar van 21 juni 2012 stelt het UWV zich - kort

samengevat - op het standpunt dat [eiser] ten tijde van het verzekeringsgeneeskundig onderzoek in het kader van de beoordeling van zijn aanspraak op WIA-uitkering per

19 juni 2009, een ernstige psychiatrische aandoening heeft gesimuleerd, waardoor aan hem onterecht een WIA-uitkering is verstrekt.

4.15

De enkele stelling dat in de beroepsprocedure een uitgebreid expertiserapport zou zijn overgelegd, zonder daarbij in de onderhavige procedure een dergelijk expertiserapport in het geding te brengen, is in de onderhavige procedure onvoldoende om te oordelen dat de rechtbank in de beroepsprocedure geoordeeld zou hebben dat het UWV niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van simulatie van een ernstige psychiatrische stoornis ten gevolge waarvan [eiser] onterecht een WIA-uitkering heeft ontvangen. Immers van een dergelijk oordeel kan enkel sprake zijn, indien de inhoud van een eventueel door [eiser] ingediend expertiserapport hiertoe aanleiding zou geven. Het had derhalve op de weg van [eiser] gelegen om in de onderhavige procedure het dienaangaande expertiserapport in het geding te brengen, zodat de rechtbank de inhoud hiervan had kunnen beoordelen. Nu [eiser] dit heeft nagelaten, ziet de rechtbank geen aanleiding om op medische gronden te oordelen dat het beroep van [eiser] gegrond zou zijn verklaard. Om dezelfde reden kan in de onderhavige procedure ook niet geoordeeld worden dat de rechtbank in de beroepsprocedure een deskundige zou hebben benoemd ten einde een (aanvullend) expertiserapport te verkrijgen over de medische situatie van [eiser] , nog daargelaten wat de resultaten van het inschakelen van een deskundige zouden zijn geweest. De hiervoor onder 2.24 vermelde brief van dr. Aidoo kan evenmin tot dergelijke oordelen leiden, nu de in deze brief vermelde diagnosen “Depression en Hirnooganische Anfälle” op geen enkele wijze nader worden onderbouwd en geen informatie bieden over de periode rondom de WIA-aanvraag.

In dit kader acht de rechtbank verder van belang, dat uit de informatie van de (toenmalige)

huisarts van [eiser] (zie 2.16) valt af te leiden dat de huisarts [eiser] nimmer heeft gesproken en/of gezien in verband met psychische en/of psychiatrische klachten. Ook niet toen de huisarts hem, naar aanleiding van een (door zijn neef gedaan) verzoek om medicatie, had uitgenodigd op het spreekuur. Geconstateerd wordt dan ook dat [eiser] , buiten de brief van psychiater Gülsaçan (zie 2.11 en 4.18), over de periode rondom de WIA-aanvraag, geen medische gegevens en/of informatie over eventuele ondergane behandelingen ter beschikking heeft gesteld.

4.16

De rechtbank is, mede in het licht van hetgeen onder 4.15 is overwogen, van oordeel dat het UWV in voldoende mate buiten twijfel heeft gesteld dat [eiser] bij de medische onderzoeken van de verzekeringsartsen Gerritse en Overdijk in april respectievelijk juni 2009 en het onderzoek bij psychiater Winter in mei 2009, die uiteindelijk hebben geleid tot toekenning aan hem van een WIA-uitkering, de artsen bewust heeft misleid door een ernstige psychiatrische ziekte te simuleren. [eiser] heeft beperkingen gepresenteerd en heeft zijn kennis/neef informatie over zijn functioneren in de huiselijke sfeer laten verstrekken, die bij het verzekeringsgeneeskundige onderzoek in het ontbreken van arbeidsmogelijkheden zijn vertaald. De conclusies van psychiater Van Laarhoven hierover zijn eenduidig en overtuigend gemotiveerd.

4.17

De bezwaarverzekeringsarts heeft in haar rapport van 18 juni 2012, op basis van een onderzoek dat op zorgvuldige wijze heeft plaats gevonden, voldoende onderbouwd geconcludeerd dat er geen aanleiding is om het primaire medisch oordeel niet te volgen. De stelling dat verzekeringsarts Overdijk en psychiater Winter destijds terecht geoordeeld hebben dat sprake was van een GDBM-toestand, wordt dan ook gepasseerd. Daarbij betrekt de rechtbank hetgeen onder 4.15 is overwogen. De rechtbank is met de bezwaarverzekeringsarts van oordeel dat de resultaten van de psychiatrische expertise van psychiater Winter d.d. 12 mei 2009 niet opwegen tegen de op de diagnostische opname gebaseerde conclusies van psychiater Van Laarhoven en verwijst daarbij naar hetgeen de bezwaarverzekeringsarts hieromtrent heeft overwogen in de haar medische rapportage (zie 2.21). Nu de aanvullende rapportage van verzekeringsarts Overdijk (grotendeels) is gebaseerd op de expertise van psychiater Winter, terwijl deze expertise bovendien was ingeroepen omdat verzekeringsarts Gerritse dit noodzakelijk achtte ter bepaling van de belastbaarheid van [eiser] , wegen de conclusies van Overdijk evenmin op tegen de conclusies van Van Laarhoven.

4.18

Aangezien niet, althans onvoldoende gemotiveerd, is betwist dat de aanleiding van de onderhavige herbeoordeling was dat tegen psychiater Gülsaçan, in het kader van het strafrechtelijk onderzoek “Marque”, verdenkingen waren zijn gerezen voor het opstellen van valse medische verklaringen ter verkrijging van een arbeidsongeschiktheidsverzekering, terwijl de brief van Gülsaçan voorts ruim 1,5 jaar voorafgaand aan de toekenning van de WIA-uitkering is opgesteld en geen uitgebreid onderbouwd expertiserapport betreft, ziet de rechtbank geen aanleiding om op basis van deze brief te twijfelen aan de bevindingen van Van Laarhoven en de bezwaarverzekeringsarts.

4.19

Voor zover [eiser] verwijst naar hetgeen Van Laarhoven heeft opgemerkt over dat “er onder de gesimuleerde stoornis een minder ernstige stoornis” aanwezig kan zijn, en daarmee bedoeld heeft te stellen dat er in zoverre wel sprake was van beperkingen die recht gaven op een WIA-uitkering en/of de intrekking hiervan niet rechtvaardigen, wordt deze stelling verworpen. [eiser] heeft nagelaten medische verklaringen in het geding te brengen waaruit dergelijke beperkingen zouden volgen. Bovendien heeft Van Laarhoven hierover slechts geconcludeerd dat het “niet heel waarschijnlijk, maar ook niet onmogelijk” is dat er ten tijde van de echtscheiding sprake was van dergelijke beperkingen.

4.20

Het voorgaande in aanmerking nemende, had [eiser] redelijkerwijs kunnen weten dat hij ernstig rekening diende te houden met een intrekking van zijn WIA-uitkering. Daarmee wordt voldaan aan de hiervoor in de jurisprudentie genoemde uitzonderingssituatie waarin een intrekking van een arbeidsongeschiktheidsuitkering met terugwerkende kracht niet in strijd is met het rechtszekerheidsbeginsel. Uit de jurisprudentie van de

Centrale Raad van Beroep volgt dat degene die een ziekte voorwendt, kan weten, althans zou moeten weten, dat hij ten onrechte een arbeidsongeschiktheidsuitkering ontvangt, dat de mogelijkheid bestaat dat zulks aan het licht komt en dat er een reële kans bestaat dat die uitkering vervolgens wordt ingetrokken (zie o.a. ECLI:NL:CRVB:2005:AU6128 en ECLI:NL:CRVB:2014:1321).

4.21

Samenvattend is de rechtbank van oordeel dat [eiser] onvoldoende feiten en omstandigheden heeft aangedragen op basis waarvan geconcludeerd zou kunnen worden dat zijn beroep tegen de beslissing op bezwaar d.d. 21 juni 2012 door de rechtbank en/of in hoger beroep door de Centrale Raad van Beroep gegrond zou zijn verklaard wanneer

[gedaagde] wel nadere gronden van beroep ingediend zou hebben. In zoverre kan dan ook niet geoordeeld worden dat [eiser] schade heeft geleden door het niet indienen van de beroepsgronden. De gevorderde betaling van de teruggevorderde bedragen aan

WIA-uitkering/ tegemoetkoming arbeidsongeschikten/ remigratievergoeding, de opgelegde boete en de buitengerechtelijke kosten, zullen derhalve, evenals de gevorderde schadevergoedingen nader op te maken bij staat, worden afgewezen.

4.22

[eiser] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op

€ 1.788,-- (2 punt x € 894,--) aan salaris advocaat.

4.23

De kosten van betekening van een vonnis komen in beginsel als nakosten voor rekening van de veroordeelde partij. Hierbij geldt volgens de bepalingen van het liquidatietarief rechtbanken en hoven echter wel de voorwaarde dat de veroordeelde partij gedurende veertien dagen na een daartoe strekkende aanschrijving de mogelijkheid heeft gehad om vrijwillig aan het vonnis te voldoen. De gevraagde vergoeding van de kosten van betekening van het vonnis zal hierna dan ook worden toegewezen mits voornoemde termijn van veertien dagen in acht is genomen.

4.24

[gedaagde] vordert wettelijke rente over de proceskosten. [eiser] is echter pas wettelijke rente verschuldigd over de proceskosten vanaf datum verzuim. De rechtbank zal daarom een termijn van 14 dagen na betekening bepalen voor betaling van de proceskosten en beslissen dat de wettelijke rente over de proceskosten pas is verschuldigd wanneer betaling binnen deze termijn uitblijft.

5 De beslissing

De rechtbank

5.1

verklaart voor recht dat [gedaagde] tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst van opdracht met [eiser] door niet tijdig de gronden van beroep aan te vullen,

5.2

veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 1.788,--, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,

5.3

veroordeelt [eiser] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [eiser] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,

5.4

verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,

5.5

wijst het meer of anders gevorderde af.

Dit vonnis is gewezen door mr. A.N. Kok, mr. A.H. Margadant en mr. D. Hardonk-Prins en in het openbaar uitgesproken op 4 mei 2016.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature