Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Vindplaatsen:

Inhoudsindicatie:

WMO 2015; huishoudelijke hulp; op voorhand uitzonderen van activiteiten is in strijd met de wet; het pgb moet de cliënt in staat stellen de ondersteuning in te kopen; beroep gegrond.

Uitspraak



RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle

Bestuursrecht

zaaknummer: AWB 15/1778

uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] te Lattrop-Breklenkamp, eiser,

gemachtigde: mr. J.G.J. Spiekker,

en

het college van burgemeester en wethouders van Dinkelland, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 23 februari 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder de aan eiser op

grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) toegekende indicatie voor huishoudelijke hulp met ingang van 1 juni 2015 ingetrokken. Met ingang van deze datum heeft verweerder eiser op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) in aanmerking gebracht voor een maatwerkvoorziening huishoudelijke ondersteuning in de vorm van een basis- en pluspakket en hem in dit kader een persoonsgebonden budget (pgb) van € 196,- per vier weken toegekend.

Bij besluit van 9 juli 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 februari 2016. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door C.M.A. Wolters-Holsink en W. Koiter.

Overwegingen

1. Aan de gedingstukken en het verhandelde ter zitting ontleent de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden.

1.1.

Eiser ontving op grond van de Wmo een indicatie voor hulp in de huishouding voor vijf tot acht uur in de week in de vorm van een pgb, geldig tot 30 juni 2016.

1.2.

In verband met de per 1 januari 2015 gewijzigde wet- en regelgeving heeft Trivium-plus ten behoeve van verweerder een herindicatie-onderzoek verricht. In het kader van dit onderzoek is op 8 december 2014 een huisbezoek verricht en rapport uitgebracht.

De bevindingen hebben geleid tot de hierboven weergegeven besluitvorming.

2. Aan het besluit ligt het volgende ten grondslag.

2.1.

Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld, dat de Wmo 2015 niet verplicht tot het overnemen van de huishoudelijke verrichtingen maar slechts strekt tot het ondersteunen bij het voeren van een gestructureerd huishouden. Volgens verweerder kan huishoudelijke ondersteuning deel uitmaken van een maatwerkvoorziening gericht op zelfredzaamheid.

De wettelijke omschrijving van zelfredzaamheid bevat twee elementen, te weten het uitvoeren van de algemene dagelijkse verrichtingen, waaronder het voeren van een huishouden volgens verweerder niet valt, en het voeren van een gestructureerd huishouden. Uit de toelichting van de wetgever op de WMO 2015 heeft verweerder afgeleid dat het daarbij niet gaat om het sec overnemen van de huishoudelijke verrichtingen. Met het verstrekken van huishoudelijke ondersteuning aan hen die niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met behulp van anderen uit het sociale netwerk een huishouden kunnen voeren, dan wel hierbij met gebruikmaking van algemene of algemeen gebruikelijke voorzieningen beperkingen ondervinden, gaat verweerder verder dan zijn wettelijke plicht, aldus verweerder.

2.2.

Aan eenieder die voor een maatwerkvoorziening huishoudelijke ondersteuning in aanmerking komt, verstrekt verweerder een basispakket. Dit pakket geeft aanspraak op een leefbaar huishouden, wat volgens verweerder betekent dat het huis op orde moet zijn. Aan cliënten die ook beperkingen ondervinden bij het zorgen voor hun minderjarige kinderen of het voeren van de regie over het huishouden, wordt een pluspakket verstrekt. Dit betekent niet dat meer uren worden verstrekt maar dat de zorg wordt geboden door speciaal gekwalificeerd personeel. Met een basis- en/of pluspakket is volgens verweerder in het algemeen een passende bijdrage geleverd aan het voeren van een gestructureerd huishouden.

2.3.

Tegen een gereduceerd tarief kan voor 50 of soms 100 uur per jaar aanvullende huishoudelijke hulp worden ingekocht. Dit is een vooralsnog tijdelijke oplossing die wordt gefinancierd uit een van Rijkswege verstrekte subsidie. Met dit bedrag kan zorg in natura worden ingekocht voor taken die niet onder het basispakket vallen. Deze kortingsregeling mag alleen worden ingezet bij de door de gemeente gecontracteerde hulpaanbieders voor zorg in natura.

2.4.

Als gekozen wordt voor verstrekking in de vorm van een pgb wordt een vast bedrag verstrekt, afhankelijk van het pakket waarvoor de cliënt bij hulp in natura aanmerking zou komen. In het Besluit maatschappelijke ondersteuning heeft verweerder neergelegd dat het budget bij een basis- en pluspakket € 196,-- per vier weken bedraagt. De tarieven zijn bepaald op de prijs van zorg in natura verminderd met 20%.

2.5.

Verweerder heeft eiser per 1 juni 2015 een maatwerkvoorziening huishoudelijke ondersteuning basis- en pluspakket toegekend, in de vorm van een pgb van € 196,- per vier weken. Eiser kan volgens verweerder gebruik maken van de was- en strijkservice, van de boodschappenservice en van Tafeltje-dek-je. Via de kortingsregeling kan extra zorg in natura worden ingekocht.

2.6.

Namens eiser is aangevoerd dat een pgb van deze omvang neerkomt op 2,5 uur huishoudelijke ondersteuning per week, wat onvoldoende is om eiser te ondersteunen in zijn zelfredzaamheid. Het is onmogelijk in de toegekende tijd een huis leefbaar en schoon te verkrijgen, zeker niet nu de tarieven voor een pgb zijn verlaagd ten opzichte van zorg in natura. Eiser lijdt aan hart- en vaatzieken en heeft als gevolg van een CVA last van een linkszijdige verlamming. Hierdoor is het van belang dat de toiletruimtes goed schoongehouden worden. Bovendien lijdt eiser aan chronische toxische encefalopathie waardoor het erg belangrijk is dat het huis stofvrij is. Ook gelet op de beperkingen van

de echtgenote van eiser, die maken dat veel gewassen moet worden, is de toegekende voorziening onvoldoende. Eiser is van mening dat het niet passend is om via zorg in natura uren in te kopen, evenmin als het door verweerder in bezwaar geopperde voorstel om via bijzondere bijstand zorg in te kopen. Nu de vorige indicatie geldig was tot 30 juni 2016 is eiser ook van mening dat het besluit is genomen in strijd met artikel 1 van het EP EVRM

en artikel 17 van het Handvest 41.

3. De relevante bepalingen

3.1.

Artikel 1.1.1, eerste lid, van de Wmo 2015 bepaalt dat in deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

- maatschappelijke ondersteuning:

1° bevorderen van de sociale samenhang, de mantelzorg en vrijwilligerswerk,

de toegankelijkheid van voorzieningen, diensten en ruimten voor mensen met een beperking, de veiligheid en leefbaarheid in de gemeente, alsmede voorkomen en bestrijden van huiselijk geweld,

2° ondersteunen van de zelfredzaamheid en de participatie van personen met een beperking of met chronische psychische of psychosociale problemen zoveel mogelijk in de eigen leefomgeving,

3° bieden van beschermd wonen en opvang;

- maatwerkvoorziening: op de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van een persoon afgestemd geheel van diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen:

1° ten behoeve van zelfredzaamheid, daaronder begrepen kortdurend verblijf in een instelling ter ontlasting van de mantelzorger, het daarvoor noodzakelijke vervoer, alsmede hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen,

2° ten behoeve van participatie, daaronder begrepen het daarvoor noodzakelijke vervoer, alsmede hulpmiddelen en andere maatregelen,

3° ten behoeve van beschermd wonen en opvang;

- participatie: deelnemen aan het maatschappelijke verkeer;

- voorziening: algemene voorziening of maatwerkvoorziening;

- zelfredzaamheid: in staat zijn tot het uitvoeren van de noodzakelijke algemene dagelijkse levensverrichtingen en het voeren van een gestructureerd huishouden.

Onder een algemene voorziening wordt verstaan: aanbod van diensten of activiteiten dat, zonder voorafgaand onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de gebruikers, toegankelijk is en dat is gericht op maatschappelijke ondersteuning.

Artikel 2.1.1, eerste lid, van de Wmo 2015 bepaalt dat het gemeentebestuur zorg draagt voor de maatschappelijke ondersteuning.

Artikel 2.3.1 van de Wmo 2015 bepaalt dat het college er zorg voor draagt dat aan personen die daarvoor in aanmerking komen, een maatwerkvoorziening wordt verstrekt.

Artikel 2.3.2, eerste lid, van de Wmo 2015 bepaalt dat indien bij het college melding wordt gedaan van een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning, het college in samenspraak met degene door of namens wie de melding is gedaan en waar mogelijk met de mantelzorger of mantelzorgers dan wel diens vertegenwoordiger, zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen zes weken, een onderzoek uitvoert overeenkomstig het tweede tot en met achtste lid. Het college bevestigt de ontvangst van de melding.

Artikel 2.3.5, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wmo 2015 bepaalt dat het college beslist op een aanvraag van een ingezetene van de gemeente om een maatwerkvoorziening ten behoeve van zelfredzaamheid en participatie.

In het derde lid is bepaald dat het college beslist tot verstrekking van een maatwerkvoorziening ter compensatie van de beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie die de cliënt ondervindt, voor zover de cliënt deze beperkingen naar het oordeel van het college niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemene voorzieningen kan verminderen of wegnemen. De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in artikel 2.3. 2 bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en hij zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven.

Verweerder heeft de Verordening maatschappelijke ondersteuning 2015 (de Verordening 2015) vastgesteld. Daarnaast heeft verweerder beleidsregels vastgesteld. Deze regelgeving heeft verweerder aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd.

In artikel 10, eerste lid, van de Verordening 2015 is – voor zover hier relevant – bepaald dat bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb in de beschikking in ieder geval wordt vastgelegd:

- voor welk resultaat het pgb kan worden aangewend,

- welke kwaliteitseisen gelden voor besteding van het pgb,

- wat de hoogte is van het pgb en hoe hiertoe is gekomen,

- wat de duur is van de verstrekking waarvoor het pgb is bedoeld,

- de wijze van verantwoording van de besteding van het pgb.

Artikel 1 van het Eerste Protocol (EP) bij het EVRM bepaalt dat iedere natuurlijke of rechtspersoon recht heeft op het ongestoord genot van zijn eigendom. Aan niemand zal zijn eigendom worden ontnomen behalve in het algemeen belang en onder de voorwaarden voorzien in de wet en in de algemene beginselen van internationaal recht.

De voorgaande bepalingen tasten echter op geen enkele wijze het recht aan, dat een Staat heeft om die wetten toe te passen, die hij noodzakelijk oordeelt om het gebruik van eigendom te reguleren in overeenstemming met het algemeen belang of om de betaling van belastingen of andere heffingen of boeten te verzekeren.

4. De rechtbank overweegt als volgt.

Het beroep op artikel 1 van het EP bij het EVRM

4.1.

De eerste vraag die moet worden beantwoord is of de herziening van de hulp bij het huishouden een inbreuk betekent op het ongestoord genot van eigendom, zoals door de gemachtigde van eiser is betoogd. Onder ‘eigendom’ in dat artikel moet niet alleen worden verstaan bestaande bezittingen, maar ook vermogensbestanddelen, met inbegrip van aanspraken, met betrekking waartoe de betrokkene kan onderbouwen dat hij ten minste een gerechtvaardigde verwachting heeft dat die zullen worden gerealiseerd. Als sprake is van ‘eigendom’ en daarmee van ontneming van eigendom als bedoeld in de tweede zin van artikel 1 van het EP, moet worden getoetst of is voldaan aan de in dat artikel geformuleerde voorwaarden voor die eigendomsontneming. Daarbij dient allereerst te worden beoordeeld of de inbreuk op de bestaande aanspraak bij wet is voorzien. Vervolgens dient te worden beoordeeld of de eigendomsontneming een legitieme doelstelling heeft in het algemeen belang en ten slotte of er een behoorlijk evenwicht is behouden tussen de eisen van het algemeen belang van de samenleving en de bescherming van de fundamentele rechten van het individu, een en ander onder erkenning van een ruime beoordelingsmarge die het gemeentebestuur heeft bij de hantering van deze criteria. Aan het proportionaliteitsvereiste wordt niet voldaan als het individu door de inbreuk een onevenredig zware last moet dragen.

4.2.

Het bestreden besluit leidt tot een inbreuk op het eigendomsrecht van eiser.

De periode waarvoor de laatst gegeven indicatie was verstrekt is immers bekort. Deze inbreuk is echter bij wet voorzien en heeft ook een legitieme doelstelling in het algemeen belang. De herziening komt voort uit een – op basis van een gewijzigde wet – per 1 januari 2015 gewijzigd beleid met betrekking tot hulp bij het huishouden. Naar het oordeel van de rechtbank is ook aan het proportionaliteitsvereiste voldaan. De rechtbank acht daarbij van belang dat het college een redelijke overgangstermijn heeft gehanteerd en eiser tijdig heeft geïnformeerd. Eiser heeft zich lange tijd kunnen voorbereiden op een gewijzigde situatie. Gelet op het voorgaande levert de herziening op zichzelf genomen geen schending op van artikel 1 van het EP bij het EVRM.

Huishoudelijke ondersteuning WMO 2015

5.1.

De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag geplaatst of het voeren van een huishouden als zodanig, inclusief de wasverzorging, het doen van de boodschappen en de maaltijdverzorging, onder de reikwijdte van de Wmo 2015 valt, nu verweerder dit ontkent.

Uit artikel 2.3.5, derde lid, tweede volzin, van de Wmo 2015, volgt dat een maatwerkvoorziening tot doel heeft een situatie te realiseren waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving te blijven wonen. Hieruit volgt dat verweerder verplicht is ondersteuning te bieden als de burger problemen ondervindt in zijn zelfredzaamheid en/of participatie. Uit de wettekst noch de wetsgeschiedenis blijkt dat de wetgever hierbij op voorhand bepaalde vormen van ondersteuning heeft willen uitsluiten. Dat de hulp bij het huishouden in de wettekst en in de wetsgeschiedenis niet specifiek is benoemd, maakt niet dat de wetgever daarmee bedoeld heeft deze niet onder de reikwijdte van de Wmo 2015 te brengen. De benadering die verweerder voorstaat miskent dat blijkens artikel 2.3.5, derde lid, van de WMO 2015

ook is beoogd dat de betrokkene zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven wonen. Het kunnen voeren van de huishouding, het doen van de was en ook

het boodschappen halen en maaltijden bereiden, is daarvoor noodzakelijk. De staatssecretaris heeft voor wat betreft de huishoudelijke ondersteuning zijn overeenkomende visie als volgt verwoord (brief van 20 november 2014, 693238-129889-BPZ, p. 17 en 18): “Het kan niet zo zijn dat gemeenten dit niet meer aanbieden. Als huishoudelijke hulp voor een burger passende ondersteuning is moet de gemeente dit bieden”.

Verweerder heeft de begrippen zelfredzaamheid en participatie naar het oordeel van de rechtbank te beperkt ingevuld door op voorhand alle tot de huishouding behorende activiteiten, zoals het poetsen, maar ook de wasverzorging , de maaltijdverzorging en het boodschappen doen, categoraal uit te zonderen. Als op één van deze terreinen problemen bestaan en de inwoner meldt zich, is verweerder gehouden al deze aspecten in zijn beoordeling te betrekken en met de betrokkene te zoeken naar een oplossing. Dit laat uiteraard onverlet dat verweerder bij beschikbaarheid van algemene voorzieningen of algemeen gebruikelijke voorzieningen geen maatwerkvoorziening behoeft te verstrekken.

5.2.

De rechtbank stelt overigens vast, dat verweerder, in weerwil van het in deze zaak gebezigde standpunt, een maatwerkvoorziening heeft verstrekt die onder meer voorziet in het op orde houden van de woon-, slaap- en badkamer, de keuken en het toilet. Verweerder heeft daarmee niet alleen het aanbrengen van structuur maar ook het uitvoeren van huishoudelijke verrichtingen onder het bereik van de WMO 2015 gebracht. Het standpunt van verweerder heeft voor wat betreft het poetsen dus feitelijk geen gevolgen. De rechtbank zal bezien of de maatwerkvoorziening die aan is eiser verstrekt in zijn specifieke situatie een passende bijdrage is aan het realiseren van een situatie waarin eiser in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven.

De situatie van eiser

6.1.

Eiser had een doorlopende aanspraak op hulp bij het huishouden voor vijf tot acht uur in de week in de vorm van een pgb tot 30 juni 2016. Deze aanspraak is met het bestreden besluit herzien en omgezet in huishoudelijke ondersteuning in de vorm van een basis- en pluspakket, waarbij met ingang van 1 juni 2015 een pgb van € 196,- per vier weken is toegekend. Omdat het een herziening van bestaande aanspraken betreft dient deze in verband met de rechtszekerheid met voldoende waarborgen te zijn omkleed. Een onderzoek zoals voorgeschreven in artikel 2.3.2 van de Wmo 2015 is daarom aangewezen. Op grond van artikel 2. 3.2, vierde lid, van de Wmo 2015 dient verweerder de behoeften, persoonskenmerken en de voorkeuren van eiser te onderzoeken om daarna te bekijken of er mogelijkheden zijn om met gebruikmaking van een algemene voorziening te komen tot verbetering van de zelfredzaamheid of participatie.

6.2.

Voorafgaand aan de besluitvorming heeft verweerder onderzoek verricht naar de situatie van eiser. Dit onderzoek heeft bestaan uit een huisbezoek op 8 december 2014. De resultaten van dit zogenoemde ‘Heronderzoek huishoudelijke ondersteuning’ zijn neergelegd in de rapportage van 11 december 2014. In deze rapportage is onder meer beschreven dat ten aanzien van zowel eiser als zijn echtgenote sprake is van medische problematiek. Er bestaan belemmeringen op het gebied van het voeren van de regie over het huishouden, het uitvoeren van de huishoudelijke taken, het doen van boodschappen en het doen van de was. Met het verstrekken van een basis- en een pluspakket en de was- en strijkservice wordt een adequate compensatie geboden om het gewenste resultaat te bereiken. Eiser en zijn echtgenote kunnen voorts gebruik maken van de boodschappenservice en de maaltijden van Tafeltje-dekje. In bezwaar is alsnog een zorg- en ondersteuningsplan opgesteld waarin de eerdere conclusies zijn gehandhaafd. Aan dit rapport, gedateerd 23 juni 2015, heeft verweerder geen nader onderzoek ten grondslag gelegd. Eiser heeft het plan voor gezien getekend. Hij heeft hierbij opgemerkt dat zijn medische situatie niet goed is weergegeven.

6.3.

Verweerder heeft het in het kader van het onderzoek zoals bedoeld in artikel 2.3. 2.

van de Wmo 2015 het gesprek gevoerd dat artikel 5 van de Verordening voorschrijft. De rechtbank stelt echter vast dat verweerder in strijd met de relevante bepalingen niet alle beperkingen van eiser in kaart heeft gebracht. Eiser heeft in bezwaar al naar voren gebracht als gevolg van chronische toxische encefalopatie (schildersziekte) sterk op stof te reageren en in dat kader nodig te hebben dat het (gehele) huis stofvrij is. Dit aspect is niet of althans niet kenbaar bij de besluitvorming betrokken. Het onderzoek zoals bedoeld in artikel 2.3.2, vierde lid, aanhef en onder a, van de Wmo 2015 is reeds hierom onvoldoende zorgvuldig uitgevoerd.

6.4.

De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de relevante feiten en omstandigheden, zodat het besluit wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb niet in stand kan blijven. In het kader van het nieuw te nemen besluit overweegt de rechtbank ook nog het volgende.

De was- en strijkservice

7.1.

Zoals hierboven in rechtsoverweging 5.1 is overwogen, is verweerder gehouden ondersteuning te bieden als eiser problemen ondervindt in de wasverzorging. Verweerder heeft aangegeven dat een was- en strijkservice in de behoefte van eiser voorziet en voorts

dat eiser ook kan kiezen voor het inkopen van extra zorg via de kortingsregeling. Eiser heeft betoogd dat een was- en strijkservice in zijn situatie niet adequaat is, omdat als gevolg van de incontinentieklachten van zijn echtgenote meer dan gemiddeld moet worden gewassen. Het inkopen van extra zorg via de kortingsregeling ziet eiser niet als een optie, omdat de zorg dan niet door de reguliere hulp gedaan kan worden. Ter zitting heeft verweerder uiteengezet dat het de bedoeling is dat de was- en strijkservice wordt aangeboden door een zorginstelling, maar dat dit op dit moment nog niet is gerealiseerd.

7.2.

De rechtbank concludeert hieruit dat verweerder wel suggereert dat de was- en strijkservice als algemene voorziening beschikbaar is om eiser te ondersteunen in zijn zelfredzaamheid, maar deze feitelijk (nog) niet aan te bieden. Van een algemene voorziening in de zin van artikel 1.1.1, eerste lid, van de Wmo 2015 is thans dan ook geen sprake. Door dit artikel aan het besluit ten grondslag te leggen, is het bestreden besluit genomen in strijd met de wet.

Voor zover verweerder heeft willen stellen dat een was- en strijkservice algemeen gebruikelijk is, is onvoldoende gemotiveerd of dit ook in het gezin van eiser heeft te gelden als compensatie voor de beperkingen. Er zou immers ontegenzeggelijk sprake zijn van een onevenredig hoog gebruik van een dergelijke service als gevolg van medische problematiek. Anders dan verweerder is de rechtbank dan ook niet overtuigd van een voor eiser feitelijk bestaande mogelijkheid om gebruik te kunnen maken van deze voorzieningen.

7.3.

Verweerder heeft gewezen op de mogelijkheid om extra uren in te kopen door middel van een kortingsregeling. Het is de rechtbank echter onduidelijk hoe dit gekwalificeerd dient te worden. Binnen de Wmo 2015 is een algemene voorziening gedefinieerd als een aanbod van diensten of activiteiten. Hiervan lijkt met het aanbieden van een kortingsregeling geen sprake te zijn.

De boodschappendienst en de maaltijdservice

8.1.

Verweerder verstrekt in het algemeen geen maatwerkvoorziening voor het doen van

de boodschappen en het verzorgen van maaltijden. Volgens verweerder moet eenieder een beroep doen op andere voorzieningen, zoals de maaltijdvoorziening van Tafeltje-dek-je, kant-en-klaar maaltijden en een boodschappendienst.

Het uitgangspunt dat een maaltijdenservice, kant-en-klaar maaltijden en een boodschappendienst aan het verstrekken van een maatwerkvoorziening voor het bereiden van warme maaltijden en het doen van de boodschappen in de weg staan is op zichzelf genomen niet in strijd met de Wmo 2015. Wel geldt de voorwaarde dat deze voorziening daadwerkelijk beschikbaar is en gelet op de maatschappelijke normen de voorziening tot het bestedingspatroon van de aanvrager behoort (volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep, onder meer neergelegd in de uitspraken van 31 oktober 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BY2147 en 24 februari 2016 ECLI:NL:CRVB:2016:614).

8.2.

Niet in geschil is dat eiser en zijn echtgenote beperkingen ondervinden in het doen van de boodschappen. Volgens verweerder kunnen zij gebruik maken van een boodschappendienst. Verweerder heeft echter onvoldoende gemotiveerd dat de boodschappendienst voor eiser geldt als een adequate ondersteuning. Niet is onderzocht of er feitelijk een boodschappendienst is en of eiser en zijn echtgenote hiervan daadwerkelijk gebruik kunnen maken. Voor het nieuw te nemen besluit dient verweerder hier onderzoek naar te doen.

8.3.

Voor wat betreft de maaltijdverzorging overweegt de rechtbank het volgende. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eiser gebruik kan maken van een maaltijdenservice en kant-en-klaar maaltijden. Het is de rechtbank gebleken dat eiser en zijn echtgenote dit feitelijk ook doen. Op dit punt onderschrijft de rechtbank dan ook het standpunt van verweerder.

Persoonsgebonden budget

9.1.

Het pgb dat aan eiser is toegekend, is het bedrag dat hoort bij het basis- en pluspakket dat hem is verstrekt. Ter zitting heeft verweerder aangegeven, dat de hoogte van het pgb gelijk blijft, ongeacht de omvang van de voor eiser noodzakelijke ondersteuning. Daarbij heeft verweerder betoogd dat het een gevolg is van de keuze die door eiser is gemaakt.

Zou eiser zorg in natura ontvangen, zo stelt verweerder, zou hij met de zorgaanbieder in overleg kunnen treden over in zijn huis noodzakelijke inzet. Bij een pgb ontbreekt deze mogelijkheid.

De hoogte van het bedrag bedraagt 80% van het gewogen gemiddelde van de kosten van zorg in natura. Verweerder gaat ervan uit dat de kosten van overhead ontbreken in het geval dat een persoon de zorg zelf inhuurt.

De rechtbank is van oordeel dat het hanteren van een tarief dat 20% lager ligt dan vergelijkbare zorg in natura, in beginsel redelijk is. Wel moet vaststaan, dat met het verstrekte budget in dit specifieke geval de benodigde zorg daadwerkelijk kan worden ingekocht, wil er sprake zijn van een zinvol alternatief voor zorg in natura. De rechtbank verwijst daarbij naar de Memorie van Toelichting op artikel 2.1.3, tweede lid, onder b, van de Wmo 2015 (TK vergaderjaar 2013/2014, 33 841, nr.3, bladzijde 152). Het standpunt van verweerder, dat het budget dat hoort bij het verstrekte pakket los staat van de individuele zorgbehoefte, is in zijn algemeenheid dan ook niet houdbaar. Dit laat onverlet dat de wetgever heeft overwogen dat voor de gemeente van belang is dat dit alternatief slechts zinnig zal zijn wanneer het inzetten van een pgb doelmatiger is, dat wil zeggen dat het pgb niet hoger is dan de kosten van een maatwerkvoorziening dat voor een gemeente door een aanbieder wordt geleverd. Dit biedt gemeenten de mogelijkheid om in de verordening te differentiëren tussen de hoogte van het pgb voor professionele ondersteuning en niet professionele ondersteuning. Op grond van artikel 2.3. 5 is het college wel gehouden een tarief voor een pgb vast te stellen dat redelijkerwijs noodzakelijk is te achten om de cliënt in staat te stellen tot zelfredzaamheid of participatie. Een gemeente mag een aanvraag voor een pgb weigeren als de kosten hiervan hoger zijn dan de kosten van een maatwerkvoorziening (MvT TK 2013/2014, 33 841, nr. 3, bladzijde 38).

Conclusie

Verweerder dient nader onderzoek te doen naar de beperkingen van eiser en zijn echtgenote. Vervolgens moet worden vastgesteld welke ondersteuning in verband met deze beperkingen geboden kan en moet worden, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen. De rechtbank ziet geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen, omdat dat naar het zich laat aanzien geen doelmatige en efficiënte afdoeningswijze zou inhouden. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. Een termijn van acht weken acht de rechtbank voldoende.

10. Gelet op het vorenstaande wordt het beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd.

11. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 992,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 496,00 en een wegingsfactor van 1). Tevens ziet de rechtbank aanleiding te bepalen dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht van € 45,00 dient te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt het bestreden besluit;

- draagt verweerder op binnen acht weken een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;

- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 45,-- aan eiser te vergoeden;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 992,--.

Deze uitspraak is gedaan door mr. H.R. Schimmel, voorzitter, en mr. A. Oosterveld en

mr. W.P.M. Elderman, leden, in aanwezigheid van mr. F. Ernens, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op

griffier voorzitter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de datum van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature