Uitspraak
Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Enschede
Zaaknummer : 4673483 EJ VERZ 15-463
Beschikking van de kantonrechter van 14 december 2015
in de zaak van
De besloten vennootschap
Ter Huurne Holland Markt B.V.
statutair gevestigd en kantoorhoudende te Buurse
verzoekende partij, hierna te noemen: werkgever
gemachtigde: mr. K. Beijerman te Utrecht
tegen
[verweerder]
wonende te [woonplaats]
verwerende partij, hierna te noemen werknemer
gemachtigde: mr. D.J. von Rosenstiel te Enschede
1 De procedure
1.1.De werkgever heeft een verzoek ingediend om de arbeidsovereenkomst tussen partijen te ontbinden, ontvangen op 14 december 2015.
De werknemer heeft een verweerschrift ingediend.
1.2.
Partijen hebben afgezien van de mogelijkheid te worden gehoord.
2 De beoordeling
2.1.De werkgever verzoekt de arbeidsovereenkomst met de werknemer te ontbinden op grond van artikel 7:671b lid 1, onderdeel a, van het Burgerlijk Wetboek (BW). Aan dit verzoek legt de werkgever ten grondslag dat sprake is van – kort gezegd – een verstoorde arbeidsverhouding en dat herplaatsing van de werknemer al dan niet met behulp van scholing, niet meer mogelijk is. Werkgever heeft voor wat betreft de grondslag verwezen naar artikel 7: 669 lid 3 sub g BW.
2.2.
De werknemer heeft erkend dat inmiddels sprake is van een zodanig verstoorde arbeidsverhouding dat van de werkgever in redelijkheid niet meer kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Ook de werknemer ziet geen mogelijkheden meer voor herplaatsing.
2.3.
Gesteld noch gebleken is dat een opzegverbod van toepassing is.
2.4.
Partijen zijn na het ontstaan van het geschil overeengekomen hun geschil voor te leggen aan de kantonrechter te Enschede. De kantonrechter acht zich dan ook op grond van artikel 21 van de Europese Verordening nr. 44 /2001 van 22 december 2000 bevoegd om van het verzoek kennis te nemen.
2.5
Nu de werknemer heeft erkend dat de arbeidsverhouding verstoord is, en partijen het erover eens zijn dat die verstoring onherstelbaar is en herplaatsing van de werknemer niet meer mogelijk moet worden geacht, terwijl evenmin is gesteld of gebleken dat een opzegverbod van toepassing is, zal de kantonrechter de arbeidsovereenkomst ontbinden. Gelet op de standpunten van partijen is immers sprake van een redelijke grond voor ontbinding als bedoeld in artikel 7:671b lid 1, onderdeel a, BW, in verbinding met artikel 7:669 lid 3, onderdeel g, BW, en is er geen mogelijkheid tot herplaatsing van de werknemer.
2.6.
Partijen zijn het erover eens dat sprake is van een opzegtermijn van drie maanden. Daarvan uitgaande zal de arbeidsovereenkomst met toepassing van artikel 7:671b lid 8, onderdeel a, BW worden ontbonden met ingang van 15 maart 2016.
2.7.
Partijen zijn het er ook over eens dat de werknemer aanspraak heeft op een transitievergoeding van € 11.850,--. De werkgever zal daarom worden veroordeeld tot betaling van die vergoeding. Nu partijen het over de hoogte van de vergoeding eens zijn en de intrekkingstermijn enkel aan de orde is indien een billijke vergoeding wordt toegekend, hoeft werkgever geen intrekkingstermijn te worden gegund.
2.8.
Gezien de uitkomst van de zaak is de kantonrechter van oordeel dat het redelijk is dat partijen ieder hun eigen proceskosten dragen.
3 De beslissing
De kantonrechter:
3.1.
ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen met ingang van 15 maart 2016;
3.2.
veroordeelt de werkgever om aan de werknemer een transitievergoeding te betalen van € 11.850,00 bruto;
3.3.
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
3.4.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. E.W. de Groot, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 14 december 2015.