U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Vindplaatsen:

Inhoudsindicatie:

Echtscheiding . Voor vernietiging vatbare overeenkomst in beschikking.

Indien de rechter in een (echtscheidings)beschikking bepaalt dat de onderlinge vermogensrechtelijke regeling die partijen in een convenant hebben vastgelegd, als in de beschikking opgenomen wordt beschouwd, dan moet in beginsel worden aangenomen dat die veroordeling geen verdere strekking heeft dan om partijen een executoriale titel te verschaffen teneinde zonodig de nakoming van de overeenkomst in rechte af te dwingen. Dat brengt mee dat de overeenkomst tussen partijen door de rechterlijke uitspraak onverlet wordt gelaten. Dit is slechts anders indien uit de rechterlijke uitspraak van een verdergaande strekking blijkt.

Nu van een dergelijke verdergaande strekking niet is gebleken, heeft de overeenkomst van partijen met betrekking tot de verdeling rechtskracht behouden en is in principe voor vernietiging vatbaar.

Uitspraak



RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht

Zittingsplaats Almelo

zaaknummer: C/08/139912 / HA ZA 13-247

datum vonnis: 16 juli 2014 (GJ(O)

Vonnis van de rechtbank Overijssel, enkelvoudige kamer voor burgerlijke zaken, in de zaak van:

[eiseres],

wonende te [woonplaats],

eiseres in conventie, verweerster in reconventie,

verder te noemen de vrouw,

advocaat: mr. W.P. Ganzeboom te Nijmegen,

en

[gedaagde],

wonende te [woonplaats],

gedaagde in conventie, eiser in reconventie,

verder te noemen de man,

advocaat: mr. I. Kruiders te Enschede.

1 Het procesverloop

Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:

de dagvaarding, binnengekomen op 25 juni 2013, vergezeld van een akte overlegging producties;

de conclusie van antwoord, tevens eis in reconventie, met bijlagen, binnengekomen op 6 augustus 2013;

de conclusie van repliek met akte vermeerdering van eis, tevens conclusie van antwoord in reconventie, binnengekomen op 12 november 2013;

de conclusie van dupliek, tevens antwoordakte vermeerdering van eis in conventie, tevens conclusie van dupliek in reconventie, mede inhoudende een akte vermeerdering van eis in reconventie, binnengekomen op 7 januari 2014;

de conclusie van repliek in reconventie, tevens akte uitlating en overlegging producties, binnengekomen op 18 februari 2014;

akte uitlating producties van de zijde van Heisterkamp, binnengekomen op 17 maart 2014.

Het vonnis is bepaald op heden.

2 De vaststaande feiten

In deze zaak kan van het navolgende worden uitgegaan.

2.1

Partijen zijn op [1993] met elkaar gehuwd op huwelijkse voorwaarden. Het huwelijk is door echtscheiding ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van de rechtbank Almelo d.d. 5 september 2007 in de daartoe bestemde registers van de Burgerlijk Stand van de gemeente [plaats] op11 september 2007.

2.2

In de huwelijkse voorwaarden is, voor zover relevant, het volgende bepaald.

Artikel 1

Partijen zijn gehuwd met uitsluiting van elke gemeenschap.

Artikel 5 (verrekenbeding m.b. t. kosten huishouding)

1. De kosten van de gemeenschappelijke huishouding daaronder begrepen de kosten van

verzorging en opvoeding van de uit het huwelijk geboren kinderen en of de door de

echtgenoten geadopteerde kinderen alsmede van de kinderen die met beider toestemming

in het gezin zijn opgenomen, wat de laatste kinderen betreft voor zover deze kosten niet ten

laste van derden komen, worden voldaan uit de nettoinkomens der echtgenoten naar

evenredigheid daarvan en voorzover deze inkomens ontoereikend zijn, worden deze

kosten voldaan uit ieders nettovermogen.

2. Onder nettoinkomen wordt verstaan het begrip inkomen als bedoeld in de Wet op de

inkomstenbelasting 1964 verminderd met de daarover verschuldigde belasting op inkomen,

premieheffing volksverzekeringen en andere wettelijke inhoudingen of heffingen

Het in dit artikel bepaalde geldt niet voor zover bijzondere omstandigheden zich daartegen

verzetten.

Artikel 6

1. De echtgenoot die over enig kalenderjaar meer heeft bijgedragen in de kosten van de

huishouding dan zijn aandeel ingevolge het hiervoor bepaalde, heeft het recht het teveel

bijgedragene terug te vorderen van de andere echtgenoot.

2. Het recht het aldus teveel bijgedragene terug te vorderen vervalt, indien betaling of

verrekening daarvan niet binnen één jaar na de ontbinding van het huwelijk of ingeval van scheiding

van tafel en bed, binnen een jaar nadat de uitspraak in kracht van gewijsde is gegaan,

heeft plaats gehad of schriftelijk is gevorderd.

Artikel 8 (verrekenbeding overgespaarde inkomsten)

De echtgenoten verplichten zich over elk kalenderjaar hetgeen van hun netto-inkomen in

de zin van artikel 5, onder aftrek van hetgeen daarvan is besteed voor de

gemeenschappelijke huishouding, overblijft onderling te verrekenen, in die zin, dat de ene

echtgenoot een vordering verkrijgt op de andere echtgenoot ten bedrage van de helft van

het aan diens zijde overblijvende als hiervoor bedoeld. Indien de echtgenoten over en weer

een vordering op elkaar krijgen worden de vorderingen door een desbetreffende verklaring

verrekend tot het bedrag van de kleinste vordering. Indien aan een echtgenoot langs

andere weg iets ten goede komt of is gekomen van het overblijvende van het inkomen van

de andere echtgenoot, wordt zijn vordering dienovereenkomstig verminderd.

Artikel 9

1. De uitkering van het verschuldigde moet worden gedaan binnen een jaar na afloop van

het desbetreffende kalenderjaar.

Artikel 10

Het recht tot het vorderen van de verrekening verjaart niet en vervalt evenmin door

tijdsverloop.

2.3

Op 20 augustus 2007 hebben partijen met elkaar een echtscheidingsconvenant gesloten. In dit echtscheidingsconvenant is, voor zover in deze zaak van belang, het volgende bepaald.

5. Met betrekking tot de overig activa:

Aan de man worden toebedeeld alle activa en passiva van de eenmanszaak ‘[X]

[X]. Tot 1 januari 2006 was deze onderneming van beide partijen ([Y]

[Y]). De onderneming kende per 31 december 2005 een negatief eigen vermogen

van ca. € 130.000,-. Per ultimo 2005 bedroeg de FOR-dotatie € 30.000,-.

Omdat partijen van mening zijn dat de vrouw gedurende enige periode en voor een niet

eenvoudig te bepalen omvang een bijdrage heeft geleverd aan de waardestijging van het

onroerend goed aan de [adres] te [plaats] dat in eigendom toebehoort

aan de man, zijn partijen van mening dat het aandeel van de vrouw in genoemd negatief

vermogen van genoemde [Y], redelijkerwijs kan worden verrekend met

haar genoemde aanspraak in het onroerend goed aan de [adres] te

[plaats].

Gelet op genoemd negatief eigen vermogen van de onderneming, genoemde FOR-dotatie,

het feit dat partijen daarnaast van mening zijn dat er geen sprake is van goodwill en/of van

positieve stille reserves in genoemde onderneming alsmede het feit dat partijen van

mening zijn dat de vrouw enige waarde toekomt in genoemd onroerend goed aan de

[adres] te [plaats], doch waarvan de omvang door partijen niet exact kan

worden vastgesteld, verklaren partijen dat de man niets aan de vrouw verschuldigd is ter

zake de beëindiging van de V.O.F. per ultimo 2005, althans zulks wordt verrekend met haar

(niet eenvoudig vast te stellen) aanspraak c.q. aandeel in genoemd onroerend goed aan de

[adres] te [plaats].

13. Slotartikelen:

Voor zover niet anders vermeld worden rechten en aanspraken toegescheiden aan diegene

die deze te eigen name heeft bedongen en/of heeft gekregen. Partijen verbinden zich dadelijk

na ondertekening van dit convenant alle maatregelen te zullen nemen, respectievelijk daaraan te zullen meewerken ter effectuering van al het vorenstaande.

Op voorwaarde dat het bepaalde in de voorgaande artikelen wordt nagekomen verklaren

partijen over en weer niets meer uit welke hoofde dan ook van elkaar te vorderen te

hebben en verlenen elkaar mitsdien finale kwijting en décharge.

Partijen doen afstand van het recht ontbinding van deze overeenkomst te vorderen op

grond van het bepaalde in de artikelen 6 :265-279 BW.

2.4

Bij beschikking van 5 september 2007 heeft de rechtbank Almelo tussen partijen de echtscheiding uitgesproken. In die beschikking is onder meer het volgende opgenomen.

De beoordeling van het verzoek en de motivering van de beslissing

(…)

Partijen hebben een echtscheidingsconvenant gesloten. Dit convenant maakt deel uit van deze beschikking en wordt hieraan gehecht.

De beslissing

De rechtbank:

Spreekt uit de echtscheiding tussen partijen, op [1993] te [plaats] gehuwd.

Bepaalt dat de inhoud van het aangehechte convenant deel uitmaakt van deze beschikking.

(…)

Verklaart onderdeel 2 uitvoerbaar bij voorraad.

2.5

Tijdens het huwelijk van partijen is geen uitvoering gegeven aan de verrekenverplichtingen die partijen zijn overeengekomen in artikelen 6 en 8 van de huwelijkse voorwaarden.

2.6

De vrouw verrichtte vanaf haar huwelijk met de man werkzaamheden voor [Y], een rijwielhandel en taxibedrijf. Tot 1997 waren de man en diens vader, [Z], vennoten. Vanaf 1 januari 1997 is ook de vrouw betrokken bij de VOF via een ondermaatschap met de man. Bij akte van 21 maart 2002 heeft [Z] zijn aandeel overgedragen aan de man. Tot het vermogen van de VOF behoorde de economische eigendom van de onroerende zaak aan de [adres] te [plaats]. [Z] was juridisch eigenaar van deze onroerende zaak. Ter gelegenheid van de overdracht van (een deel van) de onderneming van vader aan zoon zijn de economische en juridische eigendom van deze onroerende zaak overgedragen aan de man in privé.

3 De standpunten van partijen

Standpunt van de vrouw

3.1

De vrouw heeft primair gevorderd dat, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, voor recht wordt verklaard dat de bepaling in artikel 5 van het echtscheidingsconvenant tot stand is gekomen onder invloed van een wilsgebrek, primair onder invloed van dwaling, subsidiair misbruik van omstandigheden, nog meer subsidiair bedrog en te bepalen dat als gevolg hiervan de bepaling in artikel 5 van het echtscheidingsconvenant tussen partijen nietig is.

Verder vordert de vrouw primair dat de man wordt veroordeeld om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de man (de rechtbank leest hier: de vrouw) te betalen de helft van het saldo van de waarde van de door de deskundigen vast te stellen waarde van de VOF als ‘going concern’ en de waarde van de onroerende zaak aan de [adres] te [plaats], vermeerderd met de wettelijke rente over dit saldo vanaf 11 september 2007 tot aan de dag der algehele voldoening. Subsidiair heeft de vrouw op grond van onrechtmatige daad de schade ter hoogte van het primair gevorderde bedrag (inclusief wettelijke rente) van de man gevorderd.

Ten slotte heeft zij gevorderd dat de man wordt veroordeeld in de proceskosten, de kosten van beslaglegging daaronder begrepen.

Vermeerdering en wijziging van eis

De vrouw heeft haar vorderingen bij latere akte gewijzigd en vermeerderd, zodat haar vorderingen thans inhouden:

I primair:

een verklaring voor recht dat artikel 5 van het echtscheidingsconvenant nietig is

vanwege een wilsgebrek bij de vrouw;

I subsidiair:

een verklaring voor recht dat de man onrechtmatig heeft gehandeld;

II primair (voor het geval de rechtbank oordeelt dat de vrouw wel als (economisch) eigenaar had dienen te worden beschouwd van (een deel van) de onroerende zaak aan de [adres] te [plaats]):

een veroordeling van de man om aan de vrouw te betalen de helft van het hierboven

beschreven saldo (inclusief wettelijke rente);

II subsidiair (voor het geval de rechtbank oordeelt dat alsnog de aanspraken van de vrouw in de onroerende zaak aan de [adres] te [plaats] en de onderneming van partijen dienen te worden vastgesteld):

een veroordeling van de man om aan de vrouw te betalen het aandeel of de aanspraken van de vrouw in de waardestijging van de onroerende zaak in de periode 1 januari 2001 en augustus 2007 en de helft van het saldo van de door de deskundigen vast te stellen waarde van de VOF als ‘going concern’ per 22 augustus 2007, vermeerderd met de wettelijke rente van 11 september 2007 tot aan de dag der algehele voldoening;

II meer subsidiair:

een veroordeling van de man om aan de vrouw te voldoen de schade die zij heeft geleden als gevolg van het onrechtmatig handelen van de man, een en ander op te maken bij staat, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf11 september 2007 tot aan de dag der algehele voldoening;

III: de verdeling uit te spreken ten aanzien van twee aandelen Bike Totaal, in die zin dat een aandeel wordt toebedeeld aan de man en een aandeel wordt toebedeeld aan de

vrouw en de man en de vrouw over en weer te verplichten om op eerste verzoek van de ander medewerking te verlenen aan de overdracht van het toebedeelde aandeel aan een derde. Daarbij dient tevens bepaald te worden dat degene die het aandeel overdraagt aan deze derde de verkoopopbrengst mag behouden, een en ander op straffe van een dwangsom van € 50,- voor iedere dag dat een der partijen nalaat, na daartoe op behoorlijke wijze in gebreke te zijn gesteld, aan deze verplichting te voldoen, een en ander met een maximum van € 5.000,-;

IV: veroordeling van de man in de proceskosten, de kosten van beslaglegging daaronder

begrepen.

3.2

De vrouw voert daartoe het volgende aan.

3.3

Bij het uiteengaan van partijen is de vrouw door toedoen van en met medeweten van de man door de adviseurs mr. [A] (advocaat), de heer [B] (fiscalist) en de heer [C] (accountant) onwetend gehouden over haar rechten. De vrouw is hierdoor zo ernstig benadeeld, zij schat voor ten minste € 300.000,-, dat moet worden vastgesteld dat artikel 5 van het echtscheidingsconvenant onder invloed van bedrog/misleiding, althans misbruik van omstandigheden, althans dwaling tot stand is gekomen, althans dat de handelswijze van de man (en de adviseurs) onrechtmatig moet worden geoordeeld. De zaken waarover de adviseurs de vrouw niet deugdelijk hebben geïnformeerd zijn:

a. de wijze waarop de waarde van de VOF gebruikelijk dient te worden vastgesteld (en dus de waarde van het aandeel van de vrouw in de VOF) en

b. de gevolgen van het niet nakomen van de verrekenverplichtingen op grond van de huwelijkse voorwaarden.

3.4

Ten aanzien van sub a

De man en de adviseurs hebben de vrouw ten onrechte er niet op gewezen dat voor de waardebepaling van de VOF niet de boekwaarde gebruikt diende te worden, maar de VOF als ‘going concern’ had dienen te worden gewaardeerd. De man en de adviseurs hebben de vrouw laten aannemen dat er geen stille reserves of goodwill aanwezig waren. Indien zij had geweten dat de waardebepalingsgrondslag een andere had dienen te zijn, dan had zij niet ingestemd met artikel 5 van het echtscheidingsconvenant.

3.5

Ten aanzien van sub b

Nu partijen geen uitvoering hebben gegeven aan de verrekenverplichtingen en er evenmin een finaal verrekenbeding in de huwelijkse voorwaarden is opgenomen, had de vrouw aanspraken op een finale verrekening, waarbij op grond van artikel 1:141, derde lid, BW het rechtsvermoeden gold dat het aanwezige vermogen op 22 augustus 2007, dan wel11 september 2007, was gevormd uit hetgeen verrekend had moeten worden. De vrouw verzoekt de rechtbank daarom een accountant te benoemen die de waarde van de VOF per peildatum als going concern vaststelt en een makelaar te benoemen die de waarde van de onroerende zaak per peildatum vaststelt.

3.6

Ten aanzien van de vermeerdering van eis

Partijen hebben in privé gezamenlijk twee aandelen Bike Totaal, die onverdeeld zijn gebleven. De vrouw wenst haar aandeel toegedeeld te krijgen, zodat zij dit aandeel kan verkopen. De man dient daartoe medewerking te verlenen.

Standpunt van de man

3.7

De man stelt zich op het standpunt dat in de echtscheiding van partijen door de adviseurs van partijen met zorg is gekeken naar de belangen van beide partijen. Partijen hebben gezamenlijk mr. [A] opdracht gegeven hen daarin te begeleiden en zij zijn gezamenlijk geadviseerd door hun gezamenlijke accountant de heer [C] van [D] en de op voordracht van mr. [A] ingeschakelde fiscalist de heer[B] van [E]. De vrouw is in de gelegenheid gesteld een second opinion aan te vragen naar aanleiding van het voorstel, van welke gelegenheid zij geen gebruik heeft gemaakt. Bij brief van 24 april 2007 heeft mr. [A] bericht dat de vrouw hem op 13 april 2007 heeft meegedeeld dat zij akkoord gaat met het voorstel indachtig de complexiteit en onduidelijkheid alsmede de uiteindelijke kansen als het een gevecht wordt. De vrouw was volledig geïnformeerd over haar positie ten tijde van de echtscheiding.

3.8

De man stelt dat de vrouw niet ontvankelijk is in haar vorderingen. Daartoe stelt de man primair dat de vrouw niet heeft voldaan aan de op haar rustende stelplicht, nu de onderbouwing te summier is, partijen zijn bijgestaan door drie adviseurs, de vrouw geen second opinion heeft aangevraagd en bijna vijf jaar vanaf ondertekening van het echtscheidingsconvenant heeft stilgezeten. Voorts stelt de man dat de echtscheidingsbeschikking, en daarmee ook het aan die beschikking gehechte echtscheidingsconvenant, in kracht van gewijsde is gegaan. Ten derde vervalt een rechtsvordering tot vernietiging van een verdeling/afwikkeling van huwelijkse voorwaarden door verloop van drie jaren na verdeling. Nu de vrouw pas op 17 augustus 2012 heeft gesteld dat zij is benadeeld, terwijl het convenant dateert van 20 augustus 2007, is de vrouw te laat met haar vordering.

3.9

Ten aanzien van het door de vrouw gestelde onder sub a (zie hiervoor onder rechtsoverweging 3.3)

De adviseurs hebben partijen geadviseerd om in geval er sprake is van een kleine onderneming zoals die van partijen een waardering op grond van de boekwaarde/intrinsieke waarde te kiezen. Dat is een gebruikelijke waarderingsmethode. De man betwist dat de boekwaarde voor de vrouw een ongunstige methode is geweest. Evenmin was sprake van goodwill en onderbouwt de vrouw geenszins dat sprake was van stille reserves. Partijen hebben in overleg met de adviseurs de keuze gemaakt dat er geen stille reserves in de VOF aanwezig waren.

3.10

Ten aanzien van het door de vrouw gestelde onder sub b (zie hiervoor onder rechtsoverweging 3.3)

Uit de brief van mr. [A] van 20 maart 2007 volgt dat partijen uitgebreid hebben stilgestaan bij de vraag of, en zo ja welk aandeel de vrouw zou hebben in de waardestijging van het onroerende goed aan de [adres] te [plaats]. In het artikel in het echtscheidingsconvenant wordt melding gemaakt van de aanspraken van de vrouw in de waardestijging van het in eigendom aan de man toebehorende onroerend goed. Kennelijk was de bijdrage van de vrouw niet meer vast te stellen en naar de mening van partijen niet groter dan het aandeel van de vrouw in het negatieve vermogen van de VOF.

In reconventie

3.11

De man stelt dat de vrouw ten onrechte beslag heeft gelegd op het onroerend goed aan de [adres] te [plaats]. De man verzoekt de rechtbank te bepalen dat de vrouw binnen vijf dagen na betekening van het te dezen te wijzen vonnis het beslag op genoemd onroerend goed opheft, dan wel laat opheffen, en de man daarvan door middel van een uittreksel uit het kadaster in kennis stelt, onder oplegging van een dwangsom van € 1.000,- per dag of dagdeel dat de vrouw daarmee in gebreke blijft. De kosten die met het beslag gemoeid zijn gegaan, dienen volledig voor rekening van de vrouw te blijven.

3.12

Voorts vordert de man dat de vrouw wordt veroordeeld in de werkelijke proceskosten en nakosten, nu zij misbruik maakt van het procesrecht.

Vermeerdering van eis in reconventie

3.13

De man vordert voorts dat wordt bepaald dat de vrouw binnen vijf dagen na betekening van het te dezen wijzen vonnis haar medewerking dient te verlenen aan het verlijden van de leveringsakte van een aandeel Bike Totaal aan de man, met bepaling dat indien de vrouw niet vrijwillig haar medewerking verleent aan deze veroordeling, het vonnis bij wijze van reële executie in de plaats zal treden van de wilsverklaring van de vrouw bij het verlijden van de akte.

3.14

De man stelt daartoe dat uit het echtscheidingsconvenant blijkt dat de VOF aan de man is toebedeeld. De twee aandelen Bike Totaal behoren daar ook toe.

4 De overwegingen

In conventie en reconventie

Kracht van gewijsde echtscheidingsbeschikking

4.1

De man heeft onder meer gesteld dat de vrouw niet-ontvankelijk is in haar vordering tot vernietiging van artikel 5 van het echtscheidingsconvenant, nu dit convenant is opgenomen in de echtscheidingsbeschikking van 11 september 2007 en deze beschikking in kracht van gewijsde is gegaan.

4.2

De rechtbank volgt de man niet in zijn verweer en overweegt daartoe, onder verwijzing naar de uitspraak van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 19 juni 2012 (ECLI:NL:GHSHE:2012:BW9156), als volgt.

Indien de rechter in een (echtscheidings)beschikking bepaalt dat de onderlinge vermogensrechtelijke regeling die partijen in een convenant hebben vastgelegd, als in de beschikking opgenomen wordt beschouwd, dan moet in beginsel worden aangenomen dat die veroordeling geen verdere strekking heeft dan om partijen een executoriale titel te verschaffen teneinde zonodig de nakoming van de overeenkomst in rechte af te dwingen. Dat brengt mee dat de overeenkomst tussen partijen door de rechterlijke uitspraak onverlet wordt gelaten. Dit is slechts anders indien uit de rechterlijke uitspraak van een verdergaande strekking blijkt. Het Gerechtshof heeft met deze uitspraak aansluiting gezocht bij hetgeen door de Hoge Raad is overwogen in zijn arrest van 19 november 1982 (NJ 1983, 494), welke overweging naar het oordeel van de rechtbank niet enkel opgeld doet in alimentatiezaken, maar een meer algemene strekking heeft. Nu een dergelijke verdergaande strekking van de echtscheidingsbeschikking van 5 september 2007 naar het oordeel van de rechtbank niet is gebleken, heeft de overeenkomst van partijen met betrekking tot de verdeling rechtskracht behouden en is in principe voor vernietiging vatbaar. Het feit dat de echtscheidingsbeschikking inmiddels gezag van gewijsde heeft gekregen, betekent, anders dan de man stelt, niet dat na vernietiging van de regeling uit het convenant, de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap niet meer door de rechter kan worden vastgesteld. De rechtbank heeft bij echtscheidingsbeschikking niet beslist ten aanzien van een geschil tussen partijen, maar heeft slechts opgenomen in de beschikking wat partijen zelf zijn overeengekomen. Artikel 236 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering ziet in zoverre niet op de ‘als opgenomen beschouwde’ onderlinge vermogensrechtelijke regeling uit het convenant.

Vervaltermijn beroep op dwaling

4.3

De man heeft voorts gesteld dat de rechtsvordering tot vernietiging is vervallen, nu er reeds drie jaren zijn verstreken sinds de verdeling. De vrouw heeft gesteld dat die termijn nog niet is gaan lopen, nu de verdeling tussen partijen nog niet is gerealiseerd.

4.4

Ingevolge art. 1:135, lid 2, van het Burgerlijk Wetboek (BW), dat onderdeel uitmaakt van de algemene regels voor verrekenbedingen, zijn op verrekening onder meer de artikelen 3:196 en 3:199 BW — betreffende de nietigheid en vernietigbaarheid van verdelingen van gemeenschappen — van overeenkomstige toepassing. Deze bepalingen houden kort gezegd in dat op een verdeling van een gemeenschap (en dus, gezien art. 1:135 lid 2 BW, ook op een verrekening ingevolge een bij huwelijkse voorwaarden gemaakt verrekenbeding) niet de algemene dwalingsregeling van de artikelen 228–230 van Boek 6 van toepassing is, maar de specifieke regeling van art. 3:196 BW en ook artikel 3:200 BW.

4.5

De rechtbank is van oordeel dat de vervaltermijn van artikel 3:200 BW is begonnen te lopen op het moment dat partijen tot verrekening zijn overgegaan door vastlegging daarvan in hun echtscheidingsconvenant, te weten 20 augustus 2007. De wetgever heeft in dit wetsartikel niet het tijdstip van levering als uitgangspunt genomen, zodat de stelling van de vrouw geen doel treft.

4.6

Nu sinds 20 augustus 2007 reeds meer dan drie jaren zijn verstreken, is de rechtsvordering tot vernietiging op grond van artikel 3:196 BW komen te vervallen.

4.7

De vrouw kan zich derhalve niet met succes beroepen op dwaling. Zij heeft echter aan haar verzoek tevens ten grondslag gelegd dat sprake is van bedrog dan wel misbruik van omstandigheden. De rechtbank zal daarom ook deze wilsgebreken bespreken.

Misbruik van omstandigheden

4.8

De rechtbank is van oordeel dat de vrouw onvoldoende heeft gesteld op grond van welke omstandigheden sprake zou zijn geweest van misbruik van omstandigheden in de zin van artikel 3:44, vierde lid, BW. Voor zover de vrouw heeft willen wijzen op haar impliciet gestelde onervarenheid, merkt de rechtbank op dat uit de stukken voldoende blijkt dat de vrouw in de gelegenheid is gesteld zich te laten bijstaan en/of adviseren over de bepalingen en gevolgen van het echtscheidingsconvenant.

Bedrog

4.9

Volgens artikel 3:44, derde lid, BW is van bedrog sprake wanneer iemand een ander tot het verrichten van een bepaalde rechtshandeling beweegt door enige opzettelijk daartoe gedane onjuiste mededeling, door het opzettelijk verzwijgen van enig feit dat de verzwijger verplicht was mede te delen, of door een andere kunstgreep.

4.10

De rechtbank zal allereerst beoordelen of sprake is geweest van een onjuiste mededeling van de zijde van de man. Volgens de vrouw zouden de man en zijn adviseurs de vrouw niet deugdelijk hebben geïnformeerd over de wijze waarop de waarde van de VOF gebruikelijk wordt vastgesteld en wat de gevolgen zijn van het niet nakomen van de verrekenverplichtingen op grond van de huwelijkse voorwaarden.

4.11

Voor wat betreft de wijze waarop de waarde van de VOF is vastgesteld, stelt de vrouw zich op het standpunt dat de waarderingsgrondslag een ongebruikelijke is. Waaruit zou blijken dat deze wijze van waarderen ongebruikelijk is, is door de vrouw niet gesteld of onderbouwd. Zij wijst daarentegen naar een eerdere waardering van de VOF in 2002, waarbij de waarde op dezelfde wijze is vastgesteld. Mede gelet op de betwisting van de man is de rechtbank van oordeel dat de vrouw onvoldoende heeft gesteld om te concluderen dat de man op dit punt opzettelijk een onjuiste mededeling aan de vrouw heeft gedaan. Dat deze waardering ongunstig zou zijn voor de vrouw, wat van die stelling ook zij, maakt dit niet anders. Ook de enkele verwijzing naar een opmerking over goodwill in een telefoonnotitie van mr. [A], is onvoldoende om tot een ander oordeel te komen, nu die zin voor meerderlei uitleg vatbaar is.

4.12

Voor wat betreft de verrekenverplichtingen stelt de vrouw dat de man en de adviseurs hebben verzwegen dat het rechtsvermoeden van artikel 1:141, derde lid, BW geldt, nu partijen hun verrekenplicht niet zijn nagekomen. Dit rechtsvermoeden geldt volgens de vrouw ook ten aanzien van het onroerend goed. De rechtbank overweegt dat de vrouw ook in dit opzicht volstaat met een enkele stelling, namelijk dat zij daarover niet (volledig) zou zijn geïnformeerd. Daargelaten dat dit rechtsvermoeden in de wet staat omschreven en de vrouw daarvan dus op de hoogte had kunnen zijn, blijkt uit de stukken (zoals het echtscheidingsconvenant) dat partijen stil hebben gestaan bij het berekenen van het aandeel van de vrouw in de waardestijging van het onroerend goed en hebben zij, na overleg en na de mogelijkheid te hebben gekregen derden in te schakelen ter advisering, besloten dat het aandeel van de vrouw niet groter was dan de helft van de schuld van de VOF, waarin zij ook een aandeel had.

4.13

Gelet op het vorenstaande wijst de rechtbank het beroep van de vrouw op vernietiging wegens een wilsgebrek af.

Onrechtmatige daad

4.14

De vrouw heeft zich ten slotte beroepen op onrechtmatige daad van de zijde van de man. De onrechtmatigheid van de gedragingen van de man zijn volgens de vrouw gelegen in de eveneens aan de wilsgebreken ten grondslag gelegde omstandigheden, alsmede in omstandigheden als het niet overleggen van de volledige verdelingsakte, haar niet in te lichten over de problemen met de verdelingsakte, het levendig houden van de indruk dat de adviseurs ook de belangen van de vrouw vertegenwoordigden, dat de vrouw geen eigen inkomsten of vermogen had en dat zij emotioneel zeer aangeslagen was vanwege de echtscheiding.

4.15

De rechtbank is van oordeel dat de genoemde gedragingen en omstandigheden op zichzelf dan wel in samenhang bezien, wat ook zij van de juistheid van deze stellingen, geen onrechtmatig handelen als bedoeld in artikel 6:162, tweede lid, BW opleveren, althans dat de vrouw onvoldoende heeft gesteld, mede gelet op de gemotiveerde betwistingen van de man, om te kunnen concluderen dat sprake is van onrechtmatig handelen. De rechtbank komt derhalve niet toe aan onder meer de vraag of deze gestelde handelingen in voldoende causaal verband staan met eventuele schade.

Aandelen Bike Totaal

4.16

Tussen partijen is niet in geschil dat sprake is van twee aandelen Bike Totaal. Volgens de vrouw hebben partijen deze gezamenlijk in privé en zijn deze onverdeeld gebleven. Ter onderbouwing van deze stelling wijst zij op de omstandigheid dat deze aandelen niet zijn vermeld op de balans van [Y]. De man stelt dat de aandelen toebehoren aan de VOF en nu de VOF aan de man is toebedeeld, zijn de aandelen ook verdeeld.

4.17

De rechtbank is van oordeel dat partijen volstrekt onvoldoende hebben gesteld en onderbouwd op welke wijze de aandelen zijn aangeschaft en tot welk vermogen zij zijn gaan behoren. Noch de vrouw noch de man heeft de stellingen met stukken inzichtelijk gemaakt. De rechtbank kan derhalve niet bepalen tot welk vermogen de aandelen behoren en zal daarom zowel de eis in conventie als die in reconventie op dit punt afwijzen.

Opheffen beslag

4.18

De man heeft gevorderd dat de vrouw het beslag op het onroerend goed aan de [adres] te [plaats] opheft, dan wel laat opheffen. Gelet op het bovenstaande is de rechtbank met de man van oordeel dat door de vrouw ten onrechte beslag op dit onroerend goed is gelegd. De vordering van de man komt daarom voor toewijzing in aanmerking. De vrouw heeft zich niet in het bijzonder uitgelaten over de gevorderde dwangsom, zodat de rechtbank een dwangsom zal opleggen. De rechtbank matigt echter de dwangsomhoogte tot een bedrag van € 250,00 per dag of dagdeel dat de vrouw nalaat aan dit vonnis te voldoen met een maximum van € 10.000,00, nu zij dit voldoende acht om de vrouw ertoe te bewegen het vonnis na te leven en de man bovendien heeft gesteld niet voornemens zijn het onroerend goed (binnenkort) te vervreemden.

Proceskosten in conventie

4.19

De vrouw zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten in conventie. De man heeft gevorderd dat de vrouw wordt veroordeeld in de werkelijke proceskosten (inclusief nakosten) nu zij misbruik zou maken van het procesrecht. De rechtbank zal deze vordering niet toewijzen. Immers, de inhoud van de vordering van de vrouw is niet van die aard dat geoordeeld moet worden dat zij misbruik heeft gemaakt van het procesrecht. Ten aanzien van het salaris advocaat overweegt de rechtbank voorts dat zij aansluiting zal zoeken bij tarief II, nu het hier gaat om zaken van (vooralsnog) onbepaalde waarde. De kosten aan de zijde van de man (zonder nakosten) worden begroot op:

- vast recht € 274,00

- salaris advocaat € 1.130,00 (2,5 punten met tarief € 452,00)

Totaal € 1.404,00

Proceskosten in reconventie

4.20

De vrouw zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten in reconventie (inclusief nakosten). Nu echter enkel de reconventionele vordering van de man ten aanzien van het beslag wordt toegewezen en deze vordering sterk samenhangt met het verweer tegen de conventionele vordering ziet de rechtbank aanleiding de punten van het salaris advocaat te halveren. De kosten aan de zijde van de man (zonder nakosten) worden begroot op € 226,00 (0,5 punt x tarief € 452,00).

Nakosten

4.21

De man heeft tevens nakosten ad € 199,00 inclusief betekening van het vonnis gevorderd. De rechtbank zal gelet op vorenstaande ook dit bedrag toewijzen.

De beslissing

De rechtbank:

In conventie

I. Wijst de vorderingen van de vrouw af.

II. Veroordeelt de vrouw in de proceskosten. De kosten aan de zijde van de man worden begroot op € 1.404,00.

In reconventie

III. Bepaalt dat de vrouw binnen vijf dagen na betekening van dit vonnis het beslag op het onroerend goed aan de [adres] te [plaats] opheft, dan wel laat opheffen, en de man daarvan door middel van een uittreksel uit het kadaster binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis in kennis stelt, onder oplegging aan de vrouw van een dwangsom van € 250,00 per dag of dagdeel dat de vrouw met de opheffing in gebreke blijft, tot een maximum van € 10.000,00.

IV. Veroordeelt de vrouw in de proceskosten. De kosten aan de zijde van de man worden begroot op € 226,00.

In conventie en reconventie

V. Veroordeelt de vrouw, onder de voorwaarde dat zij niet binnen veertien dagen na aanschrijving door de man volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 199,00 aan salaris advocaat.

VI. Verklaart de onderdelen II, III, IV en V van dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.

VII. Wijst af het meer of anders gevorderde.

Dit vonnis is gewezen te Almelo door mr. Flos en op 16 juli 2014 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde jurisprudentie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature