U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:

Inhoudsindicatie:

Beroepsaansprakelijkheid. Notaris is aansprakelijk, schade eiser echter grotendeels niet bewezen.

Uitspraak



vonnis

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht

Zittingsplaats Zwolle

zaaknummer / rolnummer: C/07/180318 / HZ ZA 11-24

Vonnis van 11 juni 2014

in de zaak van

[eiser],

wonende te [plaats],

eiser,

advocaat mr. J.T. Fuller te Zwolle,

tegen

[gedaagde],

wonende te Kampen,

gedaagde,

advocaat mr. L. Paulus te Zwolle.

Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.

1 De procedure

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

het tussenvonnis van 29 januari 2014

de akte van [eiser]

de antwoordakte van [gedaagde].

1.2.

Ten slotte is vonnis bepaald.

2 De verdere beoordeling

2.1.

In het tussenvonnis van 29 januari 2014 heeft de rechtbank geoordeeld dat [gedaagde] een beroepsfout heeft gemaakt door in de notariële akte van de ruilverkaveling op te nemen dat ministeriële goedkeuring was verleend voor de kavelruil terwijl dat niet het geval was. De rechtbank zal thans beoordelen of [eiser] als gevolg van deze beroepsfout schade heeft geleden.

2.2.

[eiser] heeft als schade gevorderd de door hem verschuldigde overdrachtsbelasting, de kosten van de fiscale procedure, betalingen aan de gemeente Dalfsen en [nummer] en financieringslasten. [eiser] stelt dat hij in de hypothetische situatie zonder beroepsfout niet aan de kavelruil zou hebben deelgenomen en voormelde kosten niet zou hebben betaald.

2.3.

[gedaagde] voert verweer tegen de door [eiser] gestelde schadeomvang c.q. schadevaststelling. Daartoe betwist [gedaagde] het bestaan van het causaal verband tussen de beroepsfout en de gestelde schade, stellende dat [eiser] in de hypothetische situatie zonder beroepsfout niet zou hebben afgezien van deelname aan de kavelruil en de onderliggende transacties en dat [eiser] wegens de noodzakelijke bedrijfsverplaatsing hoe dan ook overdrachtsbelasting verschuldigd zou zijn geweest.

2.4.

Zoals de rechtbank in het tussenvonnis van 29 januari 2014 heeft overwogen geldt als uitgangspunt dat voor de vaststelling van de door [eiser] als gevolg van de beroepsfout van [gedaagde] geleden schade een vergelijking dient te worden gemaakt tussen de feitelijke situatie na de beroepsfout en de hypothetische situatie bij het wegdenken daarvan. Daartoe moet (onder meer) worden ingeschat op welke wijze [eiser] in de hypothetische situatie zonder beroepsfout in de noodzakelijke bedrijfsverplaatsing zou hebben voorzien en of [eiser] in dat geval geen of althans een lager bedrag aan overdrachtsbelasting verschuldigd zou zijn geweest. Bij die inschatting moeten goede en kwade kansen worden afgewogen, waarbij onder andere acht kan worden geslagen op de mogelijkheden om het bedrijf te exploiteren, de marktomstandigheden en de mogelijkheden van vrijstelling van overdrachtsbelasting. [gedaagde] stelt zich op het standpunt dat [eiser] over de hiervoor omschreven hypothetische situatie te weinig zou hebben gesteld.

2.5.

De rechtbank overweegt dat [eiser] het bestaan van het causaal verband als hierboven omschreven, voldoende concreet moet stellen en zo nodig aannemelijk moet maken. Bij het tussenvonnis van 29 januari 2014 heeft de rechtbank [eiser] in de gelegenheid gesteld een en ander nader te adstrueren.

2.6.

Ter onderbouwing van de stelling dat hij in de hypothetische situatie zonder beroepsfout niet aan de kavelruil zou hebben deelgenomen, heeft [eiser] aangevoerd dat hij zijn grond uiterlijk eind 2004 aan de gemeente Dalfsen moest leveren en dat er – zo begrijpt de rechtbank – geen noodzaak bestond om op korte termijn zijn bedrijf te verplaatsen. De onderliggende overeenkomst waaruit de leveringsdatum blijkt is door [eiser] niet in het geding gebracht. Daarnaast heeft [eiser] erop gewezen dat destijds een begroting c.q. berekening is gemaakt waaruit naar voren kwam dat financiering zonder de aangekondigde kavelruil niet mogelijk zou zijn. Voormelde begroting c.q. berekening heeft [eiser] evenmin overgelegd.

Omtrent de wijze waarin [eiser] in het geval hij niet aan de kavelruil zou hebben deelgenomen in de bedrijfsverplaatsing zou hebben voorzien, stelt [eiser] dat hij zijn bedrijf naar elders zou hebben verplaatst en dat dat overal zou kunnen zijn, in Groningen, Friesland, Flevoland maar ook het buitenland (Canada, Denemarken). Over de financiële situatie waarin hij dan zou hebben komen te verkeren stelt [eiser] dat hij dan mogelijk wel overdrachtsbelasting verschuldigd zou zijn geweest, waarbij [eiser] zich niet - ook niet schattenderwijs - uitlaat over de hoogte van dit eventueel aan overdrachtsbelasting te betalen bedrag, maar dat ook mogelijk is dat hij elders van vrijstellingsmogelijkheden gebruik had kunnen maken. Er waren volgens [eiser] meerdere kavelruilen en meerdere vrijstellingsmogelijkheden. Welke kavelruilen en vrijstellingsmogelijkheden er concreet waren en voor [eiser], gezien de inrichting van zijn bedrijf, in aanmerking zouden zijn gekomen, heeft [eiser] niet gesteld. Voor zover [eiser] hierbij doelt op de naburigheidsvrijstelling ten aanzien van kavel [nummer], heeft [eiser] zijn stellingen, in het licht van het verweer dat [gedaagde] tegen de toepassing van deze vrijstelling heeft gevoerd, in het geheel niet van een nadere onderbouwing voorzien. [eiser] besluit zijn onderbouwing met de inschatting dat de kans reëel was dat hij belastingvrijstelling had kunnen krijgen. Waar [eiser] deze inschatting op baseert heeft hij niet toegelicht.

2.7.

De rechtbank is van oordeel dat [eiser], indien al zou kunnen worden aangenomen dat hij in de hypothetische situatie zonder beroepsfout niet zou hebben deelgenomen aan de kavelruil - hetgeen door [gedaagde] gemotiveerd is betwist -, in elk geval onvoldoende heeft gesteld om te kunnen aannemen dat [eiser] in die hypothetische situatie geen of althans een lager bedrag aan overdrachtsbelasting verschuldigd zou zijn geweest. Dat andere kavelruilen en vrijstellingsmogelijkheden beschikbaar waren is door [eiser] immers in het geheel niet geconcretiseerd terwijl dat, gezien de betwisting door [gedaagde], wel op zijn weg lag en hij daartoe bij het tussenvonnis van 29 januari 2014 uitdrukkelijk nog in de gelegenheid is gesteld. Aan [eiser] kan worden toegegeven dat het niet eenvoudig is om aan te geven hoe hij in de hypothetische situatie in de bedrijfsverplaatsing zou hebben voorzien. Aan het bewijs ten aanzien van deze situatie door [eiser] mogen ook niet al te strenge eisen wordt gesteld, nu het immers [gedaagde] is die aan [eiser] de mogelijkheid heeft ontnomen om zekerheid te verschaffen over hetgeen in de hypothetische situatie zou zijn geschied. Dat volgt uit de jurisprudentie van de Hoge Raad over het door slachtoffers van een ongeval te leveren bewijs van hun inkomsten in de hypothetische situatie zonder ongeval en naar het oordeel van de rechtbank zijn de door de Hoge Raad voor die situatie geformuleerde regels van overeenkomstige toepassing op de situatie tussen partijen. Het voorgaande ontslaat [eiser] echter niet van de verplichting om de hypothetische situatie (op grond van door [eiser] te stellen en zo nodig te bewijzen feiten) zoveel mogelijk in te kleuren en de rechtbank in elk geval voldoende (feitelijke) aanknopingspunten te verschaffen die haar in staat stellen de gestelde hypothetische situatie aan te nemen. Aan deze verplichting heeft [eiser] niet voldaan.

2.8.

Het voorgaande brengt mee dat de door [eiser] verschuldigde overdrachtsbelasting (en de daarmee samenhangende schadeposten als heffings- en invorderingsrente en de kosten van de fiscale procedure) niet in aanmerking komt voor vergoeding wegens de door [gedaagde] gemaakte beroepsfout.

2.9.

Uit het voorgaande vloeit voort dat voor de rechtbank niet is komen vast te staan dat [eiser] (in de hypothetische situatie zonder beroepsfout) kavel [nummer] eerst na verloop van vijf jaar met toepassing van de naburigheidsvrijstelling zou hebben gekocht en hij gedurende die jaren derhalve niet de financieringslasten voor de aankoop van deze kavel zou hebben hoeven dragen. Dit gedeelte van de door [eiser] gevorderde schade zal de rechtbank eveneens afwijzen.

2.10.

[eiser] vordert als geleden schade wegens de beroepsfout van [gedaagde] ook nog vergoeding van de betalingen die hij heeft gedaan om de gemeente Dalfsen te bewegen aan de kavelruil mee te doen en om te voorkomen dat [nummer] uit de kavelruil zou stappen. [gedaagde] betwist dat zijn beroepsfout causaal heeft bijgedragen aan het ontstaan van deze schade en stelt daarmee de door [eiser] gestelde feitelijke situatie na de beroepsfout ter discussie.

2.11.

Wat betreft de betaling aan de gemeente Dalfsen ten bedrage van € 45.545,55

(ƒ 100.000,00) ontkent [gedaagde] deze betaling geadviseerd te hebben en wijst [gedaagde] er op dat de transactie tussen [eiser] en de gemeente nooit in het kader van de kavelruil goedgekeurd had kunnen worden omdat deze transactie bestaat uit de eigendomsverkrijging van een gepacht perceel waarbij het gebruik niet wijzigt en aldus geen verbetering van de landbouwstructuur wordt bewerkstelligd. Bij deze – door [eiser] niet nader betwiste – stand van zaken, gaat de rechtbank er van uit dat de betaling aan de gemeente Dalfsen op eigen initiatief van [eiser] is geschied en dat deze betaling in elk geval voor zijn eigen rekening en risico behoort te komen. Voor het oordeel dat deze kosten zijn veroorzaakt door de beroepsfout van [gedaagde] en voor zijn rekening moeten komen bestaat derhalve geen grond.

2.12.

Ook ten aanzien van de betaling aan [nummer] ten bedrage van € 29.545,45

(ƒ 65.000,00) voert [gedaagde] aan dat [eiser] zelf tot deze betaling is overgegaan en dat hij daartoe nimmer is aangespoord door [gedaagde]. [gedaagde] heeft echter niet betwist dat deze betaling nodig was om de kavelruil door te laten gaan. Nu [eiser] voorts door toedoen van [gedaagde] aan deze kavelruil heeft deelgenomen en in de hypothetische situatie zonder beroepsfout geen betaling aan [nummer] zou hebben plaatsgevonden, is de rechtbank van oordeel dat deze schadepost wel voor vergoeding door [gedaagde] in aanmerking komt.

2.13.

De rechtbank komt tot de slotsom dat de vordering van [eiser] tot een bedrag van € 29.545,45 toewijsbaar is. Voor het meerdere zal de vordering worden afgewezen.

2.14.

Hoewel het grootste gedeelte van de vordering van [eiser] zal worden afgewezen, overweegt de rechtbank dat [eiser] materieel gezien grotendeels in het gelijk is gesteld omdat aansprakelijkheid van [gedaagde] in deze procedure is aangenomen en [gedaagde] in verband hiermee veroordeeld zal worden tot betaling van – zij het een gering gedeelte van de gevorderde – schadevergoeding. De rechtbank ziet hierin aanleiding om de proceskosten te compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

3 De beslissing

De rechtbank

3.1.

veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen € 29.545,45,

3.2.

compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,

3.3.

wijst het meer of anders gevorderde af,

3.4.

verklaart dit vonnis wat betreft de veroordeling onder 3.1 uitvoerbaar bij voorraad.

Dit vonnis is gewezen door mr. J. van der Hulst, mr. M.H.S. Lebens-de Mug en mr. M. Willemse en in het openbaar uitgesproken op 11 juni 2014.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature