Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:

Inhoudsindicatie:

Kort geding. De rechter wijst vordering I en II (grotendeels) toe en wijst vordering III af.

Uitspraak



RECHTBANK OVERIJSSEL

team kanton en handelsrecht

Zittingsplaats Deventer

zaaknummer : 2046752 CV EXPL 13-980

datum : 19 september 2013

Vonnis in de zaak van:

de naamloze vennootschap

N.V. Bergkwartier, maatschappij tot stadsherstel,

gevestigd te Deventer,

eiseres,

gemachtigde: mr. J.R. Beversluis, advocaat,

tegen

de stichting Geert Grote Universiteit,

gevestigd te Deventer,

gedaagde,

gemachtigde: mr. M. van Hunnik, advocaat.

Partijen zullen hierna als Bergkwartier en GGU worden aangeduid.

1 De procedure

De kantonrechter heeft kennisgenomen van:

- de dagvaarding;

- de conclusie van antwoord;

- het tussenvonnis d.d. 25 juli 2013 waarbij een comparitie van partijen is gelast;

- de aantekeningen van mr. Beversluis ten behoeve van de op 22 augustus 2013 gehouden comparitie;

- het proces-verbaal van de op 22 augustus 2013 gehouden comparitie.

2 De feiten

2.1.

Bergkwartier is een organisatie die zich richt op het behoud van het oude karakter van de Deventer binnenstad. Bergkwartier verhuurt onder meer diverse historische panden in de binnenstad.

2.2.

GGU, opgericht bij akte van 29 juni 2006, is een stichting die zich richt op onderzoek

en onderwijs op academisch niveau, waarbij de nadruk ligt op de metafysica als aandachtsgebied binnen de kaders van het academische denken. GGU is huurder van de panden van Bergkwartier aan de Stromarkt 18-D, de Hofstraat 8-10 en tot 1 november 2011 de Sandrasteeg 8 te Deventer.

2.3.

Artikel 7 van de akte statutenwijziging van 27 augustus 2010 bepaalt in lid 3:

“Het bestuur is niet bevoegd te besluiten tot het sluiten van overeenkomsten, waarbij de stichting zich als borg of hoofdelijke medeschuldenaar verbindt, zich voor een derde sterk maakt of zich tot zekerheidstelling voor een schuld van een derde verbindt.”

Artikel 8 van de ze akte bepaalt:

“De stichting wordt in en buiten rechte vertegenwoordigd door, hetzij het bestuur, hetzij twee gezamenlijk handelende bestuursleden.”

2.4.

Stichting Academia Vitae, opgericht op 23 juni 2004, huurde sinds 1 januari 2006 een

pand van Bergkwartier aan de Papenstraat 24-26 te Deventer. Academia Vitae werd gesubsidieerd door de gemeente. Zij is op 23 februari 2010 failliet verklaard. Per faillissementsdatum was de huurachterstand van Academia Vitae € 73.514,30. De curator heeft de huurovereenkomst met Bergkwartier opgezegd. De boedelvordering van Bergkwartier bedroeg € 11.450,21.

2.5.

Terzake het pand Sandrasteeg 8 te Deventer hebben Bergkwartier (verhuurder) en Vereniging de Buveburcht (huurder) een huurovereenkomst gesloten. De huurprijs voor de begane grond bedraagt € 900,00 per maand, voor de bovenverdieping is de huurprijs eveneens

€ 900,00 per maand. Bestuurders van de Vereniging de Buveburcht zijn [betrokkene 1] en [betrokkene 2]. De Vereniging de Buveburcht ontplooit volgens het uittreksel van de Kamer van Koophandel de volgende activiteiten: het huren, verhuren, beheren en exploiteren van het pand, gelegen aan de Sandrasteeg 8 te Deventer (“het oudste stenen huis van Nederland”).

2.6.

In de zogenoemde “Nota voor burgemeester en wethouders” van de gemeente Deventer

van 29 juni 2010 met als onderwerp “Geert Grote Universiteit waarderingssubsidie” staat, voor zover van belang, het volgende:

“Besloten wordt:

1. De Geert Grote Universiteit eenmalig een waarderingssubsidie toe te kennen van € 45.000,00 en dit bedrag ten laste te brengen van de post onvoorzien;

(…)

Toelichting en overwegingen

Inleiding

Op 16 februari heeft uw college besloten om de GGU in principe een eenmalige subsidie toe te kennen. Verder heeft u op 6 april gevraagd om een voorstel over het met de NV Bergkwartier tot overeenstemming te komen over hun betrokkenheid. Beide zaken zijn in deze nota verknoopt.

Beoogd resultaat

De verdere ontwikkeling van de GGU en een bestendiging van de goede relatie met NV Bergkwartier.

(…)

Argumenten voor en tegen

(…)

Knelpunt is het voorzien in de lopende kosten, met name de verhuizing en het eerste jaar huur. Daarvoor wordt de gemeente om een waarderingssubsidie gevraagd. Daarmee kan de periode worden overbrugd totdat andere gelden beschikbaar komen.

De ambities van GGU zijn fors en aan hun bedachte financiering zitten zeker risico’s. Daartegenover staat dat men op eigen kracht al behoorlijk ver is gekomen en men mensen aan zich weet te binden van een zeker statuur. De kans dat de GGU een voor Deventer belangrijke instelling wordt is redelijk. Het gevraagde noodzakelijke zetje van € 15.000,00 kan daarvoor essentieel zijn.

Daarbij is het goed om duidelijke afspraken te maken, zodat ook na verloop van tijd over en weer juiste verwachtingen blijven bestaan. De NV Bergkwartier is onaangenaam verrast door de afwikkeling van de huurschuld van Academia Vitae. Inmiddels is voldoende duidelijk gemaakt dat de gemeente uitdrukkelijk nastreeft dat instellingen zelf verantwoordelijkheid dragen voor hun financiële ontwikkeling en dat besluiten over subsidies of garanties daartoe duidelijk vooraf worden vastgelegd. In deze benadering past wel om bij de verlening van een eenmalige waarderingssubsidie aan de Geert Grote Universiteit ook indirect de huurrelatie met de NV Bergkwartier te betrekken en de kosten van de huurmatiging in de beginperiode voor een bedrag van € 30.000,00 voor rekening van de gemeente te nemen. Beide instellingen zijn bereid aan deze benadering mee te werken, die ook de gemeentelijke waardering voor de activiteiten van de Geert Grote Universiteit meer zichtbaar maakt en daarmee indirect een bijdrage kan leveren aan de fondsenwerving.

(…)

Aanpak/uitvoering

Na uw besluit zal de GGU een beschikking worden gestuurd met daarin de voorwaarde om € 30.000,00 af te dragen aan de NV Bergkwartier.”

2.7.

Namens het bestuur van GGU heeft [betrokkene 1] (secretaris) aan Bergkwartier bij

brief van 12 augustus 2010, voor zover relevant, het volgende geschreven:

“Hierbij bevestigen wij de afspraak zoals die tussen N.V. Bergkwartier, de gemeente Deventer en onze voorzitter, de heer [betrokkene 3] is gemaakt.

Zodra de GGU de toegezegde gelden van de Gemeente Deventer heeft ontvangen, zal zij direct € 30.000,00 overmaken naar bankrekeningnummer [rekeningnummer] van N.V. Bergkwartier, ter bestendiging van onze huurrelatie.”

Handgeschreven staat op deze brief: “27-09-2010 € 30.000,00 voldaan geboekt op contract Papenstraat 24-26 Academia Vitae”.

2.8.

Bij brief van 23 november 2010 heeft Bergkwartier aan de Vereniging de Buveburcht (ter attentie van de heren [betrokkene 4] en [betrokkene 1]) het volgende, voorzover relevant, geschreven:

“Naar aanleiding van uw brief van 12 augustus heeft u op 27 september een bedrag van € 30.000,00 op onze rekening overgemaakt.

Dit bedrag is door de gemeente Deventer aan ons toegezegd ter compensatie van de huurschuld op het pand Papenstraat 24-26. Na overleg met u, de gemeente en ons kantoor is er voor gekozen om het geld via uw organisatie aan onze NV over te boeken. Dit in verband met de interne verantwoording van de geldstroom vanuit de gemeente.

Het bedrag van € 30.000,00 wordt dus op geen enkele manier in mindering gebracht op de huurschuld die Vereniging de Buveburcht en Stichting Geert Grote Universiteit de afgelopen tijd opgebouwd heeft.”

2.9.

Op 17 mei 2011 heeft de gemeente Deventer aan GGU het volgende meegedeeld,

voorzover van belang:

“Bij beschikking van 19 juli 2010 (…) hebben wij u een waarderingssubsidie verleend van € 45.000,00 voor de verdere ontwikkeling van de universiteit en een bijdrage in de huur aan de NV Bergkwartier in het jaar 2010.

(…) besloten de subsidie definitief vast te stellen op € 45.000,-.”

2.10.

In een e-mail van 21 november 2011 heeft de heer [betrokkene 3], voorzitter van GGU ten tijde van de subsidieaanvraag- en toekenning, aan de directeur van Bergkwartier (de heer [betrokkene 5]) geschreven, voorzover relevant:

. Op 8 februari 2010 heb ik als voorzitter van de GGU een brief aan het College van B&W gestuurd met daarin de mededeling dat de financiële nood van de GGU hoog was.

. In de weken daarna heb ik (…) gehoord dat de gemeente 14.000 wilde schenken. (…) Naar aanleiding hiervan heb ik een gesprek gehad met [Wethouder] (24 maart), waarbij hij aangaf dat dit geld als puur incidenteel en niet als een structurele bijdrage te beschouwen was. Ik heb dit op de bestuursvergadering (…) gemeld (…) en daarbij opgemerkt dat dit bedrag “uitsluitend bedoeld was voor de inrichting van De Linnenkist”(citaat uit de notulen).

. Op 29 juni is [Wethouder] aanwezig geweest op de verjaardag van de GGU en heeft gemeld dat hij van zins was om een bedrag van 45.000 over te maken naar de GGU waarvan 30.000 diende te worden doorgesluisd naar de NV Bergkwartier als een bijdrage in de afwikkeling van de Academia Vitae. Voor deze constructie zou worden gekozen om zo de GGU in de gelegenheid te stellen met dit bedrag te schermen naar andere potentiële subsidiegevers. (…)

. Ik heb hierover telefonisch overleg gehad met [Wethouder]. Ik heb nogmaals geïnformeerd naar de mogelijkheid om de 15.000 die zouden toevallen aan de GGU aan te wenden voor huurpenningen, maar hij was daar zeer stellig in en bevestigde de afspraak die eerder gemaakt was omtrent de 14.000.”

2.11.

Bij brief van 20 januari 2012 heeft Bergkwartier aan GGU geschreven, voorzover

van belang:

“Eind 2011 hebben wij, op verzoek van [betrokkene 1], een definitieve scheiding gemaakt tussen uw stichting en Vereniging de Buveburcht. Dit betekent dat u voor de volgende adressen als contactpersoon geregistreerd staat;

Sandrasteeg 8, begane grond (opgezegd per 1 november 2011, maar nog huurachterstand)

Hofstraat 8-10, 1e verdieping

Stromarkt 18-d

Zoals u weet is er sprake van een behoorlijke huurachterstand op al deze adressen.”

2.12.

Wethouder [Wethouder] heeft het Bergkwartier op 11 januari 2013 het volgende gemaild:

“Naar aanleiding van uw mailbericht van 20 november 2012 stuur ik u bijgaand de B&W nota over de in 2010 aan de GGU verleende waarderingssubsidie. Uit dit openbare document (…) blijkt enerzijds dat wat de heer [betrokkene 3] verklaart, goed aansluit bij de feitelijke besluitvorming van het college en anderzijds dat de heer Büve enkele van belang zijn aspecten mogelijk niet meer zo scherp op het netvlies heeft.”

3 Het geschil

3.1.

Bergkwartier vordert – na vermindering van eis (ter comparitie) – bij vonnis, voorzover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:

I. te verklaren voor recht dat GGU door de overboeking naar Bergkwartier van het bedrag van € 30.000,00 op 27 september 2010 geen betaling deed aan Bergkwartier ter delging van de eigen huidige of toekomstige huurverplichting jegens Bergkwartier;

II. GGU te veroordelen om aan Bergkwartier te betalen een bedrag van € 36.875,06, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente althans de wettelijke rente, ingaande de datum van de dagvaarding;

III. GGU te veroordelen om aan Bergkwartier te betalen, uiterlijk per de eerste dag van de maand waarop de huurtermijn betrekking heeft:

i) een bedrag van € 409,88 voor de termijnen ingaande de maand mei 2013 terzake van de huur Stromarkt 18-D te Deventer;

ii) een bedrag van € 1.038,48 voor de termijnen ingaande de maand mei 2013 terzake van de huur Hofstraat 8-10 te Deventer;

iii) de bedragen i) en ii) bij gebreke van tijdige betaling te vermeerderen met de wettelijke handelsrente althans de wettelijke rente ingaande de datum van verschuldigdheid;

IV. GGU te veroordelen in de kosten van het geding.

3.2.

GGU voert gemotiveerd verweer. Op de stellingen en weren van partijen zal hierna, voorzover van belang, nader op in worden gegaan.

4 De beoordeling

4.1.

Bergkwartier legt aan haar vordering ten grondslag dat het bedrag van € 30.000,00 dat

GGU aan Bergkwartier op 27 september 2010 heeft overgemaakt niet ter delging is van haar eigen huurverplichtingen maar een betaling betreft ter voldoening van de huurschuld die Academia Vitae jegens Bergkwartier had. Bergkwartier stelt dat de gemeente garant stond voor de huurschuld van Academia Vitae en dat de gemeente deze verplichting uit garantstelling door gebruik te maken van een bijzondere betaalconstructie, namelijk via de GGU, wilde nakomen. De gemeente heeft, in overleg met alle betrokkenen, besloten een totale subsidie aan GGU toe te kennen van € 45.000,00, waarbij € 15.000,00 (conform de aanvraag van GGU) bestemd was voor de GGU en de overige € 30.000,00 is verstrekt onder de voorwaarde dat GGU dat bedrag aan Bergkwartier zou (door) betalen. GGU is met dit voorstel van de gemeente akkoord gegaan, mede omdat door het (ogenschijnlijk) hogere subsidiebedrag meer potentiële donateurs zouden kunnen worden aangetrokken. Bergkwartier betwist dat de betaling van € 30.000,00 betrekking had op de eigen huurverplichtingen van GGU en stelt dat dit ook niet logisch is. Op 27 september 2010 was er namelijk een huurachterstand van ruim € 15.000,00. Met de betaling van

€ 30.000,00 zou er dan € 15.000,00 zijn vooruit betaald. Dit correspondeert volgens Bergkwartier niet met het feit dat de huurtermijnen van oktober en december 2010 en januari en februari 2011 gewoon door GGU zijn voldaan. Verder verwijst Bergkwartier ter adstruering van haar standpunt (onder meer) naar de nota van B&W en de e-mails van [betrokkene 3] en [Wethouder]. Daarnaast vordert Bergkwartier betaling van de huurachterstand terzake van het pand aan de Sandrasteeg 8. De totale huurachterstand bedraagt volgens Bergkwartier op 22 augustus 2013:

€ 36.875,06. De huurachterstand terzake van de Sandrasteeg is € 12.256,80, aldus Bergkwartier.

4.2.

GGU heeft verweer gevoerd en allereerst daartoe gesteld dat Bergkwartier niet-

ontvankelijk moet worden verklaard omdat een deel van de vordering, te weten de gevorderde huurachterstand ad € 12.256,80 terzake van de Sandrasteeg 8, betrekking heeft op een andere partij. De Vereniging de Buveburcht is huurder en niet GGU. De Vereniging heeft de huur van de begane grond per 1 november 2011 opgezegd; de verdieping wordt thans (nog) gehuurd door de Vereniging. Verder betwist GGU dat er sprake is van een huurachterstand nu er op 27 september 2010 een bedrag aan huur is betaald van € 30.000,00 en bij de vordering geen rekening is gehouden met een huurkorting die is afgesproken van 10 maanden à € 500,00 per maand voor twee panden, in totaal een bedrag van € 10.000,00. GGU stelt zich daarnaast op het standpunt dat Bergkwartier als crediteur een rechtstreekse verhaalsmogelijkheid heeft op de gemeente als borg en betwist overigens de door Bergkwartier gestelde afspraak over het fungeren van GGU als tussenstation voor het nakomen van de gemeente van haar verplichting tot garantstelling voor de huurschuld van Academia Vitae. GGU wijst in dit verband op de nota B&W, waaruit volgens haar blijkt dat het doel van de waarderingssubsidie die GGU van de gemeente heeft gekregen het wegnemen van de huurachterstand was en het bestendigen van de huurrelatie van GGU met Bergkwartier. Daarop is de betaling van € 30.000,00 gedaan, aldus GGU. Indien er wel sprake zou zijn van een doorgeefconstructie, dan verwijt GGU de gemeente paulianeus handelen ex artikel 3:45 BW en onrechtmatig handelen. En in dat geval stelt GGU dat, gelet op artikel 7 lid 3 van de oprichtingsakte, er geen bevoegdheid was om mee te werken aan een dergelijke constructie en is bovendien een dergelijk besluit nietig dan wel vernietigbaar op grond van artikel 2:14 BW respectievelijk artikel 2:15 BW . GGU stelt ten slotte dat er geen sprake is van een schuldovername ex artikel 6:155 BW en dat de gevorderde tijdige betaling van de huurpenningen niet toewijsbaar is omdat deze verplichting voortvloeit uit de wet én de huurovereenkomst en het bovendien niet mogelijk is om iemand te veroordelen tot betaling van toekomstige vorderingen.

4.3.

De kantonrechter stelt vast dat de vordering zich in twee delen laat opsplitsen: een deel

van de gestelde huurachterstand heeft betrekking op de Sandrasteeg 8 te Deventer (een bedrag van € 12.256,80) en het andere deel ziet op de andere twee panden aan de Stromarkt 18-D en de Hofstraat 8-10 te Deventer. Het verweer van GGU terzake van de vordering met betrekking tot de huurachterstand van de Sandrasteeg 8 slaagt. In het (niet ondertekende) huurcontract wordt de Vereniging Beheer Buveburcht als huurder genoemd met als ingangsdatum 1 juli 2006 voor de begane grond en 15 augustus 2006 voor de bovenverdieping. De Vereniging Beheer Buveburcht is evenwel geen partij in deze procedure. Bergkwartier heeft niet kunnen uitleggen waarom GGU desondanks als contractspartij en huurder aangemerkt zou moeten worden. Dat op verzoek van Buve eind 2011 – de kantonrechter begrijpt nadat de huur voor de begane grond inmiddels was opgezegd – een splitsing is gemaakt tussen de begane grond en de eerste verdieping en dat de begane grond zoals Bergkwartier stelt feitelijk voor bedrijfsmatige en kantoor doeleinden werd gebruikt door GGU maakt nog niet dat de GGU als contractspartij van de begane grond moet worden beschouwd. Dit leidt ertoe dat de vordering voorzover betrekking hebbend op een bedrag van € 12.256,80 zal worden afgewezen.

4.4.

Tussen partijen is voorts in geschil de titel van de betaling van € 30.000,00 door GGU

op 27 september 2010: is dat, zoals GGU stelt, het nakomen van haar eigen huurverplichtingen of, zoals Bergkwartier betoogt, nakoming van de verplichting tot het doorbetalen van het bedrag dat de Gemeente in verband met de garantstelling aan Bergkwartier verschuldigd is. Bergkwartier – op wie de stel- en bewijsplicht ligt – heeft ter onderbouwing van haar stelling gewezen op de nota van B&W en diverse correspondentie tussen de betrokken partijen. De kantonrechter stelt voorop dat wil Bergkwartier nakoming van de overeenkomst, die in het kader van de subsidieverlening tussen de gemeente en GGU is gemaakt, kunnen vorderen vastgesteld moet worden of er sprake is van een derdenbeding (artikel 6:253 BW), zodat Bergkwartier zelfstandig nakoming van GGU kan vorderen. Door middel van een derdenbeding geeft een van de twee partijen in een overeenkomst aan (in casu de gemeente) een derde partij (Bergkwartier) het recht zelfstandig een vordering in te stellen tegen haar wederpartij (GGU). Vereist is dat de wederpartij zich dienovereenkomstig jegens die derde verbindt en dat de derde het beding aanvaardt. De vraag of sprake is van een (stilzwijgend) derdenbeding is een kwestie van uitleg van de overeenkomst en dat kan niet enkel op grond van uitsluitend een zuiver taalkundige uitleg van de contractsbepalingen. Het komt aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten (de Haviltex-maatstaf, HR 13 maart 1981, LJN: AG4158). Voorts volgt uit HR 20 februari 2004 (LJN: AO1427) dat bij de uitleg van een dergelijk geschrift telkens van beslissende betekenis zijn alle omstandigheden van het concrete geval, gewaardeerd naar hetgeen de maatstaven van redelijkheid en billijkheid meebrengen, alsmede dat in praktisch opzicht vaak van groot belang is de taalkundige betekenis van de bewoordingen van het geschrift, gelezen in de context ervan als geheel, die deze in (de desbetreffende kring van) het maatschappelijk verkeer normaal gesproken hebben. Verder komt bij de uitleg betekenis toe aan de aard van de transactie, de omvang en gedetailleerdheid van de contractsbevestiging, de wijze van totstandkoming ervan - waarbij van belang is of partijen werden bijgestaan door (juridisch) deskundige raadslieden - en de overige bepalingen ervan (HR 29 juni 2007, LJN: BA4909 en HR 19 januari 2007, LJN: AZ3178). Derhalve moet, alle omstandigheden in aanmerking genomen, beoordeeld worden of de derde gerechtvaardigd op het bestaan van een derdenbeding heeft mogen vertrouwen.

4.5.

De kantonrechter is van oordeel dat Bergkwartier een zelfstandig vorderingsrecht heeft jegens GGU omdat de gemeente (de stipulator) bij het verlenen van een subsidie van

€ 45.000,00 bedongen heeft dat GGU aan een derde (Bergkwartier) een bedrag van € 30.000,00 zou uitkeren en GGU (de promissor) zich dienovereenkomstig jegens Bergkwartier heeft verbonden en Bergkwartier dat beding (stilzwijgend) heeft aanvaard. Daartoe is het volgende redengevend. In de nota voor B&W staat dat de verdere ontwikkelingen van GGU en een bestendiging van de goede relatie met Bergkwartier het doel van de subsidie is. De kantonrechter onderschrijft de lezing van Bergkwartier dat met dat laatste bedoeld wordt de relatie tussen de gemeente en Bergkwartier. Immers, Bergkwartier heeft onbetwist gesteld dat de toenmalige burgemeester (mondeling) had toegezegd garant te zullen staan voor de huurschuld van Academia Vitae en dat dit de reden is geweest dat zij deze huurschuld zo heeft laten oplopen. Ook de stelling van Bergkwartier dat zij, toen zij de opvolgend burgemeester en wethouder [Wethouder] op deze afspraak wees en de gemeente deze toezegging niet wilde nakomen, daar stennis om heeft gemaakt en dat zij uiteindelijk tot een schikkingsbedrag is gekomen van

€ 30.000,00 (op een huurschuld van ruim € 73.000,00) is onbetwist. Daarnaast staat in voornoemde nota dat Bergkwartier onaangenaam verrast was door de afwikkeling van de huurschuld van Academia Vitae en dat zij bij de verlening van de subsidie aan GGU ook indirect de huurrelatie met Bergkwartier wil betrekken. Uit voornoemde feiten en omstandigheden kan naar het oordeel van de kantonrechter genoegzaam worden afgeleid dat de gemeente de verhoudingen met Bergkwartier heeft willen rechttrekken. Tegen die achtergrond beschouwd en gelet op het feit dat GGU een subsidie had aangevraagd van € 15.000,00 en in de nota staat dat GGU een beschikking zal worden gestuurd met als voorwaarde om € 30.000,00 aan Bergkwartier af te dragen, is de conclusie gerechtvaardigd dat de gemeente om haar moverende redenen “de afkoop van de garantstelling van de huurschuld van Academia Vitae” heeft willen regelen via de subsidieverlening aan de GGU. Deze lezing en uitleg wordt voorts ondersteund door de verklaring van [betrokkene 3], destijds voorzitter van GGU, dat deze afspraak is gemaakt (vide rechtsoverweging 2.11) en de reactie daarop van de betrokken wethouder [Wethouder] die bij e-mail van 11 januari 2013 heeft geschreven dat wat [betrokkene 3] verklaart goed aansluit bij de feitelijke besluitvorming.

4.6.

Dat Bergkwartier deze regeling (het derdenbeding) heeft aanvaard blijkt onder meer uit de brief van 23 november 2010 waarin zij aan GGU heeft geschreven dat het bedrag van € 30.000,00 door de gemeente is toegezegd ter compensatie van de huurschuld op het pand Papenstraat (het pand dat Academia Vitae van Bergkwartier huurde). Op deze brief is door GGU niet gereageerd en dat zou – indien in de visie van GGU pertinente onjuistheden in deze brief zouden staan – wel voor de hand hebben gelegen. Ook het feit dat in de nota voor B&W staat dat “beide instellingen bereid zijn aan deze benadering mee te werken” veronderstelt dat Bergkwartier op de hoogte was van het beding en deze heeft aanvaard. Dat de betalingsinstructie ten gunste van Bergkwartier niet met zoveel woorden genoemd staat in de beschikking tot subsidieverlening doet aan het voorgaande niet af en is overigens niet onbegrijpelijk omdat de gemeente kennelijk niet in klare taal (gelet ook op de gekozen bewoordingen in de nota voor B&W) heeft willen uitdragen dat zij een afspraak had gemaakt met Bergkwartier over het garant staan voor de huurschuld van Academia Vitae. Voorzover GGU nog heeft willen betogen dat zij niet bedoeld heeft Bergkwartier een zelfstandig vorderingsrecht te geven dan faalt dit betoog omdat het niet zo is dat alleen dán mag worden aangenomen dat een derdenbeding tot stand is gekomen, wanneer blijkt dat zulks door de oorspronkelijke partijen bewust is beoogd (HR 1 oktober 2004 NJ 2005, 499). Met aanvaarding van het derdenbeding geldt Bergkwartier ingevolge artikel 6:254 BW als partij bij de (subsidie)overeenkomst en kan zij dus nakoming van GGU vorderen. Het verweer van GGU dat Bergkwartier rechtstreeks de gemeente had moeten aanspreken op haar verplichting uit de garantstelling faalt derhalve. Aan het verweer dat er geen sprake is van schuldoverneming gaat de kantonrechter voorbij nu dit ook niet de juridische grondslag is waarop Bergkwartier haar vordering heeft gebaseerd.

4.7.

GGU heeft voorts ten verwere aangevoerd – met een beroep op artikel 7 lid 3 van de

oprichtingsakte dat het bestuur van GGU niet bevoegd was om mee te werken aan een dergelijke (betalings)constructie. Dit verweer stuit reeds af op het feit dat in deze zaak GGU zich niet als borg of hoofdelijke schuldenaar heeft verbonden noch dat zij zich voor een derde sterkt heeft gemaakt of zich tot zekerheidstelling voor een schuld van een derde verbindt.

4.8.

GGU heeft verder betoogd dat het besluit van het bestuur van de GGU op grond van

de artikelen 2:14 en 15 BW nietig dan wel vernietigbaar is. De kantonrechter begrijpt dit betoog aldus dat het besluit van bestuurslid [betrokkene 3] (destijds voorzitter) om mee te werken aan de “doorgeefluik-constructie” in strijd met de statuten is, nu daarin in artikel 8 is bepaald dat de stichting in en buiten rechte vertegenwoordigd wordt door hetzij het bestuur hetzij door twee gezamenlijk handelende bestuursleden. Nog daargelaten dat GGU heeft nagelaten een (reconventionele) vordering tot vernietiging in te stellen en dat in lid 5 een vervaltermijn van een jaar is bepaald en deze termijn al ruimschoots is verstreken, behoort tot artikel 2:15 BW niet de statutaire bepalingen die de bevoegdheid tot het nemen van bepaalde besluiten regelen. Overtreding van zulke regels leidt tot nietigheid op grond van artikel 2:14 BW. Wat het beroep van GGU op deze bepaling betreft zal de kantonrechter daaraan voorbij gaan. Immers, veronderstellenderwijs uitgaande van de nietigheid van de overeenkomst, dan zou dat met zich brengen dat de gemeente onverschuldigd een bedrag van € 30.000,00 aan GGU heeft betaald. Dit laat echter onverlet dat de vorderingen wat betreft de huurachterstand en de verklaring voor recht over de bedoeling van de betaling van het bedrag van € 30.000,00 alsnog toewijsbaar zijn.

4.9.

Ten slotte heeft GGU aangevoerd dat Bergkwartier paulianeus heeft gehandeld in de zin van artikel 3:45 BW en onrechtmatig heeft gehandeld ex artikel 6:162 BW . De kantonrechter is – gelet op de betwisting van Bergkwartier – dat GGU volstrekt onvoldoende heeft gesteld om deze vordering op deze grondslagen te kunnen dragen. Dat een dergelijke regeling via de curator in het faillissement van Academia Vitae had moeten lopen en dat het niet zo kan zijn dat de gemeente via derden bedragen doorsluist is daartoe onvoldoende. Immers, de vernietiging van de rechtshandeling kan worden ingeroepen door iedere door de rechtshandeling in zijn verhaalsmogelijkheden benadeelde schuldeiser. GGU heeft echter niet gesteld (noch is gebleken) dat GGU de schuldeiser is die door Bergkwartier dan wel door de gemeente in haar verhaalsmogelijkheden wordt benadeeld. Mutatis mutandis geldt dat voor de gestelde onrechtmatige daad: GGU heeft nagelaten te stellen op grond waarvan Bergkwartier zich jegens GGU onrechtmatig heeft gedragen.

4.10.

De slotsom luidt dat de vordering I en vordering II minus het bedrag van € 12.256,80 zal worden toegewezen, zoals hierna in het dictum bepaald.

4.11.

De vordering III die betrekking heeft op het betalen van huurpenningen zal bij gebrek aan belang worden afgewezen: deze verplichting vloeit immers rechtstreeks voort uit de huurovereenkomst. Overigens heeft Bergkwartier ook verzuimd aan deze vordering een valide juridische rechtsgrond ten grondslag te leggen. Het opleggen van betalingsmoraal- en discipline kan daar in ieder geval niet toe worden gerekend.

4.12.

Nu partijen over en weer in het ongelijk zijn gesteld, zal de kantonrechter de proceskosten delen in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5 De beslissing

De kantonrechter:

5.1.

verklaart voor recht dat GGU door de overboeking naar Bergkwartier van het bedrag van € 30.000,00 op 27 september 2010 geen betaling deed aan Bergkwartier ter delging van de eigen huidige of toekomstige huurverplichting jegens Bergkwartier;

5.2.

veroordeelt GGU om aan Bergkwartier te betalen een bedrag van € 24.618,26, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf de datum van de dagvaarding;

5.3.

verklaart dit vonnis tot zoverre uitvoerbaar bij voorraad;

5.4.

compenseert de proceskosten, in die zin dat ieder de eigen kosten draagt;

5.5.

wijst af het meer of anders gevorderde.

Aldus gewezen door mr. Th.G. Lautenbach, kantonrechter, en uitgesproken in de openbare terechtzitting van 19 september 2013, in tegenwoordigheid van de griffier.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature