Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:

Inhoudsindicatie:

Herziening definitieve vaststelling huurtoeslag 2007 op nihil; weliswaar sprake van niet duurzaam gescheiden levende echtgenoten, maar echtgenoot, zijnde toeslagpartner, wordt geacht op GBA-adres van zijn echtgenote te zijn ingeschreven zodat ook zijn inkomen bij de vaststelling van huurtoeslag in aanmerking dient te worden genomen; beroep gegrond.

Toepassing artikelen 1a en 9 Wht i.v.t. artikelen 3 en 6 Awir jo. artikel 3 Uitvoeringsregeling Awir

Uitspraak



RECHTBANK OOST-NEDERLAND

Team bestuursrecht

Zittingplaats Zutphen

Zaaknummer: ZUT 10/1373 HUUR

Uitspraak van de meervoudige kamer in het geding tussen:

[eiseres]

te [woonplaats],

eiseres,

en

de Belastingdienst/Toeslagen

verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 12 mei 2009 heeft verweerder de (definitieve) tegemoetkoming huurtoeslag over het berekeningsjaar 2007 herzien en vastgesteld op nihil, alsmede een bedrag van

€ 2.876,00 teruggevorderd.

Bij besluit van 1 juli 2010 (hierna: het bestreden besluit) heeft verweerder het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Namens eiseres heeft mr. E. Uijt de boogaardt, advocaat te Emmeloord, beroep ingesteld. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken en een verweerschrift ingezonden.

Bij brief van 9 juni 2011 heeft mr. K.A.M. Rademaker, advocaat te Lelystad, zich als gemachtigde van eiseres gesteld.

Bij brief van 16 november 2011 heeft verweerder nadere stukken ingediend.

Het beroep is gevoegd behandeld met de zaak 10/1374 ter zitting van de enkelvoudige kamer van 22 november 2011, waar eiseres in persoon is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door N. Marinus.

Ter zitting is het onderzoek met toepassing van artikel 8:64 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geschorst, teneinde verweerder in de gelegenheid te stellen nadere inlichtingen aan de rechtbank te verstrekken.

Verweerder heeft vervolgens bij brief van 23 december 2011 nadere stukken ingezonden.

De zaak is vervolgens verwezen naar de meervoudige kamer van de rechtbank.

De behandeling van het beroep is, samen met de zaken 10/1374 en 11/790, voortgezet ter zitting van de meervoudige kamer van 23 oktober 2012, waar eiseres in persoon is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door N. Marinus.

2. Overwegingen

2.1 Het in dit geding aan de orde zijnde geschil wordt beoordeeld aan de hand van de navolgende bepalingen, zoals die luidden ten tijde als hier van belang (berekeningsjaar 2007).

Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: Awir) - voor zover hier van belang - is de partner van belanghebbende degene die hierna als eerste wordt genoemd:

a. de niet duurzaam gescheiden levende echtgenoot of geregistreerde partner.

Ingevolge artikel 1a, eerste lid, van de Wet op de huurtoeslag (hierna: Wht) is op deze wet de Awir, met uitzondering van artikel 6, eerste en tweede lid, van toepassing.

Ingevolge het derde lid wordt in afwijking van artikel 3, eerste lid, onder a, van de Awir in deze wet en de daarop berustende bepalingen de niet duurzaam gescheiden levende echtgenoot en geregistreerde partner uitsluitend als partner aangemerkt indien deze in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (hierna: GBA) op het adres van de huurder staat ingeschreven.

Ingevolge artikel 7, eerste lid van de Wht is het recht op en de hoogte van de huurtoeslag afhankelijk van de draagkracht, waaronder begrepen het vermogen, van de huurder, diens partner en de medebewoners.

Ingevolge artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wht wordt een huurtoeslag slechts toegekend als de huurder, diens partner alsmede degenen die medebewoner van de woning zijn, op het adres van die woning zijn ingeschreven in de GBA.

Ingevolge het tweede lid van dit artikel kan, in afwijking van het eerste lid, een huurtoeslag worden toegekend, als de onjuiste inschrijving in de GBA niet aan de huurder kan worden toegerekend.

Ingevolge artikel 6, derde lid, van de Awir kunnen bij regeling van Onze Minister in overeenstemming met Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid regels worden gesteld op basis waarvan iemand die in de GBA niet op zijn woonadres is ingeschreven, geacht wordt daarin wel op dat adres te zijn ingeschreven.

Ingevolge het vierde lid van dit artikel, voor zover hier van belang, wordt voor de toepassing van het derde lid naar de omstandigheden beoordeeld waar iemand woont.

Ingevolge artikel 3, tweede lid, van de Uitvoeringsregeling Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: Uitvoeringsregeling) wordt iemand die in de GBA niet op zijn woonadres is ingeschreven, geacht daarin wel op dat adres te zijn ingeschreven, indien blijkt dat sprake is van een onjuiste inschrijving in de GBA voor de periode tot aan de datum van adreswijziging als bedoeld in artikel 47, derde lid, van de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens .

In artikel 21, eerste lid, van de Awir is bepaald dat de Belastingdienst /Toeslagen een toegekende tegemoetkoming kan herzien:

a) op grond van feiten en omstandigheden waarvan de Belastingdienst/Toeslagen bij de toekenning redelijkerwijs niet op de hoogte kon zijn en op grond waarvan de tegemoetkoming vermoedelijk tot een te hoog bedrag is toegekend, of

b) indien de tegemoetkoming tot een te hoog bedrag is toegekend en de belanghebbende of zijn partner dit wist of behoorde te weten.

Ingevolge het derde lid kan een herziening op grond van dit artikel leiden tot een terug te vorderen bedrag.

Ingevolge artikel 26 van de Awir is de belanghebbende, indien een herziening van een tegemoetkoming of een herziening van een voorschot leidt tot een terug te vorderen bedrag dan wel een verrekening van een voorschot met een tegemoetkoming daartoe leidt, het bedrag van de terugvordering in zijn geheel verschuldigd.

2.2 De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden.

Eiseres is gehuwd met [naam partner] en woonde in de periode van 22 mei 2000 tot 3 maart 2009 op het adres [adres], alwaar zij stond ingeschreven in de GBA.

[naam partner] stond van 27 november 2006 tot 5 maart 2007 volgens het GBA ingeschreven in de gemeente Almere. Volgens informatie uit het GBA heeft [naam partner] van 5 maart 2007 tot 14 april 2008 in het buitenland (Marokko) verbleven en stond hij van 14 april 2008 tot 20 juni 2008 op het adres van eiseres ([adres]) ingeschreven. In de periode van 20 juni 2006 tot 15 juli 2008 verbleef [naam partner] volgens het GBA in Frankrijk. In de periode van 15 juli 2008 tot 26 september 2008 stond [naam partner] ingeschreven op het adres [ander adres] en vanaf 26 september 2008 wederom op het adres van eiseres, [adres].

Bij besluit van 12 november 2008 heeft verweerder de huurtoeslag van eiseres over 2007 definitief vastgesteld op een bedrag van € 2.876,00. Bij besluit van 12 mei 2009 heeft verweerder de definitieve huurtoeslag over 2007 herzien en vastgesteld op nihil. Voorts is daarbij een bedrag van € 2.876,00 van eiseres teruggevorderd.

2.3 Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat uit het onderzoek door de sociale recherche te Zwolle is gebleken dat eiseres is getrouwd met [naam partner] en dat zij en haar echtgenoot in de periode in geding niet duurzaam gescheiden van elkaar leefden, maar samenwoonden op het adres van eiseres. [naam partner] dient derhalve als toeslagpartner van eiseres te worden aangemerkt. Artikel 9, tweede lid van de Wht staat echter in de weg aan toekenning van huurtoeslag over het berekeningsjaar 2006. Hierbij acht verweerder van belang dat eiseres een verwijt kan worden gemaakt van de onjuiste GBA-inschrijving van [naam partner].

2.4 Namens eiseres is in beroep – kort samengevat – aangevoerd dat [naam partner] in het berekeningsjaar niet met eiseres op haar [adres] heeft samengewoond, zij duurzaam gescheiden van elkaar hebben geleefd en er in die periode aldus geen sprake is van een toeslagpartner. Eiseres acht de resultaten van het onderzoek door de sociale recherche aantoonbaar onjuist en heeft daartoe gesteld dat de door eiseres en haar echtgenoot afgelegde verklaringen niet bruikbaar zijn nu deze - gezien de onjuiste weergave van hetgeen zij hebben verklaard - niet door hen zijn ondertekend. Het regelmatige verblijf van [naam partner] bij eiseres was louter ingegeven door de omgang met zijn kinderen. Verder meent eiseres dat ten onrechte geen waarde wordt gehecht aan de door haar overgelegde ontlastende verklaringen van bekenden en/of buurtbewoners van eiseres en haar echtgenoot. Bovendien hebben de observaties van de sociale recherche niet kunnen aantonen dat de echtgenoot frequent op het adres van eiseres [adres] verbleef.

2.5.1 In geschil is of verweerder de (definitieve) tegemoetkoming huurtoeslag over het berekeningsjaar 2007 op juiste gronden heeft herzien en vastgesteld op nihil, als gevolg waarvan eiseres een bedrag van € 2.876,00 dient terug te betalen.

2.5.2 De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet langer in geschil is dat sprake is van een huwelijk tussen eiseres en [naam partner]. Partijen houdt enkel verdeeld de vraag of eiseres in de periode in geding duurzaam gescheiden leefde van haar echtgenoot en derhalve of [naam partner] in het kader van de huurtoeslag als toeslagpartner van eiseres moet worden aangemerkt.

De rechtbank overweegt allereerst dat naar vaste rechtspraak duurzaam gescheiden leven slechts wordt aangenomen indien ten aanzien van de gehuwden de toestand is ingetreden, dat, na de door beiden of één van hen gewilde verbreking van de echtelijke samenleving, ieder afzonderlijk zijn eigen leven leidt als ware hij niet met de ander gehuwd en deze toestand door hen beiden, althans één van hen, als bestendig is bedoeld (onder meer uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 22 augustus 2012, LJN: BX5258).

Naar het oordeel van de rechtbank is deze in de jurisprudentie omschreven toestand in het onderhavige geval niet is ingetreden. Hierbij acht de rechtbank van belang dat de Centrale Raad van Beroep (CRvB) op 13 maart 2012 (LJN: BV8894) uitspraak heeft gedaan op het door eiseres ingestelde hoger beroep inzake de intrekking van haar bijstandsuitkering over de periode 1 juli 2003 tot en met 11 november 2008, waarbij onder meer het volgende is overwogen:

“(…)

4.5. De Raad is op grond van de beschikbare gegevens van oordeel dat appellant ten tijde van belang zo vaak in of bij de woning van appellante aanwezig was dat niet gesproken kan worden van duurzaam gescheiden leven in voormelde zin. De frequente aanwezigheid van appellant op het adres van appellante blijkt onder andere uit in het proces-verbaal vermelde informatie uit het politieregister. Daaruit kan met betrekking tot de situatie in en rond de woning van appellante worden afgeleid dat regelmatig sprake was van betrokkenheid van appellant bij burenoverlast en burenruzies, dat appellant daar meermalen door de politie is aangehouden, dat aangiftes zijn gedaan van bedreiging en mishandeling door appellant en dat appellant is aangetroffen bij politiecontroles. Voorts blijkt uit drie verklaringen van met name genoemde buurtbewoners in de omgeving van de woning van appellante dat appellant gedurende vele jaren wordt gezien en herkend als (over)buurman. Ter zitting is door appellanten verklaard dat appellant in die tijd verslaafd was en veel problemen had en dat hij vaak naar de woning van appellante kwam om daar zijn kinderen te zien. Appellante vond het goed dat appellant zijn kinderen bezocht. Appellante wilde bevriend blijven met appellant, ook omdat ze wilde voorkomen dat hij hun kinderen mee zou nemen. Appellant kwam zo’n twee keer in de week langs bij de woning van appellante, soms ook in het weekend. Appellant sliep bij vrienden of in de auto bij de woning van appellante en wachtte dan tot negen uur ’s ochtends om zijn kinderen te bezoeken. De auto’s waarvan hij gebruik maakte waren van familie van appellante. Appellante had een auto op haar naam staan die ze zelf gebruikte en die ze ter beschikking stelde van appellant. Appellant kon in die tijd geen auto op zijn naam hebben omdat hij geen rijbewijs had. Appellanten presenteerden zich bij contacten met de buurtbewoners en de politie in [plaats] als een gezin. Anders dan door appellanten is gesteld, leiden voormelde feiten in onderling verband bezien, ondanks de voor ieder afzonderlijk feit door hen gegeven verklaring, tot de conclusie dat zij niet duurzaam gescheiden leefden. Volgens vaste rechtspraak van de Raad zijn de omstandigheden die tot een bepaalde leefvorm hebben geleid, de motieven van de betrokkenen en de aard van hun onderlinge relatie in dit kader niet van belang. Dit betekent dat appellante gedurende de onder 4.1 vermelde periode niet als zelfstandig subject van bijstand kon worden beschouwd (…)”.

De rechtbank sluit zich bij deze overwegingen aan en is met de CRvB van oordeel dat eiseres in de onderhavige periode, aldus ook in het berekeningsjaar 2007, niet duurzaam gescheiden heeft geleefd van haar echtgenoot.

Het betoog van eiseres dat verweerder niet zelf heeft onderzocht of eiseres en [naam partner] duurzaam gescheiden van elkaar leefden, faalt. Hiertoe overweegt de rechtbank dat de regionale sociale recherche Zwolle e.o. in het kader van de vraag of de bijstandsuitkering moest worden ingetrokken en teruggevorderd onderzoek heeft gedaan. Mede op grond van het verslag van dit onderzoek heeft de rechtbank Zwolle-Lelystad destijds geoordeeld dat niet gesproken kan worden dat eiseres en haar echtgenoot duurzaam van elkaar gescheiden leefden. Onder verwijzing naar jurisprudentie van de ABRvS (onder meer de uitspraak van 3 oktober 2012, LJN: BX8986), is de rechtbank van oordeel dat verweerder met juistheid eigen onderzoek naar de vraag of eiseres en haar echtgenoot duurzaam gescheiden van elkaar leefden onder deze omstandigheden niet nodig heeft geacht.

2.5.3 Voorts is de rechtbank van oordeel dat eiseres en haar echtgenoot [naam partner] in het berekeningsjaar 2007 hebben samengewoond op het adres van eiseres, en [naam partner], gelet op het bepaalde in artikel 6, derde en vierde lid, van de Awir juncto artikel 3, tweede lid, aanhef en onder c, van de Uitvoeringsregeling, geacht moet worden in het GBA ingeschreven te zijn op dit woonadres nu hij zich per 14 april 2008 en 26 september 2008 hierop (alsnog) heeft ingeschreven. De rechtbank wijst hierbij op de Toelichting bij de Uitvoeringsregeling (Stcrt. 27 december 2005, nr. 351, p. 31, blz. 3) waarin staat vermeld dat laatstgenoemd artikel ziet op gevallen waarin een partner of medebewoner zich ten onrechte niet bij de belanghebbende heeft ingeschreven in het GBA. Dit artikel van de Uitvoeringsregeling repareert dit door, als het GBA is aangepast, deze correctie voor de toepassing van de Awir met terugwerkende kracht te laten gelden.

2.5.4 Nu eiseres met haar echtgenoot [naam partner] niet duurzaam gescheiden heeft geleefd en [naam partner] geacht wordt ingeschreven te staan op zijn woonadres, heeft verweerder [naam partner] ingevolge artikel 1a, eerste lid, van de Wht terecht aangemerkt als toeslagpartner van eiseres. Hetgeen namens eiseres ter zake is aangevoerd, slaagt niet.

2.5.5 De rechtbank volgt verweerder echter niet in het standpunt dat artikel 9, tweede lid, van de Wht aan toekenning van huurtoeslag in de weg zou staan. Nu [naam partner] als toeslagpartner van eiseres geacht wordt in het GBA te zijn ingeschreven op zijn woonadres voldoet eiseres immers aan de voorwaarden van artikel 9, eerste lid, van de Wht . Reeds hierom is de uitzonderingssituatie zoals opgenomen in het tweede lid, nog daargelaten dat hierin in afwijking van het eerste lid een mogelijkheid is vastgelegd waarin een belanghebbende juist wèl in aanmerking kan worden gebracht voor huurtoeslag, niet aan de orde.

2.5.6 Het voorgaande brengt met zich dat verweerder ten onrechte het recht op huurtoeslag

heeft herzien en op nihil heeft vastgesteld. Het bestreden besluit kan geen stand houden en het beroep zal gegrond worden verklaard.

Nu [naam partner] voor het berekeningsjaar 2007 terecht als toeslagpartner is aangemerkt, dient als gevolg daarvan zowel het inkomen van eiseres als het inkomen van [naam partner] bij de vaststelling van de huurtoeslag in aanmerking te worden genomen. De rechtbank ziet geen mogelijkheid zelf in de zaak te voorzien nu zij niet beschikt over de inkomstengegevens van [naam partner]. Bovendien ligt het vaststellen van het juiste bedrag aan huurtoeslag, gelet op de benodigde specialistische kennis, bij uitstek op de weg van verweerder. Verweerder zal daarom een nieuw besluit op bezwaar moeten nemen, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen. Verweerder dient bij het nieuw te nemen besluit op bezwaar tevens een besluit te nemen over de vergoeding van de in bezwaar gemaakte proceskosten.

2.6 Er is aanleiding voor een veroordeling van verweerder in de proceskosten van eiseres. Met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht, zoals dat luidt na 1 januari 2013, worden ter zake van rechtsbijstand 2½ punten (à € 472,-) toegekend, waarbij een wegingsfactor 1 wordt gehanteerd. De verzochte reis- en verblijfskosten in verband met het bijwonen van de zittingen worden vastgesteld op een bedrag van (tweemaal € 13,74 = ) € 27,48.

3. Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt het bestreden besluit;

- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;

- bepaalt dat verweerder het betaalde griffierecht van € 41,00 aan eiseres vergoedt;

- veroordeelt verweer in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.207,48, te weten, € 1.180,00 terzake van verleende rechtsbijstand en € 27,48 terzake van reis- en verblijfskosten, te betalen aan de griffier van de rechtbank door storting op bankrekeningnummer 56.99.90.726 ten name van Ministerie van Justitie Zutphen (547), onder vermelding van het in de kop van deze uitspraak vermelde zaaknummer.

Deze uitspraak is gedaan door mr. D.S. de Vries, voorzitter, en mrs. J.H. van Breda en C.W.C.A. Bruggeman, leden. De beslissing is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 13 februari 2013.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag.

Afschrift verzonden op: 13 februari 2013.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature