U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Vindplaats:

Inhoudsindicatie:

Aansprakelijkheid belastingadviseur wegens door deze gemaakte beroepsfout in de uitvoering van de opdracht.

Uitspraak



vonnis

RECHTBANK OOST-NEDERLAND

Team kanton en handelsrecht

Zittingsplaats Zwolle

zaaknummer / rolnummer: C/07/196284 / HZ ZA 12-86

Vonnis van 27 maart 2013

in de zaak van

1 maatschap [A & B],

gevestigd te [plaats 1],

2. [A],

wonende te [plaats 1],

3. [B],

wonende te [plaats 1],

eisers,

advocaat mr. P. Stehouwer te Sneek,

tegen

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

CEB OVERIJSSEL BV,

gevestigd te Lettele,

gedaagde,

advocaat mr. J. Streefkerk te Voorburg.

Partijen zullen hierna [A & B] c.s. (dan wel maatschap [A & B], eiseres sub 1; [A], eiser sub 2; [B], eiseres sub 3) en CEB genoemd worden.

1 De procedure

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

de dagvaarding met 21 producties;

de conclusie van antwoord met 10 producties;

de conclusie van repliek met 1 productie;

de conclusie van dupliek met 1 productie;

- de akte uitlating van [A & B] c.s.

1.2.

Ten slotte is vonnis bepaald.

2 De feiten

2.1.

[A & B] c.s. exploiteren een varkenshouderij te [plaats 1] (Friesland). Tot april 2010 heeft CEB de administratie van [A & B] c.s. verzorgd.

2.2.

In verband met een uitbreiding van hun varkensbedrijf middels de bouw van een varkensstal hebben [A & B] c.s. aan CEB opdracht gegeven om te bewerkstelligen dat zij in aanmerking komen voor een tweetal fiscale faciliteiten – te weten: de Milieu Investeringsaftrek (hierna: MIA) en de Willekeurige (variabele) afschrijving milieu-investeringen (hierna: Vamil) – op grond van de Aanwijzingsregeling willekeurige afschrijving en investeringsaftrek milieu-investeringen 2008 (hierna: de Aanwijzingsregeling).

2.3.

Bij besluit van 30 januari 2008 heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Opsterland aan eiser sub 2 een reguliere bouwvergunning verleend voor het oprichten van een (duurzame) varkensstal op het perceel kadastraal bekend gemeente [plaats 2], [nummer], plaatselijk bekend [adres] te [plaats 1].

2.4.

Op 11 april 2008 heeft CEB ten behoeve van [A & B] c.s. een voorlopig certificaat Maatlat Duurzame Veehouderij (MDV) bij Verin – een door de Raad voor Accreditatie hiervoor aangewezen geaccrediteerde organisatie – aangevraagd.

2.5.

Op 25 april 2008 heeft CEB namens eiser sub 2 en eiseres sub 3, ieder afzonderlijk, voor het jaar 2008 bij het Bureau investeringsregelingen en willekeurige afschrijving van de Belastingdienst een melding MIA/Vamil ingediend. Dit bureau heeft bij brieven van 6 mei 2008 de ontvangst van deze meldingen aan CEB bevestigd. Daarin is voorts meegedeeld dat de meldingen voor technische beoordeling en advies zijn doorgezonden naar SenterNovem (thans: Agentschap NL).

2.6.

Bij brief van 27 augustus 2008 heeft Verin aan eiseres sub 1 meegedeeld dat haar bedrijf voldoet aan de zogenoemde Criteria en beoordelingsrichtlijnen Maatlat Duurzame Veehouderij – Varkens versie 1, 01 januari 2008. Op basis van de controlebevindingen heeft Verin aan eiser sub 1 voor de periode tot 27 augustus 2010 een drietal voorlopige certificaten verleend voor de stal met nummers D.1.3.11 (diercategorie: dragende zeugen), D.1.2.15 (diercategorie: kraamzeugen) en D.1.1.14.2 (diercategorie: gespeende biggen). Daarbij heeft Verin voorts meegedeeld dat eiser sub 1 ervoor dient te zorgen dat enkele weken voor deze datum een controle is uitgevoerd voor het definitieve certificaat.

2.7.

Bij brief van 29 oktober 2008 heeft SenterNovem, voor zover hier van belang, aan CEB verzocht om ten behoeve van de beoordeling van de meldingen MIA/Vamil te verstrekken:

“MDV-certificaat: een kopie van het (voorlopig) MDV-certificaat dat is afgegeven voor meldingsdatum (…)”.

2.8.

Bij brief van 24 december 2008 heeft CEB aan SenterNovem een nadere toelichting gegeven op de gang van zaken en de gevolgde werkwijze met betrekking tot de meldingen MIA/Vamil. In deze brief is onder meer het volgende opgenomen:

“Bij de start van de plannen (2007) was uitgegaan van melding bij bureau Irwa zonder certificering vooraf. Gaandeweg het proces gedurende de aanvraag werd duidelijk dat er in de regeling voor 2008 de eis opgenomen was dat certificering voorafgaand aan de melding bij bureau Irwa diende plaats te vinden. Hier liep de maatschap [A & B] dus tegen een knelpunt aan”.

2.9.

Bij afzonderlijke brieven van 4 maart 2009 heeft SenterNovem de inspecteur van de belastingdienst geadviseerd om de meldingen niet in aanmerking te laten komen voor de MIA/Vamil op de grond dat ten tijde van de melding geen voorlopig MDV-certificaat aanwezig was, zodat de investering niet voldoet aan de daaraan gestelde eisen. Een afschrift van deze adviezen heeft SenterNovem bij brieven van 12 maart 2009 aan CEB verstrekt. Daarin is voorts aangegeven dat tegen het advies van SenterNovem geen bezwaar of beroep kan worden aangetekend en voorts dat, als de inspecteur dit advies overneemt, tegen de vaststelling van de (voorlopige) aanslag bij de belastingsinspecteur bezwaar kan worden gemaakt.

2.10.

[A & B] c.s. hebben bij brief van 29 november 2010 CEB aansprakelijk gesteld voor de door hen beweerdelijk geleden schade als gevolg van het niet tijdig aanvragen van een voorlopig MDV-certificaat en het indienen van de meldingen MIA/Vamil, terwijl [A & B] c.s. op dat moment nog niet beschikten over een voorlopig MDV-certificaat. Daarin hebben [A & B] c.s. de schade voorlopig begroot op € 460.429,00.

2.11.

Bij afzonderlijke brieven van 16 februari 2011 heeft de Dienst Regelingen van het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie aan eiser sub 2 en eiseres sub 3 meegedeeld dat zij geen aanspraak kunnen maken op Vamil-compensatie.

2.12.

Bij e-mail van 16 maart 2011 heeft de schadeaansprakelijkheidsverzekeraar van CEB, Zurich Insurance plc, de aansprakelijkheidsstelling van [A & B] c.s. afgewezen.

3 De vordering

3.1.

[A & B] c.s. vorderen dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:

(1) CEB zal veroordelen om aan [A & B] c.s. te betalen een bedrag van

€ 189.660,00 uit hoofde van het “mislopen” van de Vamil, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119 a BW, althans de wettelijke rente over dit bedrag, vanaf 15 december 2010 tot aan de dag der algehele voldoening;

(2) CEB zal veroordelen om aan [A & B] c.s. te betalen een bedrag van

€ 2.008,72 uit hoofde van kosten ter voorkoming of beperking van schade en redelijke kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;

(3) zal verklaren voor recht dat CEB te kort is geschoten in de nakoming van de door [A & B] c.s. aan haar verstrekte opdracht en uit dien hoofde jegens hen schadeplichtig is ter zake van de omstandigheid dat [A & B] c.s. niet in aanmerking kunnen komen, althans zijn gekomen, voor de MIA, alsook CEB te veroordelen om aan [A & B] c.s. te voldoen de schade die [A & B] c.s. deswege hebben geleden en/of nog zullen lijden, waaronder begrepen eventuele boetes en/of naslagheffingen van de Belastingdienst, een en ander nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;

(4) CEB zal veroordelen in de kosten van deze procedure.

4 De beoordeling

4.1.

De rechtsverhouding tussen [A & B] c.s. en CEB is te kwalificeren als een overeenkomst van opdracht. Een opdrachtnemer is gehouden de zorg van een goed opdrachtnemer in acht te nemen (artikel 7:401 BW), waarbij het de vraag is of de opdrachtnemer heeft gehandeld zoals een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot (in dit geval: belastingadviseur) te werk zou gaan.

4.2.

[A & B] c.s. vorderen van CEB vergoeding van de schade die zij stellen te hebben geleden als gevolg van een door CEB gemaakte beroepsfout. Die fout zou kort gezegd daarin hebben bestaan dat CEB heeft verzuimd tijdig een voorlopig MDV-certificaat aan te vragen en dat, daarmee samenhangend, CEB op 25 april 2008 een aanvraag voor de MIA/Vamil heeft gedaan, terwijl [A & B] c.s. op dat moment nog niet over een voorlopig certificaat beschikten, waardoor [A & B] c.s. niet voor de MIA/Vamil in aanmerking zijn gekomen.

4.3.

CEB betwist dat zij toerekenbaar tekort is geschoten in haar opdracht. Volgens CEB heeft zij [A & B] c.s. voldoende vaak en duidelijk erop gewezen dat tijdig de nodige actie moet worden ondernomen en dat tijdig de nodige bescheiden moeten worden overgelegd. In dit verband verwijst CEB onder meer naar haar e-mails van 5 april 2008 en 12 april 2010 aan [A & B] c.s. en de verklaring van [C] van 6 april 2012. [C] heeft ten behoeve van eiseres sub 1 in 2007 en 2008 de tekeningen voor de aanvraag van de bouw- en milieuvergunning verzorgd. Voor zover moet worden geoordeeld dat CEB wel tekort is geschoten, dan is vanwege het trage handelen van [A & B] c.s. sprake van eigen schuld als bedoeld in artikel 6:101 BW althans dient de schade evenredig verdeeld te worden, aldus CEB.

4.4.

Tussen partijen is niet in geschil dat de melding MIA/Vamil uiterlijk binnen drie maanden na aanvang van de bouw diende plaats te vinden en dat de bouw (deels) aanving op 1 februari 2008, zodat de laatste dag waarop deze melding kon worden gedaan 1 mei 2008 was.

4.5.

Zoals [A & B] c.s. ook in de dagvaarding (punt 10) hebben aangehaald, is in de bijlage (Milieulijst milieu-investeringsaftrek en willekeurige afschrijving milieu-investeringen 2008) behorende bij de Aanwijzingsregeling ten aanzien van investeringen in een duurzame varkensstal (code F 1113) het volgende bepaald:

“bestemd voor: het houden van varkens in een stal waarvan is vastgesteld dat de stal voldoet aan de eisen van de Maatlat Duurzame Veehouderij, wat blijkt uit een voorlopig certificaat dat voor de meldingsdatum is afgegeven door een door de Raad voor Accreditatie hiervoor geaccrediteerde organisatie, en waarbij binnen twee jaar na afgifte van het voorlopig certificaat een definitief certificaat wordt overgelegd, dan wel binnen drie jaar een definitief certificaat wordt overgelegd volgens de dan vigerende Maatlat Duurzame Veehouderij” (onderstreping door de rechtbank).

4.6.

Door CEB is bij dupliek erkend dat voor het verkrijgen van een voorlopig MDV-certificaat geen definitieve bouwplannen en tekeningen van de veestal nodig zijn. Volgens CEB kan op basis van uitgebrachte offertes, de staltekening en de aanvragen voor een milieu- en bouwvergunning een voorlopig certificaat worden aangevraagd waarna wijzigingen kunnen worden aangebracht, bijvoorbeeld aan de hand van gewijzigde offertes. Nu door [A & B] c.s. is gesteld dat CEB voldoende tijdig over voormelde stukken beschikte en dit niet door CEB is weersproken, valt niet in te zien waarom CEB met het oog op de uiterste indieningsdatum van 1 mei 2008 niet eerder dan op 11 april 2008 het voorlopig certificaat bij Verin heeft kunnen aanvragen. Dat [A & B] c.s. volgens CEB als gevolg van gewijzigde plannen hebben verzuimd om tijdig de aanvraag milieuvergunning te voorzien van aangepaste, definitieve tekeningen en nieuwe offertes, is, wat daar verder ook van zij, voor de aanvraag van een voorlopig certificaat niet relevant.

4.7.

Kennelijk verkeerde CEB, gelet op het in rechtsoverweging 2.8 geciteerde deel uit haar brief van 24 december 2008 aan SenterNovem, in de veronderstelling dat de melding MIA/Vamil zonder voorafgaande certificering kon worden gedaan en is het haar gedurende het aanvraagproces op enig moment duidelijk geworden dat in de Aanwijzingsregeling de eis is opgenomen dat vóór de meldingsdatum een voorlopig MDV-certificaat is afgegeven. Van een redelijk bekwaam en redelijk handelend belastingadviseur als CEB mag echter worden verwacht dat zij zich bij de uitvoering van de overeenkomst tot opdracht houdt aan de toepasselijke wettelijke regels, waaronder de Aanwijzingsregeling. Uit het hiervoor in rechtsoverweging 4.5 geciteerde en onderstreepte deel volgt ondubbelzinnig dat de aanvrager moet beschikken over een voorlopig MDV-certificaat voordat hij een melding MIA/Vamil doet.

4.8.

De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat CEB niet heeft gehandeld zoals een redelijk bekwaam en redelijk handelend belastingadviseur te werk zou gaan waardoor zij jegens [A & B] c.s. tekort is geschoten in de nakoming van de door [A & B] c.s. aan haar verstrekte opdracht, zodat zij in beginsel aansprakelijk is voor de door [A & B] c.s. dientengevolge geleden of nog te lijden schade.

4.9.

CEB stelt dat sprake is van eigen schuld aan de zijde van [A & B] c.s. Daarvoor acht zij van doorslaggevend belang dat [A & B] c.s. als opdrachtgever en ondernemer zelf verantwoordelijk bleef voor een correcte naleving van de fiscale regels en termijnen waarop [A & B] c.s. door CEB en [C] meerdere keren is gewezen. Volgens CEB levert het trage handelen van [A & B] c.s. een causale bijdrage in de zin van artikel 6:101 BW op, welk verband volledig aan [A & B] c.s. moet worden toegerekend.

4.10.

Vast staat dat [A & B] c.s. aan CEB opdracht hebben gegeven om op basis van haar (fiscale) expertise te bewerkstelligen dat de door [A & B] c.s. gerealiseerde veestal in aanmerking komt voor de MIA/Vamil. Anders dan CEB stelt, omvat deze inspanningsverbintenis meer dan slechts een begeleidende rol. Daaronder valt het gehele aanvraagproces tot en met de besluitvorming daarop. Dit betekent dat CEB als opdrachtnemer primair verantwoordelijk is voor de voortgang van dit proces alsmede de termijnbewaking. Daar waar CEB de Aanwijzingsregeling niet, althans onvoldoende, heeft geraadpleegd en in het verlengde daarvan de termijn onzorgvuldig heeft bewaakt en [A & B] c.s. juist een beroep hebben gedaan op de expertise van CEB omdat zij die zelf niet in huis hebben, is geen plaats voor eigen schuld aan de zijde van [A & B] c.s.

4.11.

Uit het voorgaande volgt dat de door [A & B] c.s. gevorderde verklaring voor recht ten aanzien van de MIA toewijsbaar is. Daarbij neemt de rechtbank het volgende in aanmerking. Ingevolge de artikelen 16 en 20 Awr vervalt de bevoegdheid van de belastinginspecteur tot het vaststellen van een navorderingsaanslag c.q. een naheffingsaanslag door verloop van vijf jaren na het tijdstip waarop de belastingschuld is ontstaan respectievelijk door verloop van vijf jaren na het einde van het kalenderjaar waarin de belastingschuld is ontstaan of de teruggaaf is verleend. Deze termijnen zijn thans nog niet verstreken. Anders dan CEB stelt, ziet de rechtbank geen grond voor de conclusie dat de belastinginspecteur niet op de definitieve belastingaanslag 2008 van eiser sub 2 en eiseres sub 3 van 24 december 2010 respectievelijk 17 december 2010 zal terugkomen. Dat volgens CEB de belastinginspecteur ten tijde van bedoelde belastingaanslagen bekend was of redelijkerwijs bekend had kunnen zijn met het feit dat SenterNovem op 4 maart 2009 negatief heeft geadviseerd over de meldingen MIA/Vamil en dat eiser sub 2 en eiseres sub 3 ter zake van dit feit niet te kwader trouw zijn en de belastinginspecteur dus in deze geen bevoegdheid tot het vaststellen van een navorderingsaanslag toekomt, is nog maar de vraag. CEB heeft immers bij dupliek verklaard dat zij door middel van de belastingaangifte 2008 aanspraak heeft gemaakt op de MIA/Vamil, terwijl daarop geen recht bestond. Op 27 februari 2009 heeft SenterNovem aan CEB (telefonisch) meegedeeld dat de investering niet in aanmerking komt voor MIA/Vamil omdat ten tijde van de melding geen voorlopig certificaat aanwezig was. Het voorgaande betekent dat [A & B] c.s. ten aanzien van de MIA een rechtens te respecteren belang kunnen hebben bij de gevorderde verklaring voor recht.

4.12.

[A & B] c.s. hebben de door hun geleden schade met betrekking tot het mislopen van de Vamil begroot op € 189.660,00. Ter onderbouwing van dit bedrag hebben [A & B] c.s. een schadeberekening ingebracht.

4.13.

CEB stelt primair dat [A & B] c.s., uit hoofde van de op hun rustende schadebeperkingsplicht, ten onrechte geen bezwaar hebben gemaakt tegen de afwijzing van de Vamil-compensatie d.d. 16 februari 2011. Nu [A & B] c.s. dit hebben nagelaten, komt de gestelde schade op grond van artikel 6:101 BW voor hun eigen rekening, aldus CEB. Subsidiair voert CEB aan dat de door [A & B] c.s. begrote schade onjuist is. Volgens CEB bedraagt de schade in dit geval € 20.000,00 (afgerond), zijnde de afkoopsom volgens de door de Dienst Regelingen in deze te hanteren formule: 60% van het berekende rentenadeel (0,5 x WOZ – boekwaarde grond) x belastingspercentage (20%) x rentepercentage (2,5%) x ⅔ x afschrijvingsperiode).

4.14.

Vast staat dat SenterNovem aan de belastinginspecteur een negatief advies over de door CEB gedane melding MIA/Vamil heeft uitgebracht. Dat deze fiscale faciliteiten volgens CEB niettemin zijn toegekend, blijkt in elk geval niet uit de definitieve belastingaanslagen van eiser sub 2 en eiseres sub 3 over het jaar 2008. Daaruit kan hooguit worden afgeleid dat de MIA is verwerkt. [A & B] c.s. hebben bij repliek (punt 28 t/m 31) afdoende gesteld en door CEB is niet betwist dat zij niet voor Vamil-compensatie in aanmerking kwamen. Omdat [A & B] c.s. niet tijdig beschikten over een voorlopig MDV-certificaat, zijn zij niet in aanmerking gekomen voor de Vamil, op grond waarvan zij evenmin aanspraak kunnen maken op Vamil-compensatie. Hieruit volgt dat van [A & B] c.s. in redelijkheid niet verwacht kon worden dat zij van de mogelijkheid om binnen 14 dagen op de afwijzingsbrief van 16 februari 2011 te reageren, gebruik hadden gemaakt.

4.15.

De rechtbank stelt vast dat blijkens de opmerkingen onder de berekening van het volgens [A & B] c.s. door ABAB vastgestelde rentenadeel Vamil van

€ 189.660,00 geen accountantscontrole is toegepast en dat deze berekening ook overigens niet is voorzien van een accountantsverklaring. Verder is het uitgangspunt van deze berekening, de Vamil-investering van € 1.600.00,00, niet met stukken onderbouwd. Hieruit volgt reeds dat [A & B] c.s. het door hen gestelde schadebedrag met betrekking tot het mislopen van de Vamil niet inzichtelijk en verifieerbaar en daardoor niet aannemelijk hebben gemaakt.

4.16.

[A & B] c.s. hebben het door CEB bij antwoord berekende schadebedrag van € 20.000,00 niet weerlegd. Zij hebben daarop slechts gereageerd door aan te geven dat zij zich niet zullen verzetten indien de rechtbank zou besluiten om een deskundige te benoemen teneinde de omvang van de schade in verband met het mislopen van de Vamil vast te stellen. Met CEB is de rechtbank van oordeel dat deze repliek onvoldoende grondslag oplevert om daartoe te beslissen. Nu [A & B] c.s. voormeld schadebedrag op geen enkele wijze hebben betwist en dat bedrag is vastgesteld op basis van de door de Dienst Regelingen gehanteerde berekeningsformule voor het bepalen van het misgelopen rentevoordeel, is de rechtbank van oordeel dat daarvan kan worden uitgegaan. Hieruit volgt dat het gevorderde onder rechtsoverweging 3.1 sub 1 tot een bedrag van € 20.000,00 toewijsbaar is, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag van af 15 december 2010 tot de dag der algehele voldoening. Met CEB is de rechtbank van oordeel dat in dit geval van een handelsovereenkomst als bedoeld in artikel 6:119a BW geen sprake is – het betreft immers een vordering tot schadevergoeding –, zodat de in dat artikel geregelde handelsrente toepassing mist.

4.17.

Tot slot vorderen [A & B] c.s. vergoeding van vermogensschade als bedoeld in artikel 6:96, lid 2, aanhef en onder b, BW. Ter onderbouwing van deze vordering hebben [A & B] c.s. facturen van ABAB ingebracht waaruit zou moeten blijken dat zij redelijke kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid tot een bedrag van € 2.008,72 hebben gemaakt.

4.18.

CEB stelt dat uit gemelde facturen niet blijkt dat de door ABAB verrichte werkzaamheden zouden hebben gestrekt tot vaststelling van schade en/of aansprakelijkheid. Daarnaast vallen de gestelde kosten onder de rechtsbijstandsverzekering van [A & B] c.s. (Achmea Rechtsbijstand), aldus CEB.

4.19.

Onder artikel 6:96, lid 2, aanhef en onder b, BW vallen zowel expertisekosten als kosten van juridisch advies en verzameling van bewijs. Anders dan CEB stelt, is de rechtbank van oordeel dat de door [A & B] c.s. overgelegde facturen van ABAB zijn gespecificeerd, in die zin dat daaruit voldoende blijkt welke werkzaamheden ABAB heeft uitgevoerd met betrekking tot dit geschil. In de gegeven omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat de door [A & B] c.s. in dit verband gemaakte kosten redelijk zijn en voorts dat de door ABAB verrichte werkzaamheden redelijkerwijs noodzakelijk waren om schadevergoeding te verkrijgen. De stelling van CEB dat genoemde kosten onder de rechtsbijstandsverzekering van [A & B] c.s. vallen, is op geen enkele wijze onderbouwd, zodat daaraan voorbij wordt gegaan. Uit het voorgaande volgt dat de gevorderde vergoeding van vermogensschade tot een bedrag van € 2.008,72 (inclusief BTW) voor toewijzing in aanmerking komt.

4.20.

De slotsom is dat de vorderingen op de hierna te melden wijze voor toewijzing in aanmerking komen.

4.21.

CEB zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [A & B] c.s. worden begroot op:

- dagvaarding € 87,17

- griffierecht € 3.621,00

- salaris advocaat € 904,00 (maximaal 2 punten x tarief € 452,00)

Totaal € 4.612,17

5 De beslissing

De rechtbank

5.1.

verklaart voor recht dat CEB jegens [A & B] c.s. tekort is geschoten in de nakoming van de door [A & B] c.s. aan haar verstrekte opdracht ter zake de MIA;

5.2.

veroordeelt CEB tot vergoeding aan [A & B] c.s. van de schade die het gevolg is van de onder 5.1 bedoelde tekortkoming, welke schade dient te worden opgemaakt bij staat en dient te worden vereffend volgens de wet;

5.3.

veroordeelt CEB tot betaling van een bedrag van € 20.000,00 in verband met het “mislopen” van de Vamil, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag van af 15 december 2010 tot de dag der algehele voldoening;

5.4.

veroordeelt CEB tot betaling van een bedrag van € 2.008,72 in verband met de vaststelling van de schade en aansprakelijkheid, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag van af 1 maart 2012 tot de dag der algehele voldoening;

5.5.

veroordeelt CEB in de proceskosten, aan de zijde van [A & B] c.s. tot op heden begroot op € 4.612,17;

5.6.

verklaart dit vonnis, behoudens de beslissing onder 5.1, tot zover uitvoerbaar bij voorraad;

5.7.

wijst het meer of anders gevorderde af.

Dit vonnis is gewezen door mr. M.H.S. Lebens-de Mug en in het openbaar uitgesproken op 27 maart 2013.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature