U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:

Inhoudsindicatie:

De rechtbank veroordeelt verdachte voor poging tot doodslag, twee winkeldiefstallen en voor het bedreigen van een opsporingsambtenaar tot jeugddetentie voor de duur van 6 maanden met aftrek van voorarrest. De rechtbank gelast daarnaast de plaatsing van verdachte in een inrichting voor jeugdigen.

Uitspraak



vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht

Parketnummer: 01/845729-16

Datum uitspraak: 03 mei 2017

Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[Verdachte] ,

geboren te [Geboorteplaats verdachte] op [Geboortedatum verdachte] 1994,

wonende te [Adres verdachte] ,

thans gedetineerd te: JJI De Hunnerberg.

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 27 februari 2017 en 19 april 2017.

De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 30 januari 2017.

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:

1.

zij op of omstreeks 15 november 2016 te ’s-Hertogenbosch ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [Naam slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven, die [Naam slachtoffer 1] met een bijl op/tegen het hoofd heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:

zij op of omstreeks 15 november 2016 te ’s-Hertogenbosch aan [Naam slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een snee in het (voor)hoofd en/of een scheurtje in de schedel, heeft toegebracht door die [Naam slachtoffer 1] met een bijl op/tegen het hoofd te slaan;

meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:

zij op of omstreeks 15 november 2016 te ’s-Hertogenbosch ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [Naam slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, die [Naam slachtoffer 1] met een bijl op/tegen het hoofd heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

2.

zij op of omstreeks 28 oktober 2016 te ’s-Hertogenbosch met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een blik bier en/of een verzorgingsartikel, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [Naam winkel 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;

3.

zij op of omstreeks 30 oktober 2016 te ’s-Hertogenbosch met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een paar sokken en/of ondergoed en/of een bril, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [Naam winkel 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;

4.

zij op of omstreeks 30 oktober 2016 te ’s-Hertogenbosch [Naam slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [Naam slachtoffer 2] dreigend de woorden toegevoegd :"Ik kom zo dadelijk terug en schiet jou dwars door je kankerkop heen", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;

Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs

Het standpunt van de officier van justitie.

De officier van justitie heeft geconcludeerd tot een bewezenverklaring van hetgeen aan verdachte onder feit 1 primair, feit 2, feit 3 en feit 4 is ten laste gelegd.

Het standpunt van de verdediging.

De raadsman heeft verzocht om verdachte vrij te spreken van hetgeen haar onder feit 1 is ten laste gelegd. De raadsman meent dat de verklaringen van aangeefster, verdachte en overige getuigen dermate “gemankeerd” zijn, dat deze niet als betrouwbare bewijsmiddelen kunnen worden gebezigd.

De raadsman heeft zich ten aanzien van de overige ten laste gelegde feiten gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.

Het oordeel van de rechtbank.

Ten aanzien van feit 1:

De rechtbank is bij de waardering en selectie van de bewijsmiddelen uitgegaan van het navolgende.

[Naam slachtoffer 1] (hierna: aangeefster) en verdachte bevonden zich op 15 november 2016 met een aantal andere personen in een woning in ’s-Hertogenbosch.

Op enig moment zijn aangeefster en verdachte samen naar de gang gegaan waarbij aangeefster een hakbijl tegen haar hoofd heeft gekregen.

Verdachte heeft over dit incident zeer wisselende verklaringen afgelegd. Zij heeft ten overstaan van de politie eerst verklaard dat aangeefster zichzelf met de bijl heeft geslagen en vervolgens dat zij aangeefster heeft geslagen omdat zij haar wilde uitschakelen. Tijdens die laatste verklaring was zij duidelijk verward en is het verhoor onderbroken teneinde haar in de gelegenheid te stellen zich te herpakken. Verdachte heeft daarna - in aanwezigheid van haar raadsman - aangegeven bij haar eerste verhaal te blijven. Tijdens het tweede verhoor volhardde zij erin dat aangeefster de bijl pakte en die met kracht tegen haar (eigen) voorhoofd sloeg. Ter terechtzitting heeft verdachte geheel anders verklaard door te stellen dat aangeefster en zij beiden aan de hakbijl trokken waardoor deze per ongeluk tegen het hoofd van aangeefster aan kwam.

Gelet op deze tegenstrijdigheden acht de rechtbank de verklaringen van verdachte onbetrouwbaar. De rechtbank zal de verklaringen van verdachte daarom niet betrekken in de beoordeling van het bewijs.

Op dinsdag 15 november 2016 kreeg de politie de melding dat op het adres [Adres] te ’s Hertogenbosch iemand met een bijl op het hoofd geslagen zou zijn en dat de dader nog in de woning aanwezig zou zijn.

Ter plaatse werd een vrouw, aangeefster, met een bebloed gezicht aangetroffen. Verbalisanten zagen dat aangeefster een snee in haar voorhoofd had waar bloed uit kwam en dat naast haar een hakbijl tegen de muur stond. Verbalisanten hoorden dat aangeefster zei: “ze heeft me gewoon met een hakbijl in m’n kop gehakt”.

Op de vraag wie haar dit had aangedaan, hoorden verbalisanten aangeefster zeggen dat er een vrouw boven was en dat die het had gedaan.

Verbalisanten hebben vervolgens op de tweede verdieping van de woning verdachte, de enige vrouw aldaar, aangehouden.

Aangeefster heeft in haar aangifte ten overstaan van verbalisanten verklaard dat zij zag dat verdachte - toen zij met haar op de gang was - bukte en zich omdraaide en vervolgens geheel onverwacht en direct met een hakbijl met de scherpe kant op het hoofd van aangeefster sloeg.

Aangeefster zag dat het bloed uit haar hoofd spoot. Zij heeft de hakbijl van verdachte af kunnen pakken.

Aangeefster heeft tien dagen na haar aangifte een gelijkluidende verklaring afgelegd. Zij heeft aangegeven dat ze reageerde in een reflex door haar handen naar haar hoofd te brengen. Ze heeft het idee dat ze de klap nog wat heeft kunnen opvangen met haar armen/handen.

De rechtbank acht de verklaringen van aangeefster betrouwbaar en bruikbaar voor het bewijs. Zij heeft consistent en gedetailleerd verklaard. Bovendien worden haar verklaringen ondersteund door de verklaring van getuige [Naam 1] die aangeefster en verdachte hoorde schreeuwen en vechten op de gang waarbij hij aangeefster hoorde roepen: “laat los kankerwijf, waarom doe je dat?” en door de verklaring van getuige [Naam 2] , die aangeefster met een bebloed gezicht de kamer zag inlopen; aangeefster zei dat de verwonding was toegebracht door verdachte.

De rechtbank acht daarom bewezen dat verdachte aangeefster opzettelijk met een hakbijl tegen het hoofd heeft geslagen.

De rechtbank dient vervolgens de vraag te beantwoorden of er bij verdachte sprake is geweest van (voorwaardelijk) opzet op de dood van het slachtoffer.

Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is niet gebleken dat verdachte boos opzet had op de dood van aangeefster.

Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg - zoals hier de dood - is aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dat gevolg zal intreden. Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan deze kans, is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat zij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen).

Verdachte heeft -voor aangeefster totaal onverwacht- met de scherpe kant van een hakbijl richting het hoofd van aangeefster geslagen en haar daarmee daadwerkelijk op het hoofd geraakt.

Naar algemene ervaringsregels is de kans dat iemand komt te overlijden als gevolg van het slaan met de scherpe kant van een hakbijl op het hoofd aanmerkelijk. Dodelijk hersenletsel is hierbij te verwachten.

Op de foto’s van het letsel van aangeefster is een flinke snee in het (voor)hoofd te zien, die is gehecht.

Uit de geneeskundige verklaring betreffende aangeefster blijkt bovendien dat er sprake was van ernstig bloedverlies.

De gedragingen van de verdachte waren dan ook geëigend om de dood van aangeefster te kunnen laten intreden en kunnen naar de uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer te zijn gericht op de dood, dat het - behoudens contra-indicaties, waarvan uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting niet is gebleken - niet anders kan zijn dan dat verdachte zich van de aanmerkelijke kans op dit gevolg bewust is geweest en deze heeft aanvaard. Aldus heeft verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat aangeefster als gevolg van haar handelen zou komen te overlijden en is het opzet van verdachte in voorwaardelijke zin daarop gericht geweest.

De rechtbank acht daarom de ten laste gelegde poging tot doodslag wettig en overtuigend bewezen.

Ten aanzien van feit 2:

De rechtbank acht, gelet op de aangifte van [Naam slachtoffer 3] namens [Naam winkel 1] en de bekennende verklaring van verdachte wettig en overtuigend bewezen hetgeen hierna onder de bewezenverklaring is vermeld.

De rechtbank heeft gelet op het bepaalde in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen.

Ten aanzien van feit 3 en feit 4:

De rechtbank acht, gelet op de aangifte van [Naam slachtoffer 4] namens [Naam winkel 2], het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [Naam 3], de aangifte van [Naam slachtoffer 3] en de bekennende verklaring van verdachte wettig en overtuigend bewezen hetgeen hierna onder de bewezenverklaring is vermeld.

De rechtbank heeft gelet op het bepaalde in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte

1.

op 15 november 2016 te ’s-Hertogenbosch ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [Naam slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven, die [Naam slachtoffer 1] met een bijl op het hoofd heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

2.

op 28 oktober 2016 te ’s-Hertogenbosch met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een blik bier en een verzorgingsartikel, toebehorende aan [Naam winkel 1] ;

3.

op 30 oktober 2016 te ’s-Hertogenbosch met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een paar sokken en ondergoed en een bril, toebehorende aan [Naam winkel 2] ;

4.

op 30 oktober 2016 te ’s-Hertogenbosch [Naam slachtoffer 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [Naam slachtoffer 1] dreigend de woorden toegevoegd :"Ik kom zo dadelijk terug en schiet jou dwars door je kankerkop heen".

De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.

Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.

Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.

De officier van justitie heeft verzocht om het minderjarigenstrafrecht toe te passen.

De officier van justitie heeft ten aanzien van feit 1 primair, feit 2, feit 3 en feit 4 een jeugddetentie voor de duur van 6 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht gevorderd.

Ten aanzien van feit 1 primair heeft de officier van justitie de maatregel van plaatsing in

een inrichting voor jeugdigen gevorderd.

Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.

Het standpunt van de verdediging.

De verdediging heeft verzocht om- indien de rechtbank komt tot een bewezenverklaring van het onder feit 1 primair ten laste gelegde en toekomt aan de oplegging van een PIJ-maatregel - hierbij in het vonnis te adviseren dat deze maatregel in JJI de Hunnerberg ten uitvoer wordt gelegd.

De raadsman heeft verzocht om aan verdachte een jeugddetentie op te leggen die gelijk is aan de tijd die verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.

Het oordeel van de rechtbank.

Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.

De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.

Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag waarbij zij het slachtoffer met een hakbijl op het hoofd heeft geslagen.

Het feit dat het slachtoffer niet dodelijk is geraakt of ernstiger gewond is geraakt, is een toevallige omstandigheid die niet aan verdachte te danken is. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan.

Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan twee winkeldiefstallen.

Winkeldiefstallen zijn hinderlijke feiten die veel schade veroorzaken voor de gedupeerde bedrijven.

Verdachte heeft ook een buitengewoon opsporingsambtenaar bedreigd. Hiermee heeft zij de betrokken opsporingsambtenaar schrik en angst aangejaagd en heeft zij hem de nodige onrustgevoelens bezorgd. Daarnaast hebben dergelijke bedreigingen van opsporingsambtenaren een gezagsondermijnend effect.

De rechtbank rekent dit verdachte dan ook aan.

De rechtbank houdt voorts rekening met het navolgende.

Uit de rapportages van de kinder- en jeugdpsychiater [naam psychiater] en de GZ-psycholoog [naam psycholoog] volgt dat er bij verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis van haar geestvermogens in de zin van een autismespectrumstoornis (ASS). Hierdoor heeft zij forse sociaal-emotionele en maatschappelijke ontwikkelingsachterstanden met forse informatieverwerkingsproblemen. Ook is er sprake van verslavingsproblematiek (afhankelijkheid van soft- en harddrugs, thans gedeeltelijk in remissie).

Deze ziekelijke stoornis was ten tijde van het ten laste gelegde feit 1 ook aanwezig.

De psychiater en de psycholoog hebben geen uitspraken gedaan over de mate van toerekeningsvatbaarheid van verdachte, aangezien zij het onder feit 1 ten laste gelegde heeft ontkend.

De gedragsdeskundigen achten de kans op herhaling van soortgelijke strafbare feiten groot indien verdachte niet wordt behandeld en haar onvoldoende structuur wordt geboden.

Zij adviseren om ten aanzien van verdachte, gelet op haar zeer kwetsbare persoonlijkheidsontwikkeling, het minderjarigenstrafrecht toe te passen.

Gelet op de complexe problematiek alsmede de kwetsbaarheid en onrijpe sociaal-emotionele ontwikkeling adviseren beide gedragsdeskundigen een langdurige behandeling in een JJI in het kader van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel.

De rechtbank neemt deze conclusies over en maakt deze tot de hare.

Zowel de officier van justitie als de raadsman hebben, mede gelet op het advies van de gedragsdeskundigen, gevraagd om toepassing van het minderjarigenstrafrecht.

Uitgangspunt is dat een jongvolwassen verdachte die ten tijde van het strafbare feit meerderjarig is, volgens het volwassenenstrafrecht wordt berecht. De rechtbank kan echter voor adolescenten tot 23 jaar besluiten het adolescentenstrafrecht toe te passen, indien daartoe grond wordt gevonden in de persoonlijkheid van verdachte of de omstandigheden waaronder het feit is begaan.

De rechtbank ziet - gezien de rapportages van de psychiater en de psycholoog - in de persoonlijkheid van verdachte en de omstandigheden waaronder de poging tot doodslag is begaan aanleiding om op grond van artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht het adolescentenstrafrecht toe te passen. Dit houdt in dat een sanctie uit het sanctiearsenaal van het jeugdstrafrecht als opgesomd in artikel 77h van het Wetboek van Strafrecht kan worden opgelegd.

De rechtbank is van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving en gelet op de ernst van het bewezen verklaarde, waarbij de nadruk ligt op de poging tot doodslag, niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een jeugddetentie voor de duur van 6 maanden.

Voorts neemt de rechtbank het volgende in overweging.

De gedragsdeskundigen adviseren de plaatsing in een inrichting voor jeugdigen te gelasten. Zij hebben aangegeven dat oplegging van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel noodzakelijk is om het recidivegevaar, dat door hen als hoog wordt ingeschat, te beteugelen.

De gedragsdeskundigen zien een langdurige residentiële behandeling in een gesloten setting in een gedwongen kader om het (ernstige) gevaar voor anderen te verminderen als enige optie, omdat alternatieve trajecten tot op heden ontoereikend zijn gebleken en een noodzakelijke behandeling niet op andere wijze is te organiseren.

Uit de rapportages volgt ook dat oplegging van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel in het belang is van een zo gunstig mogelijke ontwikkeling van verdachte. De gedragsdeskundigen hebben in hun onderzoek verdachte (onder meer omschreven) als iemand waarbij sprake is van een ernstige psychiatrische stoornis die disfunctioneert op alle levensterreinen waarvoor zij behandeling behoeft.

De rechtbank stelt vast dat aan alle formele vereisten voor oplegging van de PIJ-maatregel is voldaan. Bij verdachte bestond ten tijde van het begaan van het bewezenverklaarde poging tot doodslag een gebrekkige ontwikkeling en ziekelijke stoornis van de geestvermogens.

De poging tot doodslag waarvoor verdachte wordt veroordeeld betreft een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving gevangenisstraffen van vier jaren of meer zijn gesteld.

De rechtbank is voorts van oordeel dat blijkens de rapportages van de gedragsdeskundigen de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van de PIJ-maatregel eist. Voorts is de rechtbank van oordeel dat blijkens het psychiatrisch en psychologisch rapport, alsmede blijkens de verklaring van de kinder- en jeugdpsychiater ter terechtzitting, de oplegging van de PIJ-maatregel in het belang is van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van verdachte.

De reclassering heeft in het rapport d.d. 16 februari 2017 aangegeven vooralsnog niet positief gestemd te zijn over de door de gedragsdeskundigen geadviseerde PIJ-maatregel.

De reclassering meent dat verdachte de consequenties van het overtreden van de voorwaarden binnen de PIJ-maatregel niet overziet. Zij verwachten met name problemen wanneer de reclassering in het kader van STP bij verdachte zal worden betrokken.

De rechtbank acht echter het nadrukkelijke advies van beide gedragsdeskundigen om aan verdachte een PIJ-maatregel op te leggen - welk advies door de kinder- en jeugdpsychiater ter terechtzitting uitvoerig en gemotiveerd is toegelicht - doorslaggevend bij de aan verdachte op te leggen afdoeningsmodaliteit.

Gelet op al het voorgaande is de rechtbank dan ook van oordeel dat de maatregel plaatsing in een inrichting voor jeugdigen, naast de op te leggen jeugddetentie, de enige passende sanctie is ter beveiliging van de maatschappij en ter bevordering van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van verdachte.

Gelet op het advies van de deskundige ter terechtzitting zal de rechtbank, overeenkomstig artikel 77v van het Wetboek van Strafrecht, hierbij adviseren dat verdachte ter uitvoering van de maatregel zal worden geplaatst in JJI De Hunnerberg.

De vordering van de benadeelde partij [Naam slachtoffer 3] .

Het standpunt van de officier van justitie.

De officier van justitie heeft verzocht om de vordering van de benadeelde partij geheel toe te wijzen.

Het standpunt van de verdediging.

De raadsman heeft zich ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.

Beoordeling. De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.

De rechtbank is van oordeel dat niet eenvoudig is vast te stellen of en in hoeverre deze gestelde immateriële schade in directe relatie staat tot het bewezen verklaarde feit, onder meer aangezien de bewijstukken thans ontbreken. Nader onderzoek naar de juistheid en omvang van de vordering (in zoverre) zou een uitgebreide nadere behandeling vereisen. De rechtbank is van oordeel dat daarom de behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.

De benadeelde partij kan deze onderdelen van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

De rechtbank zal, nu de vordering niet wordt toegewezen, de benadeelde partij veroordelen in de kosten. Deze kosten worden tot op heden begroot op nihil.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen 27, 45, 77c, 77i, 77s, 77v, 77gg, 285, 287, 310 van het Wetboek van Strafrecht.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:

Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt haar daarvan vrij.

Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:

T.a.v. feit 1 primair: poging tot doodslag T.a.v. feit 2: diefstal T.a.v. feit 3: diefstal T.a.v. feit 4: bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht verklaart verdachte hiervoor strafbaar.

legt op de volgende straf en maatregel.

T.a.v. feit 1 primair, feit 2, feit 3, feit 4: Jeugddetentie voor de duur van 6 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht .

T.a.v. feit 1 primair: Plaatsing in een inrichting voor jeugdigen.

Adviseert dat deze maatregel ten uitvoer zal worden gelegd in JJI De Hunnerberg.

T.a.v. feit 4: Niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij [Naam slachtoffer 3] in de vordering.

Veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van de verdachte tot op heden begroot op nihil.

Dit vonnis is gewezen door:

mr. H.M. Hettinga, voorzitter,

mr. H.A. van Gameren en mr. E. Boersma, leden,

in tegenwoordigheid van mr. A.J.H.L. Coppens, griffier,

en is uitgesproken op 3 mei 2017.

Mr. Boersma is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar wordt verwezen naar bijlagen betreffen dit de bijlagen bij het proces-verbaal van de politie eenheid Oost-Brabant (District ‘s-Hertogenbosch), registratienummer PL2100-2016253044.

Verklaring van [Naam slachtoffer 1] d.d. 16 november 2016 en verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting d.d. 19 april 2017.

Proces-verbaal van bevindingen d.d. 16 november 2016, proces-verbaal pag. 46.

Proces-verbaal van bevindingen d.d. 16 november 2016, proces-verbaal pag. 49.

Verklaring van [Naam slachtoffer 1] d.d. 16 november 2016, proces-verbaal pag. 27.

Verklaring van [Naam slachtoffer 1] d.d. 26 november 2016, proces-verbaal pag. 33.

Verklaring van [Naam 1] d.d. 15 november 2016, proces-verbaal pag. 42.

Verklaring van [Naam 2] d.d. 15 november 2016, proces-verbaal pag. 36.

Foto’s letsel van [Naam slachtoffer 1] , proces-verbaal pag. 30, 31 en 35.

Geneeskundige verklaring betreffende [Naam slachtoffer 1] d.d. 24 november 2016, proces-verbaal pag. 72.

Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar wordt verwezen naar bijlagen betreffen dit de bijlagen bij het proces-verbaal van de politie eenheid Oost-Brabant (District ‘s-Hertogenbosch), registratienummer PL2100-2016239981.

Landelijk aangifteformulier winkeldiefstal d.d. 28 oktober 2016, proces-verbaal pag. 9-10.

Verklaring van verdachte d.d. 28 oktober 2016, proces-verbaal pag. 2 en verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting d.d. 19 april 2017.

Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar wordt verwezen naar bijlagen betreffen dit de bijlagen bij het proces-verbaal van de politie eenheid Oost-Brabant (District ‘s-Hertogenbosch), registratienummer PL2100-2016241125.

Aangifteformulier winkeldiefstal d.d. 30 oktober 2016, proces-verbaal pag. 6.

Proces-verbaal van bevindingen d.d. 30 oktober 2016, proces-verbaal pag. 5.

Verklaring van [Naam slachtoffer 3] d.d. 30 oktober 2016, proces-verbaal pag. 7.

Verklaring van verdachte d.d. 30 oktober 2016, proces-verbaal pag. 17 en verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting d.d. 19 april 2017.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde wetgeving

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature