Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Vindplaatsen:

Inhoudsindicatie:

Misbruik van procesrecht aangenomen vanwege grote hoeveelheid Wob-verzoeken in combinatie met diverse bijkomende omstandigheden. De rechtbank is van oordeel dat het indienen van Wob-verzoeken niet is bedoeld om het ongenoegen over een bestuursorgaan te uiten.

Gepubliceerde uitspraken in deze zaak:

Uitspraak



RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats ’s-Hertogenbosch

Bestuursrecht

zaaknummer: SHE 15/6802

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 augustus 2016 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser,

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oss, verweerder

(gemachtigden: mr. N.N. Bontje, N. Laagland, S. Philipse en mr. E.C. Pietermaat).

Procesverloop

Bij besluiten van 22 juni 2015, 9 juli 2015, 20 juli 2015, 28 juli 2015 en 30 juli 2015 (de primaire besluiten) heeft verweerder een deel van eisers verzoeken om informatie op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) afgewezen.

Eiser heeft tegen de primaire besluiten bezwaar gemaakt.

Bij besluit van 27 augustus 2015 heeft verweerder het primaire besluit van 22 juni 2015 ingetrokken.

Bij besluit van 6 november 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder eisers bezwaren tegen de primaire besluiten niet-ontvankelijk verklaard.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Bij brief van 7 april 2016 heeft eiser een aanvullende reactie ingezonden en stukken overgelegd.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 april 2016. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

De rechtbank heeft deze zaak ter zitting gevoegd behandeld met vier andere zaken van eiser met de nummers SHE 16/263, SHE 16/401, SHE 16/403 en SHE 16/404. Na de zitting heeft de rechtbank deze zaken weer gesplitst ten behoeve van de uitspraken.

Overwegingen

1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.

Ten aanzien van 181 verzoeken om informatie

Verweerder heeft op 4 juni 2015 19 verzoeken, 9 juni 2015 19 verzoeken, 16 juni 2015 22 verzoeken, 19 juni 2015 62 verzoeken, 23 juni 2015 21 verzoeken, 26 juni 2015 19 verzoeken en 30 juni 2015 19 verzoeken, in totaal 181 verzoeken om informatie van eiser ontvangen.

Bij het primaire besluit van 22 juni 2015 heeft verweerder op één van de 19 op 4 juni 2015 door verweerder ontvangen verzoeken om informatie beslist.

Bij het primaire besluit van 9 juli 2015 heeft verweerder op alle 181 verzoeken om informatie van eiser beslist. Ten aanzien van 166 van deze verzoeken heeft verweerder geconcludeerd dat sprake is van misbruik van recht.

Eiser heeft tegen deze primaire besluiten bezwaar gemaakt.

Omdat verweerder bij het primaire besluit van 22 juni 2015 en het primaire besluit van 9 juli 2015 op hetzelfde, op 4 juni 2015 door verweerder ontvangen, verzoek om informatie had beslist, heeft verweerder bij besluit van 27 augustus 2015 het primaire besluit van 22 juni 2015 ingetrokken. Eisers bezwaar tegen het besluit van 22 juni 2015 heeft op grond van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van rechtswege mede betrekking op het (intrekkings)besluit van 27 augustus 2015 en het (vervangende) besluit van 9 juli 2015.

Ten aanzien van 1 verzoek om informatie

Verweerder heeft op 9 juni 2015 een verzoek om informatie van eiser ontvangen.

Bij het primaire besluit van 20 juli 2015 heeft verweerder op dit verzoek om informatie van eiser beslist en geconcludeerd dat sprake is van misbruik van recht. Hiertegen heeft eiser bezwaar gemaakt.

Ten aanzien van 140 verzoeken om informatie

Verweerder heeft op 19 juni 2015 3 verzoeken, 3 juli 2015 20 verzoeken, 8 juli 2015 20 verzoeken, 15 juli 2015 17 verzoeken, 22 juli 2015 80 verzoeken, in totaal 140 verzoeken om informatie van eiser ontvangen.

Bij het primaire besluit van 28 juli 2015 heeft verweerder op deze 140 verzoeken om informatie van eiser beslist. Ten aanzien van 136 van deze verzoeken heeft verweerder geconcludeerd dat sprake is van misbruik van recht. Hiertegen heeft eiser bezwaar gemaakt.

Ten aanzien van 1 verzoek om informatie

Verweerder heeft op 30 juni 2015 een verzoek om informatie van eiser ontvangen.

Bij brief van 29 juli 2015 heeft eiser verweerder in gebreke gesteld vanwege het overschrijden van de beslistermijn en daarbij aanspraak gemaakt op een dwangsom.

Bij het primaire besluit van 30 juli 2015 heeft verweerder op dit verzoek om informatie van eiser beslist en geconcludeerd dat sprake is van misbruik van recht. Hiertegen heeft eiser bezwaar gemaakt.

Ten aanzien van alle hiervoor genoemde verzoeken om informatie

2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de bezwaarschriften van eiser niet‑ontvankelijk verklaard. Verweerder heeft zich, onder verwijzing naar het advies van de commissie bezwaarschriften van 5 november 2015, op het standpunt gesteld dat het aantal door eiser ingediende verzoeken om informatie in combinatie met de overige geschetste feiten en omstandigheden leidt tot de conclusie dat sprake is van misbruik van recht.

3. Eiser heeft aangevoerd dat geen sprake is van misbruik van recht. Met het indienen van Wob-verzoeken wil eiser de hooghartige houding en het niet transparant (willen) zijn van de gemeente Oss aan de kaak stellen. Eiser ziet het indienen van Wob-verzoeken als ultieme en enige manier om openheid van zaken te krijgen.

4. De rechtbank stelt voorop dat bevoegdheden kunnen worden misbruikt. In artikel 3:13, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) is bepaald dat een bevoegdheid onder meer kan worden misbruikt door haar uit te oefenen met geen ander doel dan een ander te schaden of met een ander doel dan waarvoor zij is verleend of in geval men, in aanmerking nemende de onevenredigheid tussen het belang bij de uitoefening en het belang dat daardoor wordt geschaad, naar redelijkheid niet tot die uitoefening had kunnen komen. Artikel 3:13 van het BW is ingevolge artikel 3:15 van het BW ook van toepassing buiten het vermogensrecht, voor zover de aard van de rechtsbetrekking zich daartegen niet verzet. Volgens de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) verzet de bestuursrechtelijke aard van een rechtsbetrekking zich niet tegen toepassing van deze regel, die wordt bevestigd door artikel 3:3 en artikel 3:4, tweede lid, van de Awb , waarin voor bestuursorganen soortgelijke normen zijn neergelegd. Bovendien liggen soortgelijke normen – ook voor particulieren – besloten in artikel 6:15, derde lid, artikel 8:18, vierde lid, en artikel 8:75, eerste lid, van de Awb , welke bepalingen voorzien in sancties in geval van misbruik van bestuursprocesrechtelijke bevoegdheden.

5. Gelet op het voorgaande kan ingevolge artikel 3:13, gelezen in samenhang met artikel 3:15, van het BW , de bevoegdheid om bij de bestuursrechter beroep in te stellen niet worden ingeroepen voor zover deze bevoegdheid wordt misbruikt. Deze artikelen verzetten zich dus tegen inhoudelijke behandeling van een bij de bestuursrechter ingesteld beroep dat misbruik van recht behelst en bieden dan ook een wettelijke grondslag voor niet‑ontvankelijk-verklaring van een dergelijk beroep (zie onder meer de uitspraak van de Afdeling van 19 november 2014 met nummer ECLI:NL:RVS:2014:4129).

6. Voor het niet-ontvankelijk verklaren van een bij een rechter ingesteld rechtsmiddel wegens misbruik van recht zijn zwaarwichtige gronden vereist, aangezien met de niet‑ontvankelijkverklaring de betrokkene in feite het recht op toegang tot de rechter wordt ontzegd. Dit geldt temeer wanneer het gaat om een door een burger tegen de overheid ingesteld rechtsmiddel, gelet op de – soms zeer ver strekkende – bevoegdheden waarover de overheid beschikt, die een burger in de regel niet heeft. Dergelijke zwaarwichtige gronden kunnen volgens onder meer de hiervoor vermelde uitspraak van de Afdeling aanwezig zijn als rechten of bevoegdheden zodanig evident zijn aangewend zonder redelijk doel of zijn aangewend voor een ander doel dan waartoe zij gegeven zijn, dat het aanwenden van die rechten of bevoegdheden blijk geeft van kwade trouw. Een min of meer overmatig beroep op door de overheid geboden faciliteiten in het algemeen levert op zichzelf geen misbruik van recht op. Elk beroep op die faciliteiten brengt immers kosten met zich voor de overheid en benadeelt de overheid in zoverre. Wel kan het aantal malen dat een bepaald recht of een bepaalde bevoegdheid wordt aangewend, in combinatie met andere omstandigheden bijdragen aan de conclusie dat misbruik van recht heeft plaatsgevonden.

Hoewel de indiener van een Wob-verzoek ingevolge artikel 3, derde lid, van de Wob , geen belang bij zijn verzoek hoeft te stellen, laat dit onverlet dat de bevoegdheid tot het indienen van een Wob-verzoek met een bepaald doel is toegekend, namelijk dat in beginsel een ieder kennis kan nemen van overheidsinformatie, en dat misbruik van recht zich kan voordoen indien een bevoegdheid wordt aangewend voor een ander doel dan waarvoor zij is gegeven.

7. De rechtbank stelt vast dat eiser in de in deze zaak aan de orde zijnde periode van 4 juni 2015 tot en met 22 juli 2015, dus in een tijdsbestek van nog geen zeven weken, ten minste 323 Wob-verzoeken bij verweerder heeft ingediend. Ook heeft eiser een groot aantal ingebrekestellingen, klachten en bezwaarschriften ingediend, gerelateerd aan die Wob-verzoeken. Ook na de hier aan de orde zijnde periode heeft eiser grote hoeveelheden Wob-verzoeken en daaraan gerelateerde correspondentie bij verweerder ingediend. Eiser heeft verklaard dat hij deze hoeveelheid Wob-verzoeken en de daaraan gerelateerde hoeveelheid correspondentie heeft ingediend om de hooghartige houding en het niet transparant (willen) zijn van de gemeente Oss aan de kaak stellen. Bij de beantwoording van de vraag of sprake is van misbruik van recht, laat de rechtbank in het midden of sprake is van de door eiser gestelde houding en handelwijze van de gemeente. Zelfs als hiervan sprake zou zijn, moet worden beoordeeld of de handelwijze van eiser bij het indienen van de Wob-verzoeken en daaraan gerelateerde correspondentie en het vervolgens aanwenden van rechtsmiddelen tegen de besluiten van verweerder over deze verzoeken tot het oordeel leidt dat sprake is van misbruik van recht. In dit verband acht de rechtbank naast het zeer grote aantal Wob-verzoeken dat eiser binnen een kort tijdsbestek bij verweerder heeft ingediend, de volgende omstandigheden van belang.

8. Verweerder heeft eiser diverse malen verzocht om een door eiser ingediend Wob-verzoek te preciseren. Een voorbeeld hiervan is verweerders brief van 17 juni 2015 naar aanleiding van een Wob-verzoek van eiser van 9 juni 2015 waarin eiser heeft verzocht om alle documenten te ontvangen die het college heeft gebruikt om tot het besluit te komen om een onderzoek in te stellen naar de mogelijkheden voor windmolens.

9. In reactie op dit preciseringsverzoek van verweerder heeft eiser bij brief van 19 juni 2015 onder meer het volgende vermeld:

“(…) rond de windmolens bericht ik u dat ik zeer verrast en geschrokken ben door uw opmerking dat ik documenten zou hebben gevraagd uit een ‘in beginsel onbegrensde hoeveelheid documenten’.

(…)

Met excuses voor de vraag naar de ‘in beginsel onbegrensde hoeveelheid documenten’ informeer ik u dat u zich voor de afwikkeling van mijn WOB- verzoek van 9 juni 2015 mag beperken tot de documenten uit 2014 tot de dag dat u beschikt over mijn WOB-verzoek. (…)”

Vervolgens heeft eiser echter negen nieuwe afzonderlijke Wob-verzoeken ingediend over ditzelfde onderwerp, over de jaren 2005 tot en met 2013.

10. Deze handelwijze heeft eiser ook gehanteerd nadat verweerder hem had verzocht zijn Wob-verzoek van 9 juni 2015, waarin eiser had verzocht om alle documenten (zowel in- als extern) die betrekking hebben op zaken waarbij de gemeente Oss betrokken is geraakt bij de bestuursrechter in de periode 2005 tot en met heden, te preciseren. In dat geval resulteerde het aanvankelijk enige verzoek in 29 afzonderlijke verzoeken over ditzelfde onderwerp, gedifferentieerd naar soorten zaken – belastingkwesties (niet zijnde WOZ-kwesties), milieukwesties en WOB-procedures – en deze weer uitgesplitst naar de jaren 2005 tot en met 2013 dan wel 2015.

11. Naar het oordeel van de rechtbank had eiser kunnen en moeten begrijpen dat het aantal verzoeken door deze handelwijze alleen nog maar zou toenemen en dat verweerder met het verzoek om precisering in zijn brieven heeft bedoeld dat eiser wellicht een zeer uitgebreid verzoek zou kunnen begrenzen door aan te geven over welke periode hij documenten wenste te ontvangen. Zelfs als eiser de brieven van verweerder niet zo heeft begrepen, wijst de rechtbank erop dat verweerder onweersproken heeft gesteld dat eiser is doorgegaan met het indienen van afzonderlijke verzoeken per jaar, ook na de in de maanden juni en juli 2015 ingediende Wob-verzoeken. Uit de besluitvorming over de Wob-verzoeken van eiser van de maanden juni en juli 2015 blijkt duidelijk dat verweerder het indienen van gelijkluidende verzoeken per jaar niet wenselijk acht, dat dit meer werk oplevert en dat het als indicatie wordt betrokken bij de vraag of sprake is van misbruik van recht. Door desondanks door te gaan met het indienen van afzonderlijke Wob-verzoeken per jaar over hetzelfde onderwerp, heeft eiser ervoor gezorgd dat verweerder met nog meer Wob-verzoeken werd belast, terwijl hij in ieder geval na de primaire besluiten ervan op de hoogte had kunnen en moeten zijn dat het uitsplitsen van één Wob-verzoek in Wob-verzoeken over verschillende jaren en verschillende deelonderwerpen niet wenselijk was. De rechtbank ziet deze handelwijze als indicatie dat eiser verweerder bewust overmatig heeft belast met Wob-verzoeken. Voor zover eiser van mening is dat hij op een juiste wijze gehoor heeft gegeven aan verweerders verzoek om de door hem genoemde Wob-verzoeken te preciseren, volgt de rechtbank dit, gelet op het voorgaande, niet.

12. Nog een voorbeeld van het door eiser bewust overmatig belasten van verweerder met Wob-verzoeken ziet de rechtbank in de door eiser bij verweerder ingediende 71 verzoeken, alle van 22 juli 2015, waarbij eiser verweerder heeft verzocht om alle documenten over het opsporen van overgebleven explosieven uit de Tweede Wereldoorlog, beginnend in het jaar 1945 en lopend tot en met het jaar 2015.

13. De rechtbank ziet het voorgaande als een indicatie dat het eiser niet daadwerkelijk is te doen om het verkrijgen en openbaar maken van de door hem gevraagde informatie voor het door hem gestelde doel. Voor het daadwerkelijk verkrijgen van de gevraagde informatie is het immers van belang om een Wob-verzoek zo duidelijk mogelijk te formuleren, zodat er zo min mogelijk risico bestaat dat verweerder het verzoek verkeerd interpreteert en dat het gevraagde niet zo spoedig mogelijk kan worden verstrekt.

14. Een weinig coöperatieve houding van eiser ziet de rechtbank in eisers structurele weigering om aan verweerders verzoek te voldoen om bij eisers reactie op brieven van verweerder de datum van de brief en verweerders kenmerk te vermelden. Eiser heeft naar aanleiding van dat verzoek van verweerder in zijn brief van 7 april 2016 het volgende opgemerkt: “Mijn wijze van postverwerking heb ik al vaker bij het bestuursorgaan kenbaar gemaakt, doch het bestuursorgaan probeert vanuit haar getoonde hooghartige houding burgers, in dit geval ondergetekende, te dwingen het anders te doen als een gedresseerde aap en daar pas ik voor”. Vervolgens blijft eiser de door hem gebezigde registratie (A-codes dan wel 3R-codes) hanteren (ook in gevallen waarin het kenmerk van verweerder bekend is), ondanks dat verweerder heeft aangegeven dat hij die niet in zijn systeem kan verwerken. Dat het, zoals eiser zegt, slechts een verzoek van verweerder is, maakt niet dat het daaraan niet voldoen niet als weinig coöperatief kan worden gezien. Ook dit ziet de rechtbank als indicatie dat het eiser niet daadwerkelijk is te doen om het verkrijgen van een reactie op door hem verstuurde correspondentie, maar om het ambtelijk apparaat van verweerder nog verder te belasten. Het ligt immers in de rede dat eiser de kenmerken van verweerder zou vermelden als hij daadwerkelijk antwoord wenste op zijn correspondentie.

15. Ook heeft eiser verweerder ingebrekestellingen gestuurd met betrekking tot verzoeken om informatie die niet bekend waren bij verweerder. In reactie op verweerders verzoek om een kopie van het desbetreffende Wob-verzoek te overleggen, zodat verweerder dit verzoek alsnog in behandeling kon nemen, heeft eiser verweerder eerst in gebreke gesteld en vervolgens gewezen op de verschuldigdheid van de maximale dwangsom. Eerst bij deze laatste brief heeft eiser alsnog het door verweerder gevraagd, bij verweerder niet bekende, Wob-verzoek overgelegd.

Door op deze manier te reageren op verweerders verzoek om alsnog een kopie over te leggen van een verzoek dat, om wat voor reden dan ook, niet bij verweerder bekend is, heeft eiser er blijk van gegeven dat het hem niet gaat om het daadwerkelijk verkrijgen en openbaar maken van de gevraagde informatie. Door deze handelwijze heeft eiser het verweerder onmogelijk gemaakt om, binnen de naar aanleiding van de ingebrekestellingen geldende termijn van twee weken, alsnog een beslissing te nemen op de desbetreffende Wob-verzoeken. Los van de vraag of verweerder had behoren te beschikken over het desbetreffende Wob-verzoek, is het duidelijk dat als verweerder niet beschikt over een Wob-verzoek, het onmogelijk is om hierop te beslissen en het dus uitgesloten is dat eiser de informatie krijgt die hij stelt nodig te hebben voor het door hem gestelde doel. In dit verband acht de rechtbank ook relevant dat eiser op het verzoek van verweerder om een kopie van een bij verweerder onbekend Wob-verzoek te overleggen, heeft gereageerd met de opmerking dat deze pas worden overgelegd als verweerder een openstaande factuur betaalt, een opdracht ondertekent en een vooruitbetaling voor die opdracht doet.

16. Verweerder heeft bij zijn standpunt dat sprake is van misbruik van recht gesteld dat eiser bij het indienen van de Wob-verzoeken en daaraan gerelateerde correspondentie samenwerkt met [persoon A] , die net als eiser grote hoeveelheden Wob-verzoeken en daaraan gerelateerde correspondentie bij de gemeente Oss heeft ingediend. Eiser heeft ontkend dat sprake is van samenwerking. De rechtbank laat in het midden of sprake is van samenwerking tussen eiser en [persoon A] . Wat in elk geval wel kan worden vastgesteld, is dat zij samen een taart in de vorm van een hart hebben laten bezorgen bij de gemeente Oss ter gelegenheid van het indienen van het 1000e Wob-verzoek (waarbij zij dus hun individuele Wob-verzoeken bij elkaar hebben opgeteld). De rechtbank acht het in dit verband ook vermeldingswaardig dat eiser ter zitting heeft gezegd dat hij eerst een taart in de vorm van een bom wilde maken, maar dat hij hiervan heeft afgezien na de aanslagen in Parijs. Bij de hartvormige taart hebben eiser en [persoon A] het volgende gedicht gevoegd:

“Een hart voor de ambtenaren die zonder

kreunen en steunen wel oprecht en

transparant willen zijn.

Die gewoon hun werk willen doen zonder

van hogerhand opgelegd chagrijn.

En voor de wethouders en WOBine

resten de hartelijke groeten van Ton en

Martine”

17. Eiser heeft verklaard dat de taart was bedoeld voor de dames aan de balie bij de gemeente en als wake up-call voor verweerder. De rechtbank ziet het sturen van een taart voor het 1000e Wob-verzoek als een indicatie dat het eiser om de hoeveelheid Wob-verzoeken is te doen en niet om daadwerkelijk de informatie waarom hij in de Wob-verzoeken vraagt te verkrijgen en openbaar te maken. Het gedicht heeft bovendien een zekere treiterende ondertoon en ook dit duidt erop dat het eiser niet is te doen om de informatie te verkrijgen, maar om zijn ongenoegen over de gang van zaken bij verweerder te uiten.

18. Een andere omstandigheid die de rechtbank in dit verband van belang acht, is dat eiser diverse Wob-verzoeken heeft ingediend waarvan de rechtbank, gelet op de inhoud daarvan, ernstig betwijfelt of het eiser daadwerkelijk is te doen om het verkrijgen en openbaar maken van de door hem gewenste informatie voor het door hem gestelde doel.

19. Een voorbeeld hiervan is een Wob-verzoek van 3 juli 2015 waarin eiser het volgende heeft vermeld:

“(…)

Op de website oss.nl geeft u aan bij de omschrijving van uw missie: ‘Als gemeente staan wij midden in die gemeenschap, niet erboven’.

Helaas heb ik dat anders mogen ervaren en hoor met grote regelmaat mensen zeggen ‘de gemeente heeft schijt aan ons’(…).

(…)

Getriggerd door die woorden ben ik heel erg benieuwd hoeveel geld u uitgeeft aan toiletpapier binnen de gemeentelijke diensten. (…)”

20. Ook heeft eiser op 8 juli 2015 een Wob verzoek ingediend over speciale containers voor luiers en ander incontinentiemateriaal binnen de gemeente Oss en daarin het volgende vermeld:

“In een Wob-verzoek van 3 juli 2015 schreef ik u al dat ik mensen met regelmaat hoor zeggen ‘de gemeente heeft schijt aan ons’. Nu blijkt uit een artikel op de website van het Brabants Dagblad dat niet alleen figuurlijk, maar ook letterlijk het geval te zijn in Berghem, vanwege sluiting van de speciale container voor luiers en ander incontinentiemateriaal.

(…)

hoe verstandig vindt u het [dat] een van uw beheerders mensen op het idee brengt met de woorden: ‘Voor hetzelfde geld trekken ze een keer handschoenen aan en smeren ze heel de boel onder’?

Welke lering trekt u uit het voorgaande?

(…)”

21. Verder heeft eiser op 8 juli een Wob-verzoek ingediend over het door de gemeente beschikbaar stellen van € 200.000,– om kansarme/kwetsbare jongeren aan het werk te helpen en daarin het volgende vermeld:

“(…)en dat financieren met ‘geld dat nog op de plank lag’

Met deze brief verzoek ik u (…) beschikbaar te stellen (…) alle documenten die betrekking hebben [op] bovenstaande, waaronder

- specificatie van het aantal planken en plaatsen waar die zich precies bevinden;

(…)”

22. De rechtbank ziet in de voorgaande voorbeelden een indicatie dat het eiser niet daadwerkelijk is te doen om het verkrijgen en openbaar maken van de door hem gewenste informatie voor het door hem gestelde doel.

23. Ook heeft eiser in een fors aantal van zijn Wob-verzoeken en correspondentie met verweerder formuleringen gebruikt die naar het oordeel van de rechtbank ongepast, denigrerend, beledigend dan wel respectloos zijn.

24. Zo heeft eiser in zijn verzoek van 16 juni 2015 over de kosten van een bepaalde mailing en de facilitaire ondersteuning aan de Maasdijkmarathon het volgende vermeld:

“Naar aanleiding van uw schrijven van 8 juni 2015 (…) laat u weten geen antwoord te kunnen geven op de kosten van de desbetreffende mailing, die nota bene in week 24 nog eens soortgelijk werd herhaald.

Die onmacht begrijp ik, is ook niet zo heel erg. Thans verzoek ik u (…) openbaarmaking (…) [van] de volledige onderbouwing, registratie en specificatie van alle facilitaire ondersteuning aan de Maasdijkmarathon over alle jaren dat er van een dergelijke ondersteuning sprake was/is.

(…)

Na ontvangst van de gevraagde documenten zal ik zelf dan wel een poging ondernemen die kosten uit uw specificaties te halen(…).”

25. In zijn verzoek van 23 juni 2015 over massageactiviteiten in het gemeentehuis heeft eiser het volgende vermeld:

“(…) Met deze brief verzoek ik u (…)beschikbaar te stellen (…) alle documenten die betrekking hebben op genoemde activiteiten, waaronder:

- welke activiteiten in het gemeentehuis precies door (…) worden verzorgd met de toelichting of die activiteiten nu onder de noemer ‘paramedische zorg’ of onder ‘prostitutie’ vallen en of de mensen die gebruik maken van (…) ook van het einde ‘happy’ worden;

(…)”

26. In zijn reactie van 15 juli 2015 op een brief van verweerder heeft eiser het volgende vermeld:

“(…) Te beginnen wil ik u allereerst een dubbel compliment maken. Wat bent u goed in het ontmoedigen van de toegankelijkheid van de democratie op gemeentelijk niveau en de afbraak van voorzieningen (door voor de muziek uit te lopen) van zaken waar burgers baat bij hebben/hadden. U moet wel een bijzonder grote hekel hebben aan uw burgers om zo te handelen. Ondergetekende laat zich niet zomaar ontmoedigen.

(…)

Bij mijn werkzaamheden ten behoeve van mijn cliënten steeg uit de manier waarop ik informatie van u kreeg een onaangename onwelriekende geur op, beter gepreciseerd met de woorden: ‘een stank om bewusteloos van te raken’.

(…)

En dat laatste past natuurlijk niet bij de achterkamertjespolitiek die u zo graag bedrijft. (…)”

27. In zijn brief van 22 juli 2015 als reactie op een brief van verweerder heeft eiser het volgende vermeld:

“(…) De aanvulling op 15 juli 2015 was te wijten aan uw laakbaar handelen, waarvan de uitkomsten te lezen waren in het BD en te zien waren op D-TV, alwaar de burgemeester hypocriet verkondigde dat alles netjes zou worden afgewerkt. Ze deed zich misselijkmakend voor als ‘het braafste meisje van de klas’.

Het tempo waarin u de pers te woord staat is verbazingwekkend ten opzichte van uw ‘spel’ van tijdrekken, tegenwerken, traineren, afhouden en ontmoedigen dat u normaliter gebruikt. De reactie van (…) is glad en te beschouwen als een ultieme poging ‘recht te breien wat krom is’. Wederom leugenachtig van aard en geen blijk gevend van openheid en oprechtheid.

(…)

doch wel staat vast dat de heer [naam wethouder] loslippig is geweest in het café met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid dubbele tong. (…)”

28. Ook heeft eiser in zijn verzoek van 22 juli 2015 aangaande een onderzoek naar overgebleven explosieven uit de Tweede Wereldoorlog het volgende vermeld:

“(…) Ik vind het verheugend dat iemand in uw organisatie een helder moment heeft gekregen, maar ik vraag mij tegelijkertijd af of het u wellicht is ontgaan dat die oorlog inmiddels al 70 jaar achter ons ligt. (…)”

29. In zijn aanvullend bezwaarschrift van 7 september 2015 heeft eiser vermeld:

“(…) Als u ook eerdere correspondentie zonder enige vooringenomenheid had gelezen had u naar verwachting minstens op minder stupide wijze gereageerd(…).

U komt slechts met een herhaling van zetten bij hetgeen u als ‘spel’ beschouwt. Zoiets schijnt bij een bepaalde ziekte bij mensen op hoge leeftijd ook regelmatig voor te komen.

(…)

Met uw volhardende houding waarop u mij tegemoet treedt illustreert u eens temeer dat u de stank om bewusteloos van te raken rond uw beleid in stand wenst te houden

(…).”

30. Ook het gebruik door eiser van foto’s van de burgemeester uit de media en van (persoonlijke Facebookpagina’s van) bij de gemeente werkzame ambtenaren acht de rechtbank van een weinig respectvolle manier van handelen getuigen. Zo heeft eiser in zijn verzoek van 30 juni 2015 over het beleid over ongewenste intimiteiten binnen de muren van het gemeentehuis een foto geplaatst van een gemeenteambtenaar en onder meer het volgende vermeld:

“(…) Gelet op het plezier dat beiden hebben is hier overduidelijk sprake van een gewenste intimiteit.

(...)

Echter getriggerd door die mooie foto ben ik benieuwd geworden naar uw beleid ten aanzien van ongewenste intimiteiten binnen de muren van het gemeentehuis. (…)”

31. In zijn klacht en verzoek van 3 juli 2015 heeft eiser een foto geplaatst waarop de burgemeester is afgebeeld terwijl zij met drie anderen lachend voor een standbeeld poseert. De inhoud van dit verzoek is onder meer:

“(…)

Een burgemeester werd, blijkbaar tot voor kort, beschouwd als een hoogwaardigheids-bekleder/hoogwaardigheidsbekleedster. Daar past een liederlijke foto zoals hieronder niet echt bij. Respectloos gedrag dus!

(…)

Ik verzoek de desbetreffende hoogwaardigheidsbekleedster die uiterst links op de foto staat afgebeeld zich, als zij de gemeente Oss representeert (en dus ook mij vertegenwoordigd) zich waardig en formeel te gedragen zoals van een burgemeester mag worden verwacht. Amicaal omgaan met collega’s van andere steden is best, maar als een verliefde deerne op een collega gaan hangen alsof die zou zijn ‘versierd’ past beter bij een privébezoek aan een of andere kroeg. Gedraag u als een dame a.u.b.!

(…)”

32. De rechtbank ziet dit alles als een sterke indicatie dat het eiser niet zozeer is te doen om het daadwerkelijk verkrijgen van de gevraagde informatie en deze openbaar te laten zijn voor een ieder, maar veeleer als een manier om zijn ongenoegen over de burgemeester en een aantal ambtenaren te uiten. Daar is een Wob-verzoek niet voor bedoeld.

33. Vervolgens constateert de rechtbank dat verweerder per Wob-verzoek heeft beoordeeld of sprake is van misbruik van recht. Verweerder heeft, zoals blijkt uit de primaire besluiten, per verzoek onderzocht of het desbetreffende Wob-verzoek ziet op informatie die bij een ander bestuursorgaan berust of al openbaar is. In die gevallen heeft verweerder het desbetreffende verzoek doorgezonden naar het bestuursorgaan waar de gevraagde informatie berust of verwezen naar de vindplaats van de al openbare informatie. Ook heeft verweerder per Wob-verzoek onderzocht of het betrekking had op een onderwerp waarbij eiser enig inhoudelijk belang zou kunnen hebben. Verweerder heeft daarbij tot uitgangspunt genomen of het desbetreffende verzoek zag op een onderwerp waarover eiser al voor juni 2015 (het moment waarop het indienen van de grote hoeveelheid Wob-verzoeken is begonnen) om informatie had verzocht en of het zag op de directe omgeving van eiser. Indien dit niet het geval was, heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat sprake was van misbruik van recht. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder op deze wijze zorgvuldig gehandeld bij de afhandeling van het grote aantal door eiser ingediende Wob-verzoeken. De stelling van eiser dat hij vanuit zijn netwerk kan aantonen dat de Wob-verzoeken die bij hem als misbruik worden afgedaan – zoals het Wob-verzoek van 4 juni 2015 over criminaliteitscijfers – bij andere Wob-verzoekers wel worden behandeld, maakt dit oordeel niet anders. Dat een vergelijkbaar verzoek van een ander persoon wel in behandeling is genomen en van eiser niet, kan worden verklaard door de omstandigheid dat eiser dermate veel Wob-verzoeken en daaraan gerelateerde correspondentie heeft ingediend en heeft gehandeld zoals hierboven beschreven, waardoor verweerder is gaan onderzoeken of sprake was van misbruik van recht. Gesteld noch gebleken is dat deze andere persoon ook op deze wijze heeft gehandeld. Van een ongelijke behandeling, zoals eiser heeft gesteld, is dan ook geen sprake.

34. De rechtbank komt uiteindelijk tot de conclusie dat in dit geval sprake is van zwaarwichtige gronden als bedoeld in rechtsoverweging 6 en komt daarom tot het oordeel dat het beroep van eiser niet-ontvankelijk is wegens misbruik van recht. Uit de handelwijze van eiser blijkt dat het hem niet is te doen om de in de Wob-verzoeken gevraagde informatie daadwerkelijk te verkrijgen en openbaar te maken, maar om het ambtelijk apparaat van de gemeente zeer zwaar te belasten en op die manier zijn ongenoegen over de gang van zaken bij de gemeente te uiten op een uiterst respectloze manier. Eiser heeft de bevoegdheid om Wob-verzoeken in te dienen en rechtsmiddelen aan te wenden dan ook gebruikt voor een ander doel dan waarvoor zij is bedoeld op een wijze die blijk geeft van kwade trouw. Aan de overige beroepsgronden van eiser wordt gelet op het voorgaande niet meer toegekomen.

35. Uit het voorgaande volgt dat sprake is van kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht door eiser. Dat biedt grond, zoals ook in artikel 8:75, eerste lid, van de Awb is bepaald, om eiser te veroordelen in de kosten die verweerder in verband met de behandeling van het beroep heeft moeten maken. De rechtbank is van oordeel dat in dit geval sprake is van samenhangende zaken als bedoeld in artikel 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb), zodat zij de samenhangende zaken van eiser, geregistreerd onder de nummers SHE 15/6802, SHE 16/263, SHE 16/401, SHE 16/403 en SHE 16/404, als één zaak ziet. De proceskosten stelt de rechtbank op grond van het Bpb voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.488,– (1 punt voor het indienen van het verweerschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 496,– en, gelet op het bepaalde in de bijlage bij het Bpb, onder C2, een wegingsfactor 1,5). Het totaal door eiser te vergoeden bedrag van € 1.488,– wordt gelijkelijk verdeeld over deze vijf zaken.

Beslissing

De rechtbank:

 verklaart het beroep niet-ontvankelijk;

 veroordeelt eiser in de proceskosten tot een bedrag van € 1.488,–, gelijkelijk te verdelen over de zaken SHE 15/6802, SHE 16/263, SHE 16/401, SHE 16/403 en SHE 16/404 en te betalen aan verweerder.

Deze uitspraak is gedaan door mr. M.H. Dworakowski-Kelders, rechter, in aanwezigheid van P.L.M.M. Mulders, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 augustus 2016.

griffier rechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde jurisprudentie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature