Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Vindplaatsen:

Inhoudsindicatie:

Kindgebonden budget, zorgtoeslag en huurtoeslag. Verzekeraar heeft letselschade vergoed door op grond van een vaststellingsovereenkomst een lumpsum te betalen. Immateriële schade?

Tussen partijen is in geschil of recht bestaat op kindgebonden budget, zorgtoeslag en huurtoeslag over het berekeningsjaar 2013. De rechtbank is van oordeel dat, nu vast staat dat ten minste een deel van de uitgekeerde lumpsum betrekking heeft op de vergoeding van immateriële schade, uit de rechtspraak van de Afdeling volgt dat het bewijsrisico ten aanzien van de precieze omvang daarvan niet (geheel) bij eiseres mag worden gelegd. De rechtbank draagt verweerder op om een nieuw besluit te nemen.

Dit is een samenvatting van de uitspraak van de rechtbank. Bij verschil tussen deze samenvatting en de volledige uitspraak is de uitspraak beslissend.

Uitspraak



RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen

Bestuursrecht

zaaknummer: LEE 16/1053

uitspraak van de meervoudige kamer van 1 maart 2017 in de zaak tussen

[eiseres] , te [plaats] , eiseres

(gemachtigde: [gemachtigde] )

en

de Belastingdienst/Toeslagen, verweerder

(gemachtigden: drs. R. Visscher, mr. M. Vossen en drs. J.L. Linskens).

Procesverloop

Bij formulier "Verzoek Bijzonder vermogen toeslagen" heeft eiseres verweerder verzocht om voor het berekeningsjaar 2013 rekening te houden met bijzonder vermogen van [toeslagpartner] , eiseres' toeslagpartner (hierna: [toeslagpartner] ).

Bij besluit van 17 oktober 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek afgewezen. Eiseres heeft bezwaar gemaakt.

Bij besluit van 16 januari 2016 (het bestreden besluit) is verweerder niet tegemoet gekomen aan het bezwaar.

Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting van de enkelvoudige kamer heeft plaatsgevonden op 16 augustus 2016. Eiseres heeft zich niet laten vertegenwoordigen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. R. Visscher. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst.

Bij brief van 24 augustus 2016 heeft de rechtbank verweerder verzocht om een nader standpunt in te nemen ten aanzien van de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) 6 november 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:1792, www.rechtspraak.nl).

Verweerder heeft bij brief van 30 augustus 2016 gereageerd.

Bij brief van 29 november 2016 heeft de rechtbank aan partijen medegedeeld dat het beroep door een meervoudige kamer zal worden behandeld.

Het onderzoek ter zitting van de meervoudige kamer heeft plaatsgevonden op 17 januari 2017. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. Vossen en drs. J.L. Linskens.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van het volgende.

1.1.

[toeslagpartner] , de partner van eiseres, is op of omstreeks 18 juli 2007 slachtoffer geworden van een verkeersongeval, waarbij hij is gewond geraakt. Bij het ongeval was [bestuurder] betrokken als bestuurder van een personenauto, die bij N.V. Univé Schade, gevestigd te Assen (hierna: Univé) tegen wettelijke aansprakelijkheid was verzekerd conform de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen. Univé heeft de aansprakelijkheid erkend.

1.2.

Er is voor het jaar 2013 kindgebonden budget, zorg- en huurtoeslag aangevraagd. Aanvrager van de zorg- en huurtoeslag is [toeslagpartner] , aanvrager van het kindgebonden budget is eiseres.

1.3.

Er is een vaststellingsovereenkomst van 12 oktober 2012 tussen [toeslagpartner] en Univé, als aansprakelijkheidsverzekeraar van [bestuurder] . Overeengekomen is dat Univé € 303.000,– zal betalen aan [toeslagpartner] , zijnde een zogenoemde lumpsum (een totaalbedrag zonder differentiatie naar aard). Daaruit is het volgende citaat afkomstig:

"[…]

Benadeelde verleent aan Univé en haar verzekerde, tegen ontvangst van de hiervoor genoemde slotuitkering, algehele en finale kwijting voor iedere vordering die uit hoofde van smartengeld, materiële schade (zoals bijvoorbeeld extra kosten van vervoer, kleding en huishoudelijke hulp), verlies van arbeidsvermogen en van zelfwerkzaamheid, verhoogde kans op werkloosheid, wettelijke rente of andere geleden en te lijden schade, bekend of onbekend.

[…]"

1.4.

Bij besluit van 8 augustus 2014 is het kindgebonden budget voor het berekeningsjaar 2013 definitief vastgesteld op € 0,–. Medegedeeld is dat eiseres het voorschot van € 1.938,– moet terugbetalen plus te betalen rente ad € 7,–. Eiseres heeft bezwaar gemaakt. Bij het bezwaarschrift is een formulier "Verzoek bijzonder vermogen" gevoegd dat is ondertekend op 29 juli 2014.

1.5.

Bij besluit van 5 september 2014 is de huurtoeslag voor het berekeningsjaar 2013 definitief vastgesteld op € 0,–. Medegedeeld is dat [toeslagpartner] het voorschot van € 1.160,– moet terugbetalen plus te betalen rente ad € 8,–.

1.6.

Bij brief van 11 juli 2015 heeft verweerder [toeslagpartner] verzocht om informatie, naar aanleiding van zijn verzoek om rekening te houden met bijzonder vermogen.

1.7.

[toeslagpartner] heeft op 22 juli 2015 informatie bij verweerder ingediend. Daarbij heeft hij een kopie van de vaststellingsovereenkomst meegezonden. In de toelichting is vermeld dat aan Univé de vraag is voorgelegd of het gaat om materiële of immateriële schadevergoeding.

1.8.

Bij brief van 26 juli 2015 heeft [toeslagpartner] nadere informatie verstrekt naar aanleiding van het verzoek om informatie van verweerder. Hij heeft een afschrift overgelegd van een brief van 22 juli 2015 van [schadebehandelaar] , schadebehandelaar team personenschade bij Univé. Daaruit is het volgende citaat afkomstig:

"Naar aanleiding van uw brief van 18 juli deel ik u het volgende mee.

Het uitgekeerde bedrag is in overleg met uw belangenbehartiger, [belangenbehartiger] van Tijbout Letselschade tot stand gekomen. Het is een zgn lumpsumbedrag waarbij niet specifiek is aangegeven welk bedrag voor de immateriele schade bedoeld is.

[…]"

1.9.

Bij besluit van 7 september 2015 heeft verweerder aan [toeslagpartner] medegedeeld dat verweerder op 29 augustus 2014 [toeslagpartner] bezwaar tegen de beschikking huurtoeslag 2013 heeft ontvangen, dat hij het bezwaar beschouwt als een verzoek om bij de berekening huurtoeslag 2013 rekening te houden met bijzonder vermogen en dat het verzoek wordt afgewezen.

1.10.

Bij brief van 19 september 2015 heeft verweerder verzocht om informatie, naar aanleiding van het verzoek van eiseres om rekening te houden met bijzonder vermogen.

1.11.

Eiseres heeft op 21 september 2015 informatie bij verweerder ingediend. Bij brief van 21 september 2015 hebben eiseres en [toeslagpartner] het verzoek om rekening te houden met het bijzonder vermogen nader toegelicht. Zij hebben daarbij nogmaals afschriften van de vaststellingsovereenkomst en de brief van Univé (zie 1.3 en 1.8) overgelegd.

1.12.

Bij het primaire besluit heeft verweerder het verzoek afgewezen ten aanzien van de het kindgebonden budget, de zorgtoeslag en de huurtoeslag voor het berekeningsjaar 2012 [de rechtbank leest: 2013, en verwijst in dit verband naar pagina 4, tweede alinea van het verweerschrift van 9 augustus 2016, waarin wordt opgemerkt dat in de titel en aanhef 2012 wordt genoemd, maar dat het 2013 betreft]. Eiseres heeft bezwaar gemaakt.

1.13.

Bij besluit van 13 november 2015 is de zorgtoeslag voor het berekeningsjaar 2013 vastgesteld op € 0,–. Medegedeeld is dat [toeslagpartner] het voorschot van € 1.716,– moet terugbetalen, plus te betalen rente ad € 93,– (beschikkingsnummer [beschikkingsnummer] ).

1.14.

Bij besluit van 13 november 2015 is de definitieve berekening van de huurtoeslag voor het berekeningsjaar 2013 aangepast en vastgesteld op € 0,– (beschikkingsnummer [beschikkingsnummer] ).

1.15.

Bij brief van 12 december 2015 heeft verweerder aan eiseres medegedeeld dat hij het bezwaar niet kan behandelen omdat hij aanvullende informatie van eiseres nodig heeft.

1.16.

Bij het bestreden besluit is verweerder niet tegemoet gekomen aan het bezwaar.

2. Tussen partijen is in geschil of verweerder terecht het verzoek om voor het berekeningsjaar 2013 rekening te houden met bijzonder vermogen van [toeslagpartner] heeft afgewezen.

3. Eiseres stelt dat verweerder het vermogen dat is ontstaan door uitvoering van de vaststellingsovereenkomst buiten beschouwing had moeten laten voor de toepassing van de Wet op het kindgebonden budget, de Wet op de zorgtoeslag en de Wet op de huurtoeslag. Volgens eiseres ontbeert het bestreden besluit de vereiste deugdelijke motivering.

3.1.

Verweerder stelt zich op het standpunt dat geen recht op huurtoeslag bestaat omdat ten aanzien van de aanvrager over het berekeningsjaar voordeel uit sparen en beleggen als bedoeld in artikel 5.2 van de Wet inkomstenbelasting 2001 in aanmerking is genomen. Voorts stelt hij zich op het standpunt dat geen recht op zorgtoeslag en kindgebonden budget bestaat omdat de grondslag sparen en beleggen van eiseres en [toeslagpartner] in het berekeningsjaar 2013 meer bedraagt dan € 80.000,–. Ook bestaat er geen recht op huurtoeslag. Omdat bij het beroepschrift geen stukken zijn overgelegd en de gevraagde bewijsstukken niet kunnen worden overgelegd, terwijl uit de overgelegde stukken niet voldoende is gebleken welk gedeelte van de lumpsum materiële of immateriële schadevergoeding betreft, kan het deel van het vermogen dat volgens eiseres niet meegerekend mag worden niet buiten beschouwing worden gelaten.

In reactie op het verzoek van de rechtbank van 24 augustus 2016 heeft verweerder naar voren gebracht dat uit de uitspraak van de AbRS niet volgt dat hij in alle gevallen waarbij een beroep wordt gedaan op het buiten beschouwing laten van een immateriële schadevergoeding, zelfstandig de hoogte hiervan moet vaststellen. Hij is hierin uiterst terughoudend, temeer omdat het vaststellen van een immateriële schadevergoeding bij uitstek een zaak van verzekeraars is waarvoor specifieke kennis is vereist, aldus verweerder. Daarom is het aan degene die een beroep doet op bijzonder vermogen (waaronder een immateriële schadevergoeding) om zelf met bewijsstukken aan te tonen dat er sprake is van bijzonder vermogen en wat de hoogte hiervan is. Afhankelijk van de bewijsstukken die overgelegd worden, beziet verweerder of tegemoet kan worden gekomen aan het verzoek. Volgens verweerder is dit in lijn met de wijze waarop hij overige grondslagen die als bijzonder vermogen een rol kunnen spelen bij toeslagen beoordeelt. Ook in die gevallen wordt een belanghebbende geacht bewijsstukken aan te leveren. Indien hieraan niet kan worden voldaan kan het recht op de toeslag niet vastgesteld worden. Dit is in vaste rechtspraak van de AbRS bovendien bevestigd, aldus verweerder.

3.2.

De rechtbank oordeelt als volgt.

3.2.1.

De rechtbank begrijpt de uitspraak van de AbRS van 6 november 2013 aldus dat een verzekering die ertoe strekt de schadelijke gevolgen van blijvende invaliditeit geheel of gedeeltelijk op te vangen, in beginsel (ook) strekt ter vergoeding van immateriële schade en dat verweerder de onmogelijkheid om een onderscheid te maken tussen materiële schade enerzijds (die niet valt onder artikel 9, eerste lid, aanhef, onder b, ten eerste, van de Uitvoeringsregeling Awir ) en immateriële schade anderzijds (die daar wel onder valt) niet, althans niet zonder nadere motivering, geheel voor rekening van de belanghebbende kan brengen. De rechtbank overweegt voorts dat vast staat dat ten minste een deel van de uitgekeerde lumpsum betrekking heeft op de vergoeding van immateriële schade (zie 1.3 en 1.8).

3.2.2.

Verweerder heeft in het besluit op bezwaar als volgt gemotiveerd waarom hij niet tegemoetkomt aan het bezwaar van eiseres:

"[…]

Het merendeel van de schadevergoedingen betreft materiële schadevergoedingen. U geeft aan dat uw vermogen bestaat uit immateriële schadevergoeding. Echter, uit de door u bijgevoegde bewijsstukken is niet expliciet een duidelijke scheidslijn aangegeven tussen het materiële en het immateriële deel van de schadevergoeding, waardoor dus niet te bepalen is wat de hoogte van het smartengeld is. Tevens heeft u niet gereageerd op onze brief van 12 december 2015 met kenmerk BZW-13 waarin wij vragen om met bewijsstukken aan te tonen wat de hoogte van het smartengeld is. Daarom hebt u geen recht op kindgebonden budget, zorg- en huurtoeslag 2013.

[…]"

Naar het oordeel van de rechtbank verdraagt deze motivering zich niet met hetgeen is overwogen onder 3.2.1. De rechtbank heeft hierbij voorts verweerders nadere standpunt ten aanzien van de uitspraak van de AbRS van 6 november 2013 betrokken. Naar de kern genomen staat verweerder immers een andere verdeling van de bewijs(voerings)last en het daaruit voortvloeiende bewijsrisico voor dan de verdeling die volgens de AbRS rechtens is. De rechtbank ziet in de uitspraak van de AbRS geen aanleiding voor het oordeel dat de bewijs(voerings)last, overeenkomstig het nadere standpunt van verweerder, zó dient te worden verdeeld dat het aan eiseres is om aannemelijk te maken welk deel van de schadevergoeding is betaald ter vergoeding van immateriële schade.

4. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit, omdat het is genomen in strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht , in verbinding met artikel 47 van de Awir en artikel 9 van de Uitvoeringsregeling Awir. Ter uitvoering van deze uitspraak dient verweerder alsnog te bepalen welk deel van de uitgekeerde lumpsum hij als immateriële schadevergoeding aanmerkt. Vervolgens dient hij – in een te nemen besluit op het bezwaar van eiseres – te bepalen of, en zo ja, tot welk bedrag, recht bestaat op huurtoeslag, zorgtoeslag en kindgebonden budget over het berekeningsjaar 2013.

De rechtbank doet geen tussenuitspraak. Het geschil tussen partijen is principieel van aard, een tussenuitspraak is in dit geval daarom doelmatig noch efficiënt.

5. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.

6. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 990,– (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting van de meervoudige kamer, met een waarde per punt van € 495,– en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt het bestreden besluit;

- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;

- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 46,– (zegge: zesenveertig euro) aan eiseres te vergoeden;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 990,– (zegge: negenhonderdnegentig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

Deze uitspraak is gedaan door mr. E.M. Visser, voorzitter, en mr. T.F. Bruinenberg en mr. A. Heidekamp, leden, in aanwezigheid van mr. D.H. ter Beek, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 maart 2017.

griffier voorzitter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde jurisprudentie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature