Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Zittingsplaats:

Inhoudsindicatie:

Volgt.

Uitspraak



RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht

Locatie Groningen

parketnummer 18/830363-16

vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d.

24 april 2017 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1992 te [geboorteplaats] ,

wonende te [woonplaats] ,

thans verblijvende in de P.I. Alphen aan den Rijn, HvB Maatschapslaan te Alphen aan den Rijn, Maatschapslaan 1.

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van

10 april 2017.

Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. M. Aalmoes, advocaat te Amsterdam.

Het openbaar ministerie werd ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. S.E. Eijzenga.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:

hij op of omstreeks 8 september 2016 te Groningen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet,

-die [slachtoffer] met beide armen van achteren om de nek heeft/hebben geklemd en/of

naar de grond gewerkt en/of

-die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, met kracht en met geschoeide voeten tegen het hoofd en/of elders tegen het lichaam heeft/hebben geschopt, en/of meermalen, althans eenmaal, met gebalde vuisten in het gezicht en/of tegen het hoofd en/of elders tegen het lichaam van die [slachtoffer] heeft/hebben geslagen, zulks terwijl die [slachtoffer] op de grond lag en/of zat en/of

-die [slachtoffer] , die op haar knieen zat, bij haar nek heeft/hebben vastgepakt en haar hoofd voorover heeft/hebben geduwd en/of (vervolgens) met kracht die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, in het gezicht en/of tegen het hoofd en/of elders tegen het lichaam heeft/hebben geschopt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat

hij op of omstreeks 08 september 2016 te Groningen tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet

-die [slachtoffer] met beide armen van achteren om de nek heeft/hebben geklemd en/of

naar de grond gewerkt en/of

-die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, met kracht en met geschoeide voeten

tegen het hoofd en/of elders tegen het lichaam heeft/hebben geschopt, en/of meermalen, althans eenmaal, met gebalde vuisten in het gezicht en/of tegen het hoofd en/of elders tegen het lichaam van die [slachtoffer] heeft/hebben geslagen, zulks terwijl die [slachtoffer] op de grond lag en/of zat en/of

-die [slachtoffer] , die op haar knieen zat, bij haar nek heeft/hebben vastgepakt en haar hoofd voorover heeft/hebben geduwd en/of (vervolgens) met kracht die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, in het gezicht en/of tegen het hoofd en/of elders tegen het lichaam heeft/hebben geschopt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

Beoordeling van het bewijs

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft geconcludeerd dat het primair ten laste gelegde medeplegen van een poging tot doodslag kan worden bewezen.

Het standpunt van de verdediging

De raadsvrouw heeft primair betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het primair en subsidiair ten laste gelegde, omdat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is voor het feit dat verdachte op 8 september 2016 in Groningen is geweest.

Subsidiair heeft de raadsvrouw betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het medeplegen van een poging tot doodslag. Niet kan worden bewezen dat er sprake was van een aanmerkelijke kans op de dood. Om te bepalen of er sprake was van een aanmerkelijke kans op de dood zijn de intensiteit van het schoppen en het uiteindelijke letsel van het slachtoffer van belang. Op de camerabeelden is niet waar te nemen dat de verdachten tegen het hoofd van het slachtoffer hebben geschopt. De hoofdwond van het slachtoffer is een huidwond en niet een barstwond. Daarnaast was er sprake van gering bloedverlies.

Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven. Ieder bewijsmiddel is -ook in onderdelen- slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.

Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van Politie Noord-Nederland d.d. 10 september 2016, opgenomen op pagina 95 van het dossier met nummer 2016257131 d.d. 1 november 2016, inhoudende als verklaring van [slachtoffer] :

Ik ben op 8 september 2016 naar de school " [naam] " in Selwerd te Groningen gegaan. Ik heb mij omgedraaid naar [naam] en heb haar gevraagd wat de bedoeling was. Ik zag dat [naam] geen tijd had om te reageren omdat ik vanachter door een jongen in een nekklem werd beetgepakt en vervolgens met kracht op de grond werd gegooid. Toen ik op de grond was gegooid lag ik in een soort foetushouding en zag ik en voelde ik dat de jongen welke mij op de grond had gegooid met kracht tegen mijn hoofd aan begon te trappen. Een andere jongen heeft mij ook geschopt tegen mijn hoofd, dit hoorde ik van [naam] . Ik werd steeds tegen mijn hoofd aangetrapt en heb mij proberen af te weren met mijn armen. Ik voelde op een gegeven moment dat mijn hoofd en gezicht nat werden van het bloed.

Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor van Politie Noord-Nederland d.d. 5 oktober 2016, opgenomen op pagina 168 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van medeverdachte [naam] :

Ik heb gehoord dat zij het waren, ik heb later ook van [naam] en [verdachte] gehoord dat zij het zijn geweest. Toen ik bij school was waren [naam] en [verdachte] bij mij thuis. Zij hebben het gedaan.

De verklaring van medeverdachte [naam] , afgelegd ten overstaan van de rechter-commissaris op 13 maart 2017, inhoudende:

[naam] en [verdachte] hadden bij mij overnacht. Ze stelden zich voor als [verdachte] en [naam] . Zij waren de personen die bij die ruzie met [slachtoffer] kwamen. Ze waren de nacht ervoor naar Groningen gekomen. Met [verdachte] en [verdachte] bedoel ik dezelfde persoon.

Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen met bijlagen van Politie Noord-Nederland d.d. 6 oktober 2016, opgenomen op pagina 195 van voornoemd dossier, inhoudende als relatering van verbalisant:

Ik sprak met [naam] . Ik liet haar de foto's zien van [naam] en

[verdachte] . Deze foto's waren genomen door de politie Amsterdam toen [naam] en [verdachte] daar op 20 september 2016 waren aangehouden voor heling. Ik liet [naam] de foto zien van verdachte [naam] . Zie bijlage 1 bij dit proces-verbaal van bevindingen. Ik vroeg haar: "Wie is dit?" Ik hoorde [naam] antwoordden: " [naam] ". Vervolgens liet ik de foto zien van verdachte [verdachte] . Zie bijlage 2 bij dit proces-verbaal van bevindingen. Ik vroeg haar: "En wie is dit"? Ik hoorde [naam] antwoorden: " [verdachte] ".

Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor van Politie Noord-Nederland d.d. 12 oktober 2016 met bijlagen, opgenomen op pagina 301 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [naam] :

De twee jongens die de vrouw hebben mishandeld zijn bekenden van [naam] . Ik heb ze wel eens bij [naam] thuis gezien. Eén van de jongens heet " [naam] " en de andere iets met " [naam] of [verdachte] ". Ik herken ze op de camerabeelden die u mij laat zien. U laat mij 3 foto's zien. Op foto 1 staan [naam] , [naam] en ik. Op foto 2 staat [naam] en op foto 3 [verdachte] .

Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van Politie Noord-Nederland d.d. 5 oktober 2016, opgenomen op pagina 205 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als relatering van verbalisant:

Op 4 oktober 2016 heb ik, verbalisant [naam] , een filmpje bekeken op de mobiele telefoon van [naam] . Ik zag het volgende:

Rechts in het scherm komt een jongeman aangelopen, gekleed in een trainingspak, kleur zwart met een lichtblauwe bies op de bovenarmen en het onderbeen, naar later blijkt verdachte [verdachte] . Direct loopt hij naar aangeefster [slachtoffer] toe, pakt haar met beide armen om haar nek en hals en trekt haar naar de grond (00.44).

[verdachte] slaat [slachtoffer] met zijn rechtervuist met kracht in het gelaat en schopt met zijn

rechterbeen met kracht vol in haar gezicht. [slachtoffer] komt hierdoor al liggend op de weg terecht.

[verdachte] slaat [slachtoffer] met zijn vuisten op het hoofd. [naam] pakt het haar van [slachtoffer] vast in de nek en drukt het hoofd van haar naar beneden (00.53).

[verdachte] schopt vervolgens met zijn rechterbeen met kracht vol in het gelaat van [slachtoffer] .

Tevens is er op beeld een tweede jongeman zichtbaar. Deze is gekleed in een effen blauw shirt, een blauwe trainingsbroek met 3 felle verticale strepen op de zijkant en badslippers van het merk Adidas. Deze jongeman, naar later blijkt verdachte [naam] , slaat [slachtoffer] ook diverse malen met zijn rechtervuist op haar gezicht en hoofd (00.53). [slachtoffer] is door de slag in haar gezicht "groggy" en wil overeind kruipen. Op het moment dat ze weer zit schopt [naam] met zijn linkervoet met kracht op het achterhoofd van [slachtoffer] (00.59).

[verdachte] schopt hierna ook nog eens met zijn rechtervoet met volle kracht op het hoofd van [slachtoffer] .

Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte van Politie Noord-Nederland d.d. 8 september 2016, opgenomen op pagina 105 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [naam] :

Op 8 september 2016 ging ik met [slachtoffer] naar [naam] . Ik heb de twee jongens zo hard zien slaan en schoppen dat ik dacht dat [slachtoffer] niet meer ging opstaan. Dit ging echt zo hard, dit was niet normaal. Ik zag haar hoofd bij elke trap heel hard naar achteren klappen.

Een geneeskundige verklaring, op 14 september 2016 opgemaakt en ondertekend door dr. E.F.M. Veldhuis, chirurg niet praktiserend, opgenomen op pagina 104 van voornoemd dossier, voor zover inhoudende, als zijn/haar verklaring:

Betreft: [slachtoffer] . Forse zwelling linkerzijde voorhoofd met hematoom. Meerdere kleine hematomen gezicht. Meerdere krasverwondingen gelaat. Barstwond behaarde hoofd. Hematoom bovenarm. Wond gelijmd. Geschatte duur van de genezing: weken.

Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.

Medeverdachte [naam] en getuige [naam] hebben verdachte herkend als een van de mannen die te zien is op de beelden, waarvan een beschrijving onder de bewijsmiddelen is opgenomen. Zij kennen beiden verdachte persoonlijk en de rechtbank heeft geen aanleiding aan hun verklaring hieromtrent te twijfelen. De rechtbank stelt dan ook op grond hiervan vast dat de mannen die te zien zijn op de camerabeelden en geweldshandelingen verrichten tegen aangeefster verdachte en medeverdachte [naam] zijn.

Uit het dossier volgt niet dat verdachte zogenoemd "vol" opzet had op het intreden van de dood van het slachtoffer. Daarom moet worden beoordeeld of verdachte voorwaardelijk opzet had op de dood van het slachtoffer.

De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg -zoals hier de dood- aanwezig is indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zo’n kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard.

Naar algemene ervaringsregels brengt het meermalen met kracht schoppen tegen het hoofd, op de wijze zoals verdachte en de medeverdachte dat hebben gedaan, een aanmerkelijke kans met zich dat het slachtoffer ten gevolge daarvan komt te overlijden. Het hoofd is een kwetsbaar en vitaal onderdeel van het lichaam. Een verwonding aan het hoofd of de hersenen kan snel tot de dood leiden. Verdachte moet zich daarvan bewust zijn geweest. Dat in dit geval het letsel beperkt is gebleven, is naar het oordeel van de rechtbank niet aan verdachte en zijn medeverdachten te danken geweest.

De rechtbank is daarnaast van oordeel dat de verrichte geweldshandelingen gelet op de wijze waarop deze zijn verricht, te weten met forse kracht en meermalen, naar hun uiterlijke verschijningsvorm kunnen worden aangemerkt als zozeer te zijn gericht op de dood van het slachtoffer dat het -behoudens contra-indicaties, waarvan hier niet is gebleken- niet anders kan zijn dan dat verdachte die kans heeft aanvaard.

Gelet op het voorgaande acht de rechtbank het onder 1 primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het primair ten laste gelegde bewezen, met dien verstande dat:

hij op 8 september 2016 te Groningen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet,

-die [slachtoffer] met beide armen van achteren om de nek heeft geklemd en naar de grond gewerkt en

-die [slachtoffer] meermalen met kracht en met geschoeide voeten tegen het hoofd en tegen het lichaam heeft geschopt, en meermalen met gebalde vuisten in het gezicht en tegen het hoofd van die [slachtoffer] en tegen het lichaam heeft geslagen, zulks terwijl die [slachtoffer] op de grond lag en/of zat en

-die [slachtoffer] , die op haar knieën zat, bij haar haar heeft vastgepakt en haar hoofd voorover heeft geduwd en vervolgens met kracht die [slachtoffer] meermalen tegen het hoofd en tegen het lichaam heeft geschopt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.

In de tenlastelegging voorkomende schrijffouten of kennelijke misslagen worden verbeterd gelezen. Verdachte is hierdoor niet in zijn belangen geschaad.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:

Primair: medeplegen van poging tot doodslag

Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden met aftrek.

Bij het bepalen van de eis heeft de officier van justitie rekening gehouden met de ernst van het feit en de gevolgen van het strafbare feit voor het slachtoffer.

Standpunt van de verdediging

De raadsvrouw heeft zich niet uitgelaten over de strafmaat.

Oordeel van de rechtbank

Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting, het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsvrouw.

De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van een poging tot doodslag. Het slachtoffer is hierbij onder meer meermalen hard tegen het hoofd getrapt terwijl zij op de grond lag. Door het handelen van verdachte en de medeverdachten is een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Daarnaast hebben zij haar pijn en letsel toegebracht. Uit de ter zitting voorgelezen slachtofferverklaring blijkt dat het slachtoffer door het handelen van verdachte tot op de dag van vandaag last heeft van fysieke en geestelijke problemen. Daarnaast ervaart zij sinds het gebeuren een gevoel van onveiligheid op straat. Een dergelijk feit schokt ook de rechtsorde en veroorzaakt gevoelens van onveiligheid in de samenleving.

De rechtbank is van oordeel dat alleen een langdurige gevangenisstraf een passende bestraffing is voor deze zeer ernstige vorm van geweld. Bij de strafoplegging heeft de rechtbank er rekening mee gehouden dat verdachte geen openheid van zaken heeft gegeven en dat hij geen verantwoordelijkheid heeft genomen voor het door hem gepleegde strafbare feit. Daarnaast heeft de rechtbank er rekening mee gehouden dat verdachte eerder voor strafbare feiten is veroordeeld, waaronder strafbare feiten met een geweldscomponent.

Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat de door de officier van justitie gevorderde straf geen recht doet aan het bewezen verklaarde. Door het opleggen van een gevangenisstraf van na te noemen duur wordt naar het oordeel van de rechtbank meer recht gedaan aan de ernst van het feit en de gevolgen daarvan voor het slachtoffer.

Benadeelde partij

[slachtoffer] heeft zich voor de aanvang van de terechtzitting als benadeelde partij in het strafproces gevoegd door middel van indiening van het voorgeschreven formulier bevattende de opgave van een vordering tot vergoeding van door haar geleden schade ten gevolge van het aan verdachte primair ten laste gelegde en bewezen verklaarde alsmede de gronden waarop deze berust.

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd dat de immateriële schade gematigd moet worden tot een bedrag van € 1.000,-. De gevorderde materiële schade kan worden toegewezen. Dat brengt mee dat de vordering tot een bedrag van € 1.707,10 wordt toegewezen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en met toepassing van hoofdelijkheid.

Het standpunt van de verdediging

De raadsvrouw heeft de posten 'tas en kleding', 'smartphone' en 'parfum' betwist. Daarnaast heeft de raadsvrouw de rechtbank verzocht om bij het bepalen van de hoogte van de immateriële schade rekening te houden met de eigen rol van de benadeelde partij in het strafbare feit.

Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank is van oordeel dat de gestelde immateriële schade en de materiële schadeposten 'taxikosten' en 'eigen risico' voldoende aannemelijk zijn geworden en in zodanig verband staan met het door verdachte gepleegde strafbare feit, dat deze aan hem als een gevolg van zijn handelen kunnen worden toegerekend. De rechtbank acht die schade, die onvoldoende door verdachte en diens raadsvrouw is weersproken, inclusief de gevorderde wettelijke rente voor hoofdelijke toewijzing vatbaar.

De rechtbank is van oordeel dat zij, gelet op de betwisting van deze posten door de verdediging, over onvoldoende informatie beschikt om de gestelde schade ten aanzien van de posten 'kleding en tas', 'parfum' en 'smartphone' te kunnen beoordelen. De rechtbank zal echter niet overgaan tot schorsing van het onderzoek om de hoogte van die schade alsnog te doen aantonen. Dit zal namelijk leiden tot een onevenredige belasting van het strafgeding. De benadeelde partij zal daarom niet ontvankelijk worden verklaard in dat deel van de vordering. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.

De rechtbank acht daarnaast oplegging van de schadevergoedingsmaatregel aangewezen nu verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 24c, 36f, 45, 47 en 287 van het Wetboek van Strafrecht , zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT:

Verklaart het primair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.

Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.

Veroordeelt verdachte tot:

Een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden.

Beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.

Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] toe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van

€ 2.351,08 (zegge: tweeduizend driehonderd eenenvijftig euro en acht eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 8 september 2016, in dier voege, dat indien dit bedrag door de mededaders van verdachte geheel of gedeeltelijk is of wordt betaald, verdachte in zoverre is of zal zijn bevrijd.

Bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer] voor het overige in haar vordering niet ontvankelijk is en dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.

Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.

Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer

[slachtoffer] , te betalen een bedrag van € 2.351,08 (zegge: tweeduizend driehonderd eenenvijftig euro en acht eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf

8 september 2016, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 33 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit € 451,08 aan materiële schade en € 1.900,- aan immateriële schade.

Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] , daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.

Dit vonnis is gewezen door mr. J.V. Nolta, voorzitter, mrs. M. Haisma en M.B.W. Venema, rechters, bijgestaan door mr. K.E. van Rhijn, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 24 april 2017.

Mr. Venema en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde wetgeving

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature