U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Vindplaatsen:

Inhoudsindicatie:

Wedertewerkstelling. Ontvankelijkheid in kort geding na ontslag op staande voet zonder dat hiertegen is geageerd met een verzoek ex artikel 7:681 lid 1 BW .

Uitspraak



RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht

Locatie Leeuwarden

zaak-/rolnummer: 5782623 / CV EXPL 17-2584 (eerder bekend onder zaak-/rolnummer: 5743989 VV EXPL 17-26)

vonnis van de kantonrechter ex artikel 254 lid 5 Rv d.d. 12 april 2017

inzake

1 [eiser 1] , wonende te [plaats]

2. [eiser 2], wonende te [plaats] en

3. [eiser 3], wonende te [plaats] ,

eisers,

gemachtigde: mr. J.H. Mastenbroek,

tegen

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

De Verenigde Eigen Vervoerders B.V., h.o.d.n. Brinkman Trans Holland,

gevestigd te Emmen,

gedaagde,

gemachtigde: mr. L.H. Haarsma.

Eisers zullen hierna afzonderlijk [eiser 1] , [eiser 2] en [eiser 3] worden genoemd en gezamenlijk [eisers] . Gedaagde zal hierna Brinkman worden genoemd.

1 De procedure

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

- de op 17 maart 2017 op verzoek van [eisers] . aan Brinkman betekende dagvaarding, inclusief producties;

- producties aan de zijde van Brinkman;

- nadere producties aan de zijde van [eisers] .;

- de mondelinge behandeling op 27 maart 2017, welke behandeling plaats vond tezamen met de behandeling in de zaak met zaak-/rolnummer 5722251 AR VERZ 17-22 (verzoek ex artikel 7:671b lid 1 BW van Brinkman tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst met [eiser 2] );

- pleitaantekeningen van mr. Mastenbroek voornoemd en mr. Haarsma voornoemd.

1.2.

Ten slotte is vonnis bepaald op heden.

2 De feiten

2.1.

Brinkman is een internationaal opererend transportbedrijf. [eiser 2] en [eiser 3] zijn in 1999 in dienst getreden van Brinkman. [eiser 1] is in 2010 in dienst getreden van Brinkman. Zij zijn alle drie werkzaam als (internationaal) chauffeur. [eiser 1] en [eiser 2] zijn actieve kaderleden van FNV. [eiser 3] is lid van FNV.

2.2.

Op de met [eisers] . gesloten individuele arbeidskomsten is de CAO Beroepsgoederenvervoer over de weg en verhuur van mobiele kranen (hierna: de CAO) van toepassing verklaard. Artikel 70 van de CAO regelt de bescherming van kaderleden van werknemersorganisaties, zoals FNV. Zo bepaalt artikel 70 lid 3 van de CAO dat het kaderleden is toegestaan vakbondsinformatie te verspreiden via daarvoor beschikbaar gestelde publicatieborden, mits het hierbij niet gaat om bedrijfsbeschadigende of opruiende informatie. Artikel 70 lid 4 van de CAO bepaalt dat voor het be ëindigen van een arbeidsovereenkomst met een kaderlid dezelfde ontslagbepalingen van toepassing zijn als die welke bij een lid van de ondernemingsraad (OR) van toepassing zijn.

2.3.

[eisers] . ontvangt als (internationaal) chauffeur naast een basissalaris tevens een aanvullend bedrag in verband met overuren. Sinds medio november 2016 doet Brinkman in het geheel geen beroep meer op [eisers] . voor het verrichten van enige werkzaamheden. Aan [eisers] . is vanaf dat moment (slechts) het basissalaris uitgekeerd, zonder de voorheen gebruikelijke betaling van overuren. Dit heeft geleid tot een achteruitgang in de inkomsten van [eisers] .

2.4.

Op 14 oktober 2016 heeft een bij Brinkman werkzame planner werkzaam een emailbericht verzonden aan onder meer de directeur van Brinkman over (onder meer) [eiser 2] met, voor zover hier van belang, de volgende inhoud:

"Word echt gek van die idioten

(…)Geef die advocaat maar een paar centen extra want dit kost je de firma, zulke mongolen!

En me moert een planner aanschaffen want er komt er nog 1 vast te zitten voor dubbele moord!!"

2.5.

In een emailbericht van 21 november 2016 heeft dezelfde werknemer aan onder meer de directeur van Brinkman naar aanleiding van een hersteldmelding van [eiser 2] , geschreven:

"Laat hem morgen op kantoor komen zal ik hem godver de bek verbouwen achterlijk mongool dat het is!

Doodtrappen niet waard en echt hou hem bij me uit de buurt want het gaat echt mis hoor (…)!"

2.6.

Bij vonnis van 7 februari 2017 (met zaak-/rolnummer 5591346 VV / EXPL

16-120) heeft de kantonrechter (rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen), voor zover hier van belang, Brinkman bij wege van voorlopige voorziening veroordeeld tot betaling aan [eisers] . van geldbedragen, ter hoogte van gederfd loon terzake van overuren waarvoor Brinkman [eisers] . volgens de kantonrechter ten onrechte niet inzet. Daarnaast heeft de kantonrechter bij voormeld vonnis FNV in het gelijk gesteld ten aanzien van een aantal door FNV en [eisers] . aangekaarte CAO-gerelateerde onderwerpen. Zo is Brinkman veroordeeld om chauffeurs die door Brinkman via aan haar gelieerde, in Polen en Moldavië gevestigde, vennootschappen worden ingeschakeld te belonen overeenkomstig de basisvoorwaarden van de CAO. In deze procedure is namens FNV de heer [naam 2] verschenen.

2.7.

Over het vonnis van 7 februari 2017 heeft [naam 2] voornoemd op 10 februari 2017 een bericht geplaatst op Facebook. Op dit bericht is vervolgens in de daarop volgende dagen door verschillende personen gereageerd via Facebook. Zo heeft ene [naam 1] , die kennelijk elders als chauffeur werkzaam is, gereageerd met de volgende opmerkingen:

"die [naam 2] moeten ze zo snel mogelijk om zeep helpen de strot afsnijden. een hond die tot doel heeft om diverse transportbedrijven om zeep te helpen"

[eiser 1] heeft op 12 februari 2017 (om 00:38 uur) de volgende opmerking geplaatst:

"Bedrijven verdedigen die de gehele transport naar de donder helpen . Je hebt vast je baan vrijwillig afgestaan aan een goedkope arbeidskracht"

waarop [naam 1] voornoemd heeft gereageerd:

"(….) dat klopt ik werk gewoon als chauffeur bij een niet in nederland gevestigd bedrijf heb een goed salaris maar ik ga niet werken voor de belasting en een kut CAO die alleen tot doel heefd om iedereen geld af te troggelen."

en:

"iemand die mijn leven wil verpesten snij ik de strot af net als een arabier die een schaap kilt."

waarop [eiser 1] op Facebook heeft gezet:

"Dat recht heb je natuurlijk. Maar om dan iemand dood te wensen is in mijn ogen een beetje kortzichtig. Ga dan chauffeurs werven voor je huidige werkgever (….)"

2.8.

Brinkman heeft appel ingesteld tegen het vonnis van 7 februari 2017. Ten tijde van de mondelinge behandeling liep die procedure nog.

2.9.

Bij verzoekschrift van 13 februari 2017, op 13 februari 2017 binnengekomen ter griffie van deze rechtbank (locatie Groningen), heeft Brinkman de kantonrechter verzocht om de arbeidsovereenkomst met [eiser 1] te ontbinden wegens een verstoorde arbeidsverhouding.

2.10.

Bij verzoekschrift van 13 februari 2017, op 13 februari 2017 binnengekomen ter griffie van deze rechtbank (locatie Groningen), heeft Brinkman de kantonrechter verzocht om de arbeidsovereenkomst met [eiser 2] te ontbinden op grond van een verstoorde arbeidsverhouding (zaak-/rolnummer: 5722251 AR VERZ 17-22).

2.11.

Bij verzoekschrift van 10 februari 2017, op 14 februari 2017 binnengekomen ter griffie van deze rechtbank (locatie Leeuwarden), heeft Brinkman de kantonrechter verzocht om de arbeidsovereenkomst met [eiser 3] te ontbinden wegens een verstoorde arbeidsverhouding.

2.12.

In februari 2017 heeft [eisers] . de griffie van deze rechtbank (locatie Groningen) - onder overlegging van een concept dagvaarding in kort geding waarbij wordt verzocht tot tewerkstelling van [eisers] . op straffe van een dwangsom - verzocht om bepaling van een datum voor een mondelinge behandeling.

2.13.

Om organisatorische redenen is de behandeling van de drie door Brinkman ingediende verzoekschriften tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst met [eisers] . alsmede de vordering van [eisers] . in kort geding tot tewerkstelling verwezen naar de locatie Leeuwarden van deze rechtbank en is de gezamenlijke zitting van de drie verzoeken alsmede de vordering in kort geding (aanvankelijk) geagendeerd voor 25 april 2017.

2.14.

Bij brief van 17 februari 2017, met als aanhef 'ONTSLAG OP STAANDE VOET', heeft mr. Haarsma namens Brinkman aan [eiser 1] , voor zover hier van belang, het volgende meegedeeld:

"Zoals bij u bekend heeft cliënte u bij herhaling aangesproken op het feit dat u zich opruiend uitlaat over cliënte en de bij haar werkzame personen. In het kader van uw opruiend optreden waarbij u zich dermate uitlaat dat het bedrijf van cliënte daardoor beschadigd raakt met alle kwalijke gevolgen van dien waaronder eventueel verlies van cliënten, bent u op 25 oktober 2016 door cliënte gewaarschuwd. Ook bent u bij herhaling mondeling gewaarschuwd door cliënte.

Gisteren heeft cliënte geconstateerd dat u ondanks voornoemde waarschuwingen doorgaat met het bedrijfsbeschadigend handelen. Zo hebt u op 12 februari jl. op een bericht van de heer [naam 2] van de FNV gereageerd in dier voege dat u aangeeft dat mijn cliënte de gehele transport naar de donder helpt.

Voornoemde uitlating is voor cliënte de druppel die de emmer doet overlopen. De uitlating is onacceptabel en levert een dringende reden op in de zin van artikel 7:677 lid 1 die maakt dat van cli ënte redelijkerwijs niet gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst te continueren.

De dringende reden bestaat hieruit dat u cliënte grovelijk beledigd en voorts dat u hardnekkig weigert te voldoen aan redelijke bevelen door cliënte aan u verstrekt te weten het u onthouden van opruiend en bedrijfsbeschadigend gedrag.

Voornoemde handelwijze uwerzijds maakt dat de arbeidsovereenkomst middels dit schrijven wordt ontbonden. (….)."

2.15.

Bij brief van 17 februari 2017, met als aanhef 'ONTSLAG OP STAANDE VOET', heeft mr. Haarsma namens Brinkman, voor zover hier van belang, aan [eiser 3] het volgende meegedeeld:

"Op 16 februari jl. heeft cliënte helaas moeten vernemen dat u maandag 13 februari jl. een collega fysiek hebt aangevallen op het terrein van de Heiwo fabriek te Wolvega. Zo hebt u op 13 februari jl., nadat u kennelijk had gezien dat er een truck van cliënte geparkeerd stond op dat betreffende terrein, het terrein aldaar betreden en de confrontatie gezocht met de bestuurder van de truck voornoemd. Bij deze confrontatie heeft u de bestuurder van de truck hardhandig geduwd met alle kwalijke gevolgen van dien. De betreffende collega is niet alleen enorm geschrokken maar ook angstig geworden ten gevolge van dit voorval. Het handelen kan derhalve gevolgen hebben voor de toekomst van deze persoon.

U had geen enkele reden om een dergelijke handelwijze te etaleren en uw voornoemd gedraging is volstrekt onacceptabel. Het fysiek aanvallen van een collega is een gedraging van dermate kwalijke en ernstige aard dat het van cliënte niet gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst met u nog langer te continueren. Via dit schrijven wordt aan u dan ook een ontslag op staande voet aangezegd in de zin van artikel 7:677 BW .

Er is sprake van een dringende reden en deze wordt onverwijld medegedeeld nu cliënte eerst gisteren uw handelwijze heeft vernomen.

De dringende reden is er één in de zin van artikel 7:678 BW en wel lid 2 sub d juncto sub e juncto sub j van voornoemd artikel.

Middels deze brief wordt de arbeidsovereenkomst beëindigd. (….)."

2.16.

Brinkman heeft daarop de ten aanzien van [eiser 1] en [eiser 3] ingediende ontbindingsverzoeken ingetrokken en de loonbetaling aan hen per 17 februari 2017 stopgezet.

2.17.

Bij separate brieven van 22 februari 2017 heeft mr. Mastenbroek namens [eiser 1] en [eiser 3] bij Brinkman geprotesteerd tegen het bij brieven van 17 februari 2017 gegeven ontslag.

2.18.

De mondelinge behandeling van het resterende ontbindingsverzoek ten aanzien van [eiser 2] almede van de (vanwege de brieven van 17 februari 2017 aangepaste) gevraagde voorziening in kort geding is vervolgens vervroegd naar 27 maart 2017.

2.19.

In aanloop naar de mondelinge behandeling heeft [eiser 3] als productie 6 een verklaring van zijn vader in het geding gebracht die als volgt luidt:

"Bij deze verklaar ik [vader eiser 3] dat ik aanwezig was geweest bij het gesprek dat mijn zoon [eiser 3] voerde met zijn collega. Ik zat in mijn auto. Kon niet alles woordelijk volgen maar er is geen scheldpartij geweest en ook geen handgemeen. Na afloop gaf mijn zoon hem een schouderklopje."

2.20.

Ten tijde van de mondelinge behandeling was door [eiser 1] en [eiser 3] (nog) geen verzoek ingediend ex artikel 7:681 lid 1 BW .

3 De vordering

3.1.

[eisers] vordert dat Brinkman bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, wordt veroordeeld om hen binnen 14 dagen na het in deze zaak te wijzen vonnis zonder enige belemmering in de gelegenheid te stellen om hun normale en volledige overeengekomen werkzaamheden en verantwoordelijkheden, behorende bij hun functies, te hervatten, door hen wederom te werk te stellen als internationaal chauffeur op meerdaagse ritten, op straffe van verbeurte van een aan [eisers] . te betalen dwangsom van € 250,00 voor elke dag of dagdeel dat Brinkman na betekening van het in deze zaak te wijzen vonnis daarmee in gebreke blijft, met een maximum van € 200.000,00.

3.2.

Daarnaast vorderen [eiser 1] en [eiser 3] ieder voor zich dat Brinkman wordt veroordeeld tot betaling van loon van - in het geval van [eiser 1] - € 2.732,19 bruto per maand en - in het geval van [eiser 3] - € 2.908,96 bruto per maand, telkens vanaf 17 februari 2017 tot de dag van de rechtsgeldige beëindiging van het dienstverband, telkens te vermeerderen met de wettelijke verhoging van 50% ex artikel 7:625 BW en de wettelijke rente over de vervallen loontermijnen, vanaf de dag van het opeisbaar worden van de respectievelijke loontermijnen.

3.3.

Tenslotte vordert [eisers] . dat Brinkman wordt veroordeeld in de proceskosten.

3.4.

[eiser 1] en [eiser 3] stellen zich ter onderbouwing van hun vordering op het standpunt dat van een aan hen gegeven rechtsgeldig ontslag op staande voet geen sprake is.

[eiser 1] voert daartoe primair aan dat uit de brief van 17 februari 2017 aan hem volgt dat Brinkman de arbeidsovereenkomst buitengerechtelijk heeft ontbonden en dat een buitengerechtelijke ontbinding van de arbeidsovereenkomst juridisch niet mogelijk is, zodat de arbeidsovereenkomst voortduurt. Voorst voert hij aan dat geen hoor en wederhoor is toegepast, doordat hem door Brinkman nooit om een reactie is gevraagd. Ook overigens is het door hem op Facebook geschrevene geen grond voor ontslag op staande voet. [eiser 1] heeft slechts in algemene zin gereageerd op werkgevers die de CAO niet naleven, hetgeen hem niet verweten kan worden.

[eiser 3] betwist dat hij een collega fysiek zou hebben aangevallen. Hij heeft slechts een gesprek gehad met een collega omdat hij die collega geld had geleend wat nog niet was terugbetaald. Van een confrontatie of hardhandig duwen is geen sprake geweest. [eiser 3] heeft daarbij ook verwezen naar de verklaring van zijn vader die het gesprek heeft waargenomen. Voorts heeft Brinkman geen hoor en wederhoor toegepast en is het ontslag niet onverwijld gegeven omdat het gepretendeerde incident plaats vond op 13 februari en het ontslag op 17 februari 2017.

Nu geen sprake is van een rechtsgeldig ontslag op staande voet stellen [eiser 1] en [eiser 3] zich op het standpunt dat zij nog steeds, ook na 17 februari 2017, een dienstverband hebben met Brinkman, zodat zij recht hebben op loon. In de dagvaarding stellen zij dat zij "uiteraard (…) zo nodig ook nog een verzoekschriftprocedure (zullen) voeren om het ontslag op staande voet in rechte aan te tasten: zij hebben daar twee maanden voor na 17 februari 2017". Daarnaast dient Brinkman [eiser 1] en [eiser 3] weer te werk te stellen in hun reguliere werk als internationaal chauffeur, nu zij belang hebben bij feitelijke tewerkstelling, mede omdat zij voor onregelmatige werktijden financiële compensatie krijgen.

Dit geldt ook voor [eiser 2] , die hoe dan ook nog een dienstverband heeft bij Brinkman en die zonder motivering lijkt te zijn geschorst. In ieder geval wordt hij niet meer opgeroepen en heeft hij ook te horen gekregen dat hij niet meer hoeft te bellen om werk. Dit alles is ongegrond en werkt diffamerend. Bovendien heeft dit nadelige financiële gevolgen voor hem.

3.5.

Brinkman heeft tegen de vorderingen, voor zover ingesteld door [eiser 1] en [eiser 3] , het volgende aangevoerd. [eiser 1] en [eiser 3] zijn op 17 februari 2017 op staande voet ontslagen. De ontslagbrieven van 17 februari 2017 kunnen niet anders worden begrepen. Een vernietiging van een ontslag op staande voet kan sinds de invoering van de Wet werk en zekerheid (Wwz) niet meer buiten rechte. [eiser 3] en [eiser 1] hebben tot op heden echter verzuimd de kantonrechter te verzoeken om, met toepassing van artikel 7:681 lid 1 BW , het ontslag op staande voet te vernietigen. Derhalve heeft thans te gelden dat per 17 februari 2017 een einde is gekomen aan de dienstverbanden van [eiser 1] en [eiser 3] bij Brinkman. Er is dan ook geen grondslag voor de vordering tot betaling van loon of tewerkstelling. Die vorderingen moeten dus worden afgewezen.

Voor wat betreft de vordering van [eiser 2] heeft Brinkman aangegeven dat de verhoudingen ernstig verstoord zijn waardoor een terugkeer naar het werk bij Brinkman onmogelijk is en dat er om die reden ook een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst met [eiser 2] is ingediend.

4 De beoordeling

Processuele aspecten

4.1.

Naar het oordeel van de kantonrechter brengt de aard van de vorderingen mee dat [eisers] . een voldoende spoedeisend belang heeft bij zijn vorderingen.

4.2.

Voor wat betreft het primaire verweer van [eiser 1] , inhoudende dat hem met de brief van 17 februari 2017 geen ontslag op staande voet is verleend overweegt de kantonrechter als volgt. In de ontslagbrief is weliswaar aangegeven dat de arbeidsovereenkomst door middel van de ontslagbrief is ontbonden, hetgeen formeel geen juiste benaming is, maar uit de rest van de brief - meer in het bijzonder: de aanhef 'Ontslag op staande voet' en de verwijzing naar 'een dringende reden in de zin van artikel 7:677 lid 1 ' - volgt naar het oordeel dat er bij [eiser 1] geen twijfel heeft kunnen ontstaan over de mededeling die Brinkman hem door middel van deze brief deed, namelijk dat naar het oordeel van zijn werkgever sprake was van een dringende reden die maakte dat de arbeidsovereenkomst met onmiddellijke ingang werd opgezegd. [eiser 1] kon en behoorde dus te begrijpen dat Brinkman hem op

17 februari 2017 op staande voet had ontslagen.

4.3.

Ter zake van het door Brinkman opgeworpen verweer dat de vorderingen van [eiser 1] en [eiser 3] niet kunnen worden toegewezen omdat door [eiser 1] en [eiser 3] op het moment van instellen van de onderhavige vordering (nog) niet in rechte de vernietiging van het ontslag op staande voet hebben ingeroepen overweegt de kantonrechter als volgt. Sinds de inwerkingtreding van de Wwz (voor wat betreft artikel 7:681 BW per 1 juli 2015 ) kan de nietigheid van een gegeven ontslag op staande voet niet meer buiten rechte worden ingeroepen. Voor de vernietiging van een gegeven ontslag op staande voet (of het verkrijgen van een billijke vergoeding in plaats van het vorderen van de vernietiging) dient de werknemer zich te wenden tot de kantonrechter, op basis van het bepaalde in artikel 7:681 lid 1 BW . Uit de dagvaarding volgt dat [eiser 1] en [eiser 3] zich hiervan bewust zijn. Desgevraagd hebben [eiser 1] en [eiser 3] ter gelegenheid van de mondelinge behandeling toegelicht dat zij tot op heden (nog) geen verzoek ex artikel 7:681 BW hebben ingediend uit praktische overwegingen, omdat zij nog hopen op een verandering van standpunt van Brinkman (eventueel zelfs ter zitting) waardoor zij zonder verdere procedures en bijbehorende kosten in overleg weer aan de slag zouden kunnen.

4.4.

Bij deze stand van zaken heeft te gelden dat, zoals zijdens Brinkman terecht is opgemerkt, vanaf 17 februari 2017 geen sprake (meer) is van dienstverbanden van [eiser 1] en [eiser 3] met Brinkman, zodat de grondslag voor de vorderingen (het bestaan van een arbeidsovereenkomst) ontbreekt. Brinkman hoeft [eiser 1] en [eiser 3] immers geen loon te betalen en te werk te stellen, zolang zij niet in dienst zijn van Brinkman. Duidelijk is echter dat de termijn waarbinnen [eiser 1] en [eiser 3] de kantonrechter kunnen verzoeken het ontslag op staande voet te vernietigen, gelet op de vervaltermijn van artikel 7:686a lid 4 aanhef en onder a BW, nog loopt, namelijk tot 17 april 2017. Ook hiervan zijn [eiser 1] en [eiser 3] overigens doordrongen, zo volgt uit de dagvaarding. De vraag of [eiser 1] en [eiser 3] een vernietigingsverzoek ex artikel 7:681 lid 1 BW indienen raakt, zolang de termijn waarbinnen dit verzoek kan worden ingediend nog niet is verstreken, evenwel niet de ontvankelijkheid van de in de onderhavige kort geding procedure ingestelde vorderingen. De stelling van Brinkman dat [eiser 1] en [eiser 3] alleen in hun vorderingen kunnen worden ontvangen indien sprake is van een connexe bodemprocedure, in casu verzoeken tot vernietiging van het ontslag op staande voet, vindt naar het oordeel van de kantonrechter geen steun in het recht. Ingevolge het bepaalde in artikel 254 lid 1 Rv kan om een voorlopige voorziening worden gevraagd als sprake is van een spoedeisende zaak en het belang van partijen daartoe aanleiding geeft. Het reeds aanhangig zijn van een bodemgeschil is daarbij geen vereiste. Daarin is met de invoering van de Wwz geen wijziging ingetreden. Door Brinkman is aangevoerd dat de wetgever met de invoering van de Wwz voor ogen had dat, met de snellere toegang tot de bodemrechter die de Wwz voorstaat (al dan niet in combinatie met een incident ex artikel 223 Rv), de route van het kort geding minder voor de hand zou komen te liggen. Dit moge zo zijn, maar daaruit volgt niet dat geen kort geding procedure meer zou kunnen worden gestart, hangende, óf in afwachting van, een bodemprocedure. Het staat [eiser 1] en [eiser 3] dan ook vrij om, vooruitlopend op de indiening van een verzoek ex

artikel 7:681 lid 1 BW en de beslissing hierop, zich in kort geding tot de kantonrechter te wenden.

4.5.

Voor wat betreft de gevorderde loondoorbetaling bij wege van voorlopige voorziening hebben [eiser 1] en [eiser 3] desgevraagd ter zitting toegelicht dat de vordering aldus kan worden gelezen dat wordt gevorderd betaling van een bedrag als voorschot op het loon dat verschuldigd is in geval sprake is van een arbeidsovereenkomst.

Inhoudelijke beoordeling

Algemeen

4.6.

In dit kort geding dient te worden beoordeeld, per eisende partij, of de in deze zaak aannemelijk te achten omstandigheden een ordemaatregel vereisen dan wel of de vordering van [eiser 1] , [eiser 2] en [eiser 3] in een bodemprocedure een zodanige kans heeft slagen dat het gerechtvaardigd is op de toewijzing daarvan vooruit te lopen door het treffen van een voorziening zoals gevorderd. Het navolgende behelst dan ook niet meer dan een voorlopig oordeel over het geschil tussen partijen.

Ten aanzien van [eiser 1] en [eiser 3]

4.7.

Gelet op het voorgaande is de vraag of zodanig aannemelijk is dat het ontslag op staande voet geen stand zal houden dat in kort geding de gevorderde wedertewerkstelling en betaling van een geldbedrag, bij wijze van een voorschot op nog door Brinkman betalen loon, kan worden toegewezen.

4.8.

Bij de beoordeling van het ontslag op staande voet geldt tot uitgangspunt dat het op de weg van de werkgever ligt om de gronden die aan het ontslag ten grondslag liggen te stellen en zonodig, bij betwisting daarvan door de werknemer, te bewijzen (zie bijvoorbeeld HR 7 november 2014; ECLI:NL:HR:2014:3126).

Ten aanzien van [eiser 1]

4.9.

Blijkens de ontslagbrief van 17 februari 2017, waarin de dringende reden is gefixeerd, verwijt Brinkman aan [eiser 1] dat hij ondanks eerdere mondelinge en één schriftelijke waarschuwing is doorgegaan met bedrijfsbeschadigend handelen. Concreet verwijt Brinkman [eiser 1] dat hij op Facebook heeft geschreven dat "Brinkman de gehele transport (de kantonrechter begrijpt: transportsector) naar de donder helpt". Uit de vaststaande feiten blijkt echter dat [eiser 1] deze opmerking niet heeft gemaakt. [eiser 1] heeft, in reactie op een opmerking van [naam 1] , geschreven "Bedrijven verdedigen die de gehele transport naar de donder helpen" (met daarna de vermelding van het bekende Facebook-duimpje). In dit bericht wordt Brinkman niet genoemd.

Veeleer moet worden aangenomen dat [eiser 1] met dit bericht zich er bij [naam 1] over heeft beklaagd dat hij het opneemt voor bedrijven die - meer zakelijk geformuleerd - de transportsector geen goed doen. Daarnaast heeft [eiser 1] zich bij [naam 1] beklaagd, naar het oordeel van de kantonrechter volkomen terecht, over de doodsbedreiging van laatstgenoemde aan het adres van [naam 2] . Hoe dan ook, nu [eiser 1] in zijn bericht Brinkman niet heeft genoemd, heeft Brinkman er in ieder geval niet zonder meer van uit mogen gaan, zonder zelfs maar het horen van [eiser 1] - wat, naar onbetwist door [eiser 1] is gesteld, niet heeft plaatsgevonden - dat het bericht tot doel had om Brinkman te beschadigen.

Ten aanzien van [eiser 3]

4.10.

Blijkens de ontslagbrief van 17 februari 2017, waarin de dringende reden is gefixeerd, verwijt Brinkman aan [eiser 3] dat hij op 13 februari 2017 een collega hardhandig heeft geduwd, met kwalijke gevolgen tot gevolg. [eiser 3] heeft dit gemotiveerd betwist. [eiser 3] ontkent niet dat hij op 13 februari 2017 deze collega, [naam 3] , heeft opgezocht op het terrein van de Heiwo fabriek te Wolvega. [eiser 3] stelt echter dat hij [naam 3] voornoemd toen alleen maar heeft aangesproken over een geldbedrag dat hij hem had geleend maar nog niet had terug ontvangen. Daar is het bij gebleven. Van een duw, laat staan een harde duw, is volgens [eiser 3] helemaal geen sprake geweest. In dit verband heeft [eiser 3] nog gewezen op de verklaring van zijn vader. Gelet op deze gemotiveerde betwisting staat naar het oordeel van de kantonrechter niet vast dat [eiser 3] op

13 februari 2017 een (harde) duw heeft gegeven aan collega [naam 3] . Ook hier geldt overigens dat Brinkman heeft verzuimd om [eiser 3] te horen over het vermeende incident, alvorens zich te beraden of en zo ja welke (disciplinaire) maatregelen tegen [eiser 3] getroffen moeten worden.

Slotsom ten aanzien van [eiser 1] en [eiser 3]

4.11.

Gelet op het voorgaande is de kantonrechter van oordeel dat voldoende aannemelijk is dat het aan [eiser 1] en [eiser 3] gegeven ontslag op staande voet, indien aangevochten via een verzoek ex artikel 7:681 lid 1 BW , geen stand zal houden. De vordering tot wedertewerkstelling en de vordering tot betaling van een voorschot op het nog door Brinkman te betalen loon zullen worden toegewezen als hieronder nader vermeld. Tegen deze vorderingen heeft Brinkman ook geen specifiek verweer gevoerd. Nu de betalingen aan [eiser 1] en [eiser 3] voorschotten betreffen en geen loon, zal de kantonrechter de gevorderde wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW afwijzen. Wel zal de kantonrechter, ter vermijding van eventuele toekomstige executieperikelen en indachtig het verweer van Brinkman, aan de toewijzing voor wat betreft [eiser 1] en [eiser 3] de voorwaarde verbinden dat [eiser 1] en [eiser 3] binnen de vervaltermijn een bodemprocedure tot vernietiging van het ontslag op staande voet aanhangig dienen te maken als nader in het dictum te bepalen.

Ten aanzien van [eiser 2]

4.12.

Door Brinkman is ter zitting uiteengezet dat en waarom volgens haar sprake is van een verstoorde arbeidsverhouding tussen haar en [eiser 2] . Zij heeft er belang bij dat [eiser 2] niet terugkeert op de werkvloer omdat ongelukken dan niet te vermijden zouden zijn. Een onmisbare werknemer zou hebben gedreigd met ontslag als [eiser 2] (en [eiser 1] en [eiser 3] ) weer aan het werk zouden gaan voor Brinkman.

De kantonrechter begrijpt hieruit dat Brinkman zich op het standpunt stelt - ten verwere tegen de gevorderde wedertewerkstelling - dat nu de arbeidsovereenkomst op korte termijn zal worden ontbonden (op basis van de g-grond van artikel 7:669 lid 1 BW) en een terugkeer tot die tijd op het werk tot een onhoudbare situatie zal leiden, de vordering van [eiser 2] tot wedertewerkstelling moet worden afgewezen. De kantonrechter volgt Brinkman hierin niet. Om te beginnen staat thans niet vast dat sprake is van een verstoorde arbeidsverhouding. Dit is nu juist onderwerp van discussie in de door Brinkman tegen [eiser 2] geëntameerde ontbindingsprocedure, waarin door [eiser 2] uitgebreid verweer is gevoerd. Voorts geldt dat voor een ontbinding op de g-grond het enkele feit van een verstoorde arbeidsverhouding niet volstaat, maar óók dient komen vast te staan dat die verstoring zodanig is dat van de werkgever in redelijkheid niet gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Voor zover Brinkman met haar verwijzing naar "ongelukken die niet te vermijden zouden zijn" bedoelt te verwijzen naar de door haar in het geding gebrachte

e-mails met dreigementen van één van haar werknemers (zie r.o. 2.4 en 2.5) geldt dat zodanig taalgebruik en zodanige dreigementen, óók in de wereld van de internationale chauffeurs waar de omgangsvormen mogelijk wat minder subtiel zijn, volstrekt onaanvaardbaar zijn. Het ligt dan ook op de weg van Brinkman als goed werkgever om daar krachtig tegen op te treden, maar dan uiteraard in de richting van de schrijver van het betreffende bericht. Vast staat dat [eiser 2] thans een arbeidsovereenkomst heeft met Brinkman. [eiser 2] is bovendien in staat om zijn werk te verrichten. Hij zit weliswaar sedert 15 november 2016 thuis, maar dit houdt geen verband met ziekte. Evenmin houdt dit verband met enige disciplinaire maatregel van Brinkman jegens [eiser 2] . Gesteld noch gebleken is immers dat Brinkman [eiser 2] sedert 15 november 2016 bij wijze van disciplinaire maatregel heeft geschorst of op non-actief heeft gesteld. Door Brinkman is derhalve niet duidelijk gemaakt dat en waarom [eiser 2] niet in staat moet worden gesteld zijn (bedongen) werk te verrichten. De door [eiser 2] gevorderde wedertewerkstelling zal dan ook worden toegewezen.

Dwangsom

4.13.

Gelet op de gedingstukken en het verhandelde ter zitting kan de kantonrechter zich verder niet aan de indruk onttrekken dat Brinkman er de nodige moeite mee heeft dat binnen haar bedrijf werknemers, zoals in dit geval [eiser 1] , [eiser 2] en [eiser 3] , gesteund door FNV, zich de (rechtspositionele) belangen aantrekken van andere werknemers van Brinkman en werknemers van aan Brinkman gelieerde vennootschappen. Het heeft er alle schijn van dat Brinkman zich het achter artikel 70 van de CAO gelegen gedachtengoed betreffende de bescherming van werknemers in kwetsbare posities niet geheel tot de hare maakt, terwijl Brinkman er kennelijk voorts ook nog eens geen of weinig moeite mee lijkt te hebben dat één van haar werknemers zich in onacceptabele bewoordingen uitlaat over [eiser 1] , [eiser 2] en [eiser 3] , in die zin dat deze werknemer niet hoeft te rekenen op zware arbeidsrechtelijke repercussies. Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling meldde Brinkman desgevraagd dat de betreffende werknemer nog in dienst was en in zijn herinnering wel was aangesproken op de e-mails, maar tot verdere sancties was het niet gekomen. De kantonrechter ziet in dit geheel van omstandigheden aanleiding om de veroordeling tot wedertewerkstelling te versterken met een dwangsom als gevorderd, gemaximeerd als hierna vermeld.

Proceskosten

4.14.

Brinkman zal als de (grotendeels) in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de proceskosten. De proceskosten aan de zijde van [eisers] . worden vastgesteld op in totaal:

- explootkosten € 97,31

- griffierecht € 78,00

- salaris gemachtigde € 600,00

totaal € 775,31.

Brinkman dient deze kosten binnen 14 dagen na dagtekening van dit vonnis te voldoen aan [eiser 2] , [eiser 1] of [eiser 3] . Hierbij geldt dat indien Brinkman heeft betaald aan één van drie eisers, Brinkman is bevrijd van haar betalingsverplichting jegens de andere eisers.

5 De beslissing

De kantonrechter:

Rechtdoende in kort geding

ten aanzien van [eiser 1] :

5.1.

gebiedt Brinkman om [eiser 1] binnen 14 dagen na dit vonnis zonder enige belemmering in de gelegenheid te stellen om zijn normale en volledige overeengekomen werkzaamheden en verantwoordelijkheden, behorende bij zijn functie, te hervatten, door hem wederom te werk te stellen als internationaal chauffeur op meerdaagse ritten, op straffe van verbeurte van een door Brinkman aan [eiser 1] te betalen dwangsom van € 250,00 voor elke dag of dagdeel dat Brinkman na betekening van dit vonnis daarmee in gebreke blijft, met een maximum van in totaal € 10.000,00;

5.2.

veroordeelt Brinkman tot betaling aan [eiser 1] van een bedrag van € 2.732,19 bruto per maand vanaf 17 februari 2017, bij wijze van voorschot op door Brinkman aan [eiser 1] te betalen loon, voor wat betreft de reeds verstreken periodes te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf heden tot aan de dag van de algehele voldoening;

5.3.

verbindt aan het onder 5.1. en 5.2. bepaalde de voorwaarde dat [eiser 1] binnen de vervaltermijn een procedure ex artikel 7:681 lid 1 BW tot vernietiging van het ontslag van 17 februari 2017 aanhangig maakt, bij gebreke waarvan de onder 5.1. en 5.2. gegeven voorziening vervalt;

ten aanzien van [eiser 2] :

5.4.

gebiedt Brinkman om [eiser 2] binnen 14 dagen na dit vonnis zonder enige belemmering in de gelegenheid te stellen om zijn normale en volledige overeengekomen werkzaamheden en verantwoordelijkheden, behorende bij zijn functie, te hervatten, door hem wederom te werk te stellen als internationaal chauffeur op meerdaagse ritten, op straffe van verbeurte van een door Brinkman aan [eiser 2] te betalen dwangsom van € 250,00 voor elke dag of dagdeel dat Brinkman na betekening van dit vonnis daarmee in gebreke blijft, met een maximum van in totaal € 10.000,00;

ten aanzien van [eiser 3] :

5.5.

gebiedt Brinkman om [eiser 3] binnen 14 dagen na dit vonnis zonder enige belemmering in de gelegenheid te stellen om zijn normale en volledige overeengekomen werkzaamheden en verantwoordelijkheden, behorende bij zijn functie, te hervatten, door hem wederom te werk te stellen als internationaal chauffeur op meerdaagse ritten, op straffe van verbeurte van een door Brinkman aan [eiser 3] te betalen dwangsom van € 250,00 voor elke dag of dagdeel dat Brinkman na betekening van dit vonnis daarmee in gebreke blijft, met een maximum van in totaal € 10.000,00.

5.6.

veroordeelt Brinkman tot betaling aan [eiser 3] van een bedrag van € 2.908,96 bruto per maand vanaf 17 februari 2017, bij wijze van voorschot op door Brinkman aan [eiser 3] te betalen loon, voor wat betreft de reeds verstreken periodes te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf heden tot aan de dag van de algehele voldoening;

5.7.

verbindt aan het onder 5.5. en 5.6. bepaalde de voorwaarde dat [eiser 3] binnen de vervaltermijn een procedure ex artikel 7:681 lid 1 BW tot vernietiging van het ontslag van 17 februari 2017 aanhangig maakt, bij gebreke waarvan de onder 5.5. en 5.6. gegeven voorziening vervalt;

voorts ten aanzien [eisers] .:

5.8.

veroordeelt Brinkman in de proceskosten, aan de zijde van [eisers] . vastgesteld op in totaal € 775,31, te voldoen binnen 14 dagen na dagtekening van dit vonnis en - indien tijdige betaling uitblijft - te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf de datum van verzuim tot de dag van de algehele voldoening;

5.9

verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;

5.10

wijst af het meer of anders gevorderde.

Aldus gewezen door mr. E.Th.M. Zwart-Sneek, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 april 2017 in tegenwoordigheid van de griffier.

c467


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde jurisprudentie

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature