Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Zittingsplaats:

Inhoudsindicatie:

Veroordeling terzake openlijk geweld.

De rechtbank legt op een taakstraf voor de duur van 100 uren.

Uitspraak



RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht

Locatie Assen

parketnummer 18/930329-15

vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 4 april 2017 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1997 te [geboorteplaats] ,

wonende te [straatnaam] , [woonplaats] .

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 21 maart 2017.

De verdachte is verschenen.

Het openbaar ministerie werd ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. G. Wilbrink.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:

hij op of omstreeks 11 oktober 2015 te Emmen, althans in Nederland, met [medeverdachte] althans een ander of anderen, in de [straatnaam] , in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer] , welk geweld bestond uit het meermalen, althans eenmaal, (telkens) slaan en/of stompen in het gezicht en/of tegen het hoofd, althans tegen het (boven)lichaam van die [slachtoffer] , terwijl het door hem, verdachte, gepleegde geweld enig lichamelijk letsel (te weten onderhuidse

bloeduitstortingen en een lichte hoofdtrauma) ten gevolge heeft gehad;

althans indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen dat

hij op of omstreeks 11 oktober 2015 te Emmen, tezamen en in vereniging met [medeverdachte]

of een of meer anderen, althans alleen, een persoon, te weten [slachtoffer] , heeft mishandeld door meermalen, althans eenmaal, (telkens) te slaan en/of stompen in het gezicht en/of tegen het hoofd, althans tegen het (boven)lichaam van die [slachtoffer] , waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn ondervonden.

Beoordeling van het bewijs

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft ter zitting gerekwireerd tot een bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de aangifte voldoende steun vindt in de verklaringen van de getuigen [naam] en [naam] . Op grond hiervan is de officier van justitie van mening dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan openlijk geweld.

Het standpunt van verdachte

Verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat hij zich niet schuldig heeft gemaakt aan openlijke geweldpleging.

Verdachte heeft aangever één vuistslag in het gezicht gegeven teneinde zijn vriend, die naar de mening van verdachte in problemen verkeerde, te helpen.

Verdachte is voorts van mening dat de verklaring van de taxichauffeur, de heer [naam] , onbetrouwbaar is nu deze verklaring afwijkt van de lezing van verdachte en van medeverdachte [naam] .

Het oordeel van de rechtbank

Uit het dossier volgt dat medeverdachte [naam] , na cafébezoek met vrienden (aan café [naam] ) en onderweg naar een (door hen bestelde en voor hen gereedstaande) taxi, samen met één van die vrienden is gaan urineren op de openbare weg, op zo’n tien meter afstand van de shoarmazaak van aangever. Dit urineren gebeurde in de richting van en in het volle zicht van aangever en een werkneemster van aangever ( [naam] ), die buiten de shoarmazaak een sigaret stonden te roken. Aangever heeft verklaard dat hij medeverdachte [naam] en diens vriend heeft aangesproken op hun gedrag, waarna medeverdachte [naam] op aangever is toegelopen en hem is gaan slaan/stompen. Voorts heeft aangever verklaard dat hij heeft gevoeld dat hij, meteen daarna, meerdere klappen/stompen kreeg, ook van (een) ander(en) dan verdachte, in elk geval ook van medeverdachte [naam] .

Naar het oordeel van de rechtbank wordt de aangifte ondersteund door de verklaring van de (onafhankelijke) getuige taxichauffeur [naam] , die met zijn taxi stond geparkeerd op een (zeer) nabijgelegen parkeerplaats. De taxi stond geparkeerd “met de neus ervan in de richting van de shoarmazaak”. De rechtbank leidt hieruit af - en overigens ook uit de verklaringen van [naam] - dat [naam] goed zicht had op (het verloop van) de gebeurtenissen. heeft verklaard dat hij, toen hij stond geparkeerd, zag dat een jongen, (verdachte) vanuit café [naam] kwam aanlopen en bij hem in de taxi ging zitten. Vervolgens zag [naam] twee andere jongens uit café [naam] komen, die gelijk buiten gingen staan plassen. [naam] heeft verklaard dat hij zag dat deze twee jongens aan het bekvechten waren met een getinte man [aangever] en dat hij zag dat het bekvechten (na het plassen) doorging tussen één jongen [medeverdachte [naam] ] en de getinte man. De jongen die al bij hem in de taxi zat, zei toen dat hij “er nog even heen wilde om hem op te halen”, waarna die jongen uit de taxi stapte en gelijk naar de jongen liep die aan het bekvechten was met de getinte man, aldus de verklaring van [naam] . [naam] heeft verklaard dat hij daarop zag dat de plassende/ bekvechtende jongen [medeverdachte [naam] ] in de richting liep van de getinte man en gelijk met zijn vuisten op hem begon in te slaan. Voorts heeft [naam] verklaard dat hij zag dat de jongen die al bij hem in de taxi had gezeten, er ook heen liep en ook gelijk begon te slaan tegen de getinte man, en dat (hij zag dat) de getinte man rake klappen kreeg op zijn hoofd.

Anders dan verdachte ziet de rechtbank ziet geen reden om te twijfelen aan de juistheid en betrouwbaarheid van de afgelegde verklaring van [naam] . Voorts blijkt uit het dossier en het verhandelde ter zitting dat zowel verdachte als medeverdachte [naam] een aanzienlijke hoeveelheid alcohol hadden gedronken. Dit gegeven vormt voor de rechtbank aanleiding om de verklaring van verdachte (en zijn medeverdachte) kritisch te beoordelen. Daarnaast volgt ook uit de verklaring van getuige [naam] dat het medeverdachte [naam] is die de confrontatie met aangever opzoekt.

[naam] heeft verklaard dat zij ziet dat medeverdachte [naam] uithaalt naar aangever en hem met een vuist raakt. Voorts heeft [naam] verklaard dat zij ziet dat verdachte, die eerst in de taxi zat, uit de taxi is gekomen, aangever van achteren benadert en hem gaat slaan.

Gelet op de hiervoor beschreven feitelijke gang van zaken is de rechtbank van oordeel dat de gedragingen die jegens aangever zijn verricht kunnen worden gezien als een aaneengesloten samenstel van gedragingen die in één en dezelfde vechtpartij zijn verricht en waaraan verdachte een significante en wezenlijke bijdrage heeft geleverd door zich te mengen in het geweld dat tegen aangever plaatsvond. Voor zover verdachte hiermee de bedoeling zou hebben gehad om zijn vriend (medeverdachte [naam] ) te helpen, maakt dit het oordeel van de rechtbank niet anders. Verdachte heeft gereageerd op de situatie die is ontstaan door het door medeverdachte [naam] toegepaste geweld. Verdachte heeft ten tijde van het geweld niet de-escalerend opgetreden maar heeft zich bemoeid met het geweld, en de fysieke confrontatie met aangever opgezocht en hem geslagen/gestompt. Gelet op de uitdrukkelijke verklaring van de verdachte ter terechtzitting, dat hij zich slechts kan herinneren dat hij aangever één vuistslag in het gezicht heeft gegeven, en niet meerdere vuistslagen of klappen, overweegt de rechtbank nog dat, ook als van één vuistslag zou worden uitgegaan, dit naar haar oordeel, gelet op alle omstandigheden van het geval, voldoende is om te spreken van een significante en wezenlijke bijdrage van verdachte aan het openlijk geweld. Naar het oordeel van de rechtbank volgt hieruit dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en medeverdachte en heeft verdachte zich daarmee schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging.

De rechtbank volstaat ten aanzien van het primair bewezen verklaarde met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering , nu de verdachte het bewezen verklaarde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend.

1. De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 21 maart 2017.

2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van Politie Noord-Nederland d.d. 15 oktober 2015, opgenomen op pagina 101 van het dossier met nummer PL 0100-2015332857 d.d. 13 november 2015, inhoudende de verklaring van [slachtoffer] .

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het primair ten laste gelegde bewezen, met dien verstande dat:

hij op 11 oktober 2015 te Emmen, met [medeverdachte] , in de [straatnaam] , openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer] , welk geweld bestond uit het meermalen, slaan en stompen in het gezicht en/of tegen het hoofd, van die [slachtoffer] .

De verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.

In de tenlastelegging voorkomende schrijffouten of kennelijke misslagen worden verbeterd gelezen. De verdachte is hierdoor niet in zijn belangen geschaad.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:

primair: Het openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.

Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 120 uren waarvan 40 uren voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.

Standpunt van de verdachte

Verdacht heeft aangegeven het niet eens te zijn met de eis van de officier van justitie.

Oordeel van de rechtbank

Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en het over hem opgemaakte rapport, het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie.

De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.

Na het gebruik van een aanzienlijke hoeveelheid alcohol heeft verdachte zich, in de vroege avond van 11 oktober 2015, samen met een ander, schuldig gemaakt aan een ernstige vorm van geweld. Het slachtoffer is door verdachte en zijn medeverdachte meerdere malen gestompt en geslagen tegen het hoofd.

Hoewel de rol van verdachte in het geheel kleiner is geweest dan die van medeverdachte, merkt de rechtbank op dat verdachte zich niet van het geweld heeft gedistantieerd, maar dat geweld heeft opgezocht en zelfs zijn vriend is gaan “helpen” door geweld toe te passen. Met zijn handelen heeft de verdachte op grove wijze de lichamelijk en geestelijke integriteit van het slachtoffer geschonden. Het onderhavige feit vond plaats in het uitgaansleven ten overstaan van omstanders. Deze omstanders zijn ongewild getuige geweest van de geweldsuitbarstingen.

Dit soort gewelddadige feiten schokt de rechtsorde en versterkt gevoelens van angst en onveiligheid in de maatschappij.

Voor enig vergelijk heeft de rechtbank gekeken naar de landelijke oriëntatiepunten straftoemeting, waarin het gebruikelijke rechterlijke straftoemetingsbeleid zijn neerslag heeft gevonden. Als uitgangspunt voor een openlijke geweldpleging zonder lichamelijk letsel wordt, indien de dader een first offender is, een werkstraf voor de duur van 150 uren gehanteerd.

Blijkens het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, is verdachte niet eerder onherroepelijk veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.

Ten voordele van verdachte houdt de rechtbank rekening met het gegeven dat het incident inmiddels ruim anderhalf jaar geleden heeft plaatsgevonden en pas nu ter beoordeling voorligt.

Gelet op voornoemde omstandigheden acht de rechtbank, het opleggen van een taakstraf, voor de duur van 100 uren, passend en geboden. De rechtbank ziet gelet op de persoon van verdachte geen meerwaarde in het opleggen van een voorwaardelijk strafdeel.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 22c, 22d en 141 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT:

Verklaart het primair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.

Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.

Veroordeelt verdachte tot:

Een taakstraf, bestaande uit het verrichten van 100 uren onbetaalde arbeid.

Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 50 dagen zal worden toegepast.

Dit vonnis is gewezen door mr. H.H.A. Fransen, voorzitter, mr. R. Depping en mr. S. Zwarts rechters, bijgestaan door J.H. van Scharrenburg, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 4 april 2017.

Mr. Depping is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature