U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Zittingsplaats:
Vindplaatsen:

Inhoudsindicatie:

dringende reden ontslag op staande voet, geen transitievergoeding

Uitspraak



RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht

Locatie Groningen

zaak-/rolnummers: 5056337 / AR VERZ 16-95, 5056419 / AR VERZ 16-96, 5056434 / AR VERZ 16-97, 5082126 / AR VERZ 16-109 en 5082155 / AR VERZ 16-110

beschikking van de kantonrechter d.d. 1 juni 2016

inzake

[naam] ,

wonende te [woonplaats] ,

verzoekster,

gemachtigde: mr. F.H.J. Swarte, FNV,

tegen

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

POIESZ SUPERMARKTEN B.V.,

gevestigd en kantoorhoudende te Sneek,

verweerster,

gemachtigde: mw. mr. M.C. Gons, Manager P&O, bedrijfsjurist.

Partijen zullen hierna [werkneemster] en Poiesz Supermarkten worden genoemd.

PROCESGANG

[werkneemster] heeft bij verzoekschrift met bijlagen, ontvangen ter griffie op 9 mei 2016, verzocht om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:

in het incident:

Poiesz Supermarkten te veroordelen om aan [werkneemster] te voldoen:

het verschuldigde salaris groot € 1.950,48 bruto per 4 weken c.a., zulks op de gebruikelijke wijze en tijdstippen, ingaande 29 maart 2016 zolang totdat de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst niet rechtsgeldig is geëindigd;

de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW ad 50 % over de sub a gevorderde post;

de wettelijke rente over de sub a en b genoemde posten vanaf de dag dat die bedragen verschuldigd zijn;

in de hoofdzaak

primair

het op 1 april 2016 gegeven ontslag te vernietigen;

Poiesz Supermarkten te veroordelen om aan [werkneemster] te voldoen:

I. het verschuldigde salaris groot € 1.950,48 bruto per 4 weken c.a., zulks op de gebruikelijke wijze en tijdstippen, ingaande 1 april 2016 zolang de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst niet rechtsgeldig is geëindigd;

II. de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW ad 50 % over de sub I. gevorderde post;

III. de wettelijke rente over de sub I. en II. genoemde posten vanaf de dag dat die bedragen verschuldigd zijn;

subsidiair, voor het geval geoordeeld wordt dat er sprake is van een terecht gegeven ontslag op staande voet, echter zonder dat er sprake is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten door [werkneemster]

Poiesz Supermarkten te veroordelen om binnen vijf dagen na de te geven beschikking aan [werkneemster] te betalen een transitievergoeding groot € 24.151,81 bruto, onder verstrekking van een deugdelijke bruto/netto specificatie.

in alle gevallen:

Poiesz Supermarkten te veroordelen in de proceskosten vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na dagtekening van de te geven beschikking.

[werkneemster] heeft bij de mondelinge behandeling aangegeven dat zij de bij het inleidend verzoekschrift meer subsidiair ingestelde vorderingen, niet handhaaft.

Het incident tot het treffen van een voorlopige voorziening is bij de rechtbank geregistreerd onder zaak-/rolnummer 5056434 / AR VERZ 16-97, de verzoeken in de hoofdzaak onder zaak-/rolnummers 5056337 / AR VERZ 16-95 en 5056419 / AR VERZ 16-96.

Bij verweerschrift met bijlagen, ter griffie ingekomen op 18 mei 2016, heeft Poiesz Supermarkten zich tegen de verzoeken verzet. Tevens heeft Poiesz Supermarkten de kantonrechter verzocht om de arbeidsovereenkomst te ontbinden voor het geval de kantonrechter mocht oordelen dat het ontslag op staande voet niet in stand kan blijven, zonder toekenning van wettelijke rente of wettelijke verhoging over het reeds vervallen loon en zonder toekenning van een transitievergoeding en/of een vergoeding naar billijkheid.

Dit als zelfstandig (voorwaardelijk) tegenverzoek aangemerkt verzoek is bij de rechtbank geregistreerd onder zaak-/rolnummer 5082126 / AR VERZ 16-109 en het verzoek om toekenning van schadevergoeding onder zaak-/rolnummer 5082155 / AR VERZ 16-110.

Poiesz Supermarkten vordert bij dat tegenverzoek tevens de fictieve schadevergoeding over de opzegtermijn, de periode 1 april 2016 tot en met 22 mei 2016, uitmakend een brutobedrag van € 3.686,40. Verder vordert zij op straffe van een dwangsom dat [werkneemster] de eigendommen die zij nog van Poiesz Supermarkten onder zich heeft, kleding, bij een van de filialen van Poiesz Supermarkten inlevert en dat [werkneemster] een andere beheerder aanwijst en zelf terugtreedt als hoofdbeheerder van de Faccebooksite van het filiaal te Veendam van Poiesz Supermarkten. Poiesz Supermarkten heeft bij de mondelinge behandeling aangegeven dat zij de laatstgenoemde vordering niet handhaaft omdat [werkneemster] daar inmiddels aan heeft voldaan. Zij vordert [werkneemster] te veroordelen tot betaling van de kosten van de procedure, daaronder begrepen de nakosten, en tot betaling van de wettelijke rente over die kosten binnen 14 dagen na dagtekening van de beschikking.

De mondelinge behandeling van de verzoeken, die met gebruikmaking van artikel 7:686a lid 10 BW om administratieve reden zijn gesplitst, heeft in aanwezigheid van partijen (Poiesz Supermarkten deugdelijk vertegenwoordigd) en hun gemachtigden op 25 mei 2016 plaatsgevonden. [werkneemster] heeft voor de mondelinge behandeling nadere producties ingezonden. Partijen hebben ter zitting hun standpunten aan de hand van opgestelde pleitaantekeningen nader toegelicht. Van het verhandelde is door de griffier aantekening gehouden.

Uitspraak is bij vervroeging bepaald op heden.

1 Feiten en omstandigheden

1.1

Bij de beoordeling wordt van de navolgende feiten en omstandigheden uitgegaan.

1.2

[werkneemster] , geboren op [geboortedatum] , is op 23 april 1991 in dienst getreden bij de rechtsvoorganger van Poiesz Supermarkten, Super de Boer. De vestiging in Veendam waar zij werkzaam was, is in 2011 overgegaan naar de supermarktketen Jumbo. Poiesz Supermarkten heeft op 24 november 2014, onder meer, dit filiaal overgenomen. [werkneemster] is daardoor op grond van overgang van onderneming in dienst gekomen bij Poiesz Supermarkten.

1.3

Zij was laatstelijk werkzaam als afdelingsmanager tegen een salaris van € 1.950,48 bruto per vier weken exclusief vakantiegeld en overige emolumenten op basis van 32 uur per week.

1.4

[werkneemster] heeft zich op 15 september 2015 ziekgemeld.

1.5

Zij is in het kader van de begeleiding op grond van de Wet Verbetering Poortwachter door de bedrijfsarts opgeroepen voor het spreekuur van 29 september 2015. In het verslag van de bedrijfsarts is onder meer vermeld dat sprake is van wisselende klachten gedurende langere tijd die hoofdzakelijk te maken hebben met de privé situatie. "Heeft beperkingen in het persoonlijk- en sociaal functioneren (concentratie, aandacht, omgaan met druk en drukte en het hanteren van emoties. Advies Heeft al langdurig klachten en is blijven doorlopen. Advies over structuur en ritme overdag en ontspanning/afleiding zoeken. Nog geen afspraken over structurele werkhervatting, de komende 2 weken wel contact houden en ook een keer in het filiaal langs gaan en mogelijk kan zij ook al proberen om een keer een uurtje mee te werken zonder druk." [werkneemster] heeft tevens vermeld dat zij schouderklachten heeft.

1.6

Op 28 januari 2016 heeft een gesprek plaatsgehad op het hoofdkantoor van Poiesz Supermarkten vanuit de afdeling Verzuimbegeleiding om de situatie en mogelijkheden van [werkneemster] te bespreken.

1.7

Bij brief van Poiesz Supermarkten van 5 februari 2016 is een weergave van het gesprek gegeven onder meer waar het de belastbaarheid van [werkneemster] en de mogelijkheden tot werkhervatting naar haar eigen inschatting betroffen. In de brief is vermeld dat de schouderklachten en de eventuele blijvende klachten een prominente plaats innemen voor wat betreft het bepalen van een toekomstbeeld. Daarnaast zijn de psychische klachten van [werkneemster] van belang. [werkneemster] heeft, aldus die brief, onder meer aangegeven dat zij thuis weinig kon doen en de rechterarm feitelijk niet kon gebruiken. Die arm kon zij alleen onderhands gebruiken, bovenhands gebruiken lukte op dat moment niet. Ook activiteiten waarbij met de rechterarm trekkende, duwende en of repeterende bewegingen moeten worden gemaakt waren niet mogelijk. Zij heeft daarbij tevens aangegeven dat het haar bij het koken niet mogelijk is om met de rechterhand met een lepel in de pan te roeren en zij moet de stofzuiger met de linkerhand in plaats van, zoals zij normaal gesproken zou doen, met de rechterhand vasthouden. [werkneemster] heeft die brief met een aanvulling voor akkoord ondertekend. In die aanvulling heeft zij vermeld dat zij haar opmerking mist dat het werken op het servicepunt in Veendam haar beter paste gelet op de afwisseling van de werkzaamheden. Verder heeft zij aangegeven dat op dit moment het verrichten van administratieve handelingen voor haar de beste optie is.

1.8

Poiesz Supermarkten heeft bij brief van 17 februari 2016 die aanvulling bevestigd. Tevens is in die brief onder verwijzing naar de Wet Verbetering Poortwachter en het bij Poiesz Supermarkten geldende verzuimbeleid bij het aanbieden van passende re-integratiewerkzaamheden vermeld dat er ook voor [werkneemster] een taak ligt op basis van het verzuimbeleid en goed werknemerschap om in haar privéomstandigheden rekening te houden met de belastbaarheid van de schouder en de adviezen uit de curatieve sector op te volgen. "In lijn met hetgeen aan de orde is geweest tijdens het verzuimgesprek op 28 januari jl. ten aanzien van uw werkzaamheden voor de FNV gaan wij er vanuit dat u ook voor het overige geen activiteiten onderneemt of recent ondernomen heeft die niet passen bij uw situatie van volledige arbeidsongeschiktheid dan wel activiteiten heeft ondernomen die uw herstel belemmeren. Wij wijzen u in dit kader op hetgeen hieromtrent is opgenomen in het bovengenoemde verzuimbeleid."

1.9

[werkneemster] heeft op 22 maart 2016 een afspraak gehad met de bedrijfsarts O. Blaauw. In het verslag is omtrent de stand van zaken opgenomen: "Op 10-02-2016 heeft zij een behandeling gehad die niet het gewenste effect heeft gehad. Een nieuwe ingreep is geen optie en wacht nog op een afspraak bij een andere specialist om de klachten weg te nemen. Probleem is dan niet opgelost en blijft dan wel beperkt voor schouderbelastende werkzaamheden. In dat geval is kassawerk erg ongunstig. Advies Ik verwacht een blijvende beperking voor kassawerk en dan is de volgende stap een arbeidsdeskundig onderzoek om naar de alternatieve mogelijkheden te kijken. Bespreken op eerstvolgende SMT. Advies om oefeningen te doen en de behandeling af te wachten, houdt mij per mail op de hoogte."

1.10

Poiesz Supermarkten heeft aanleiding gezien om VMB Security & Solutions onderzoek te laten instellen naar vermeende werkzaamheden van [werkneemster] tijdens haar ziekteverlof. Ter zake van het onderzoek is schriftelijk verslag uitgebracht op 21 maart 2016.

1.11

Het uitgebrachte rapport is voorgelegd aan de bedrijfsarts Blaauw. In een reactie van 24 maart 2016 heeft de bedrijfsarts in reactie daarop aan Poiesz Supermarkten onder meer aangegeven: "Op basis van haar klachtenverhaal, mijn eigen onderzoeksbevindingen en de opgevraagde informatie bij haar specialist ben ik van mening dat Mw [werkneemster] de werkzaamheden zoals die genoemd worden in de rapportage niet zou hebben kunnen uitvoeren. Bij onderzoek afgelopen dinsdag gaf zij aan nog erg veel klachten te ervaren en zag ik nog een sterk beperkte functie van de rechterschouder. Daarbij heb ik ook expliciet gevraagd naar haar dagbesteding. Zij heeft aangegeven thuis ook weinig te kunnen, is soms model voor haar dochter die een opleiding schoonheidsspecialiste doet maar kan verder niet belasten en haar eigen huishouden niet goed doen. Dat zij enkele dagen daarvoor zonder zichtbare problemen een behandeling van 2 uur kan geven met veelvuldig reiken en beweging in de schouder verbaast mij dan ook enorm en doet vermoeden dat zij zich bij mij en ook bij de specialist anders lijkt voor te doen dan de werkelijkheid is. Ik heb begrepen dat zij de activiteiten in haar schoonheidssalon incidenteel en hobbymatig verricht echter ik zou haar daar geen toestemming voor hebben gegeven omdat zij daarmee haar herstel in de weg zou hebben gestaan. "

1.12

Op 29 maart 2016 heeft op uitnodiging van Poiesz Supermarkten een gesprek plaatsgehad met [werkneemster] . Poiesz Supermarkten heeft haar het vermoeden voorgelegd dat [werkneemster] betaalde nevenwerkzaamheden verrichtte waarvoor zij geen toestemming had gevraagd aan Poiesz Supermarkten of de bedrijfsarts.

1.13

De manager P&O/bedrijfsjurist mr. M.C. Gons heeft namens Poiesz Supermarkten [werkneemster] na afloop van dat gesprek medegedeeld dat zij geschorst werd zonder behoud van loon en dat ter zake een directiebesluit zal worden genomen. Bij brief van 1 april 2016 is aan [werkneemster] een ontslagbevestiging gestuurd. In die brief is medegedeeld dat [werkneemster] geconfronteerd is met het feit dat zij gedurende de periode dat zij volledig arbeidsongeschikt thuis zat onder werktijd tegen betaling (neven)werkzaamheden heeft verricht in haar schoonheidssalon die zij niet gemeld heeft. Vermeld wordt dat de directie van mening is dat binnen het bedrijf gewerkt wordt op basis van heldere beleidslijnen, duidelijk beschreven regels en richtlijnen alsmede wederzijds respect en vertrouwen. De onderhavige situatie wordt "gezien het feit dat u niet eerlijk en open bent geweest jegens uw werkgever en de door Poiesz Supermarkten B.V. ingeschakelde bedrijfsarts, die wettelijk als taak heeft uw arbeidsongeschiktheid en uw re-integratiemogelijkheden te beoordelen," aangemerkt "als een grove schending van de verplichtingen die aan u als werknemer op grond van de Wet Verbetering Poortwachter en vanuit het Verzuimprotocol van Poiesz Supermarkten B.V. zijn opgelegd. Tevens heeft u mevrouw [naam] in haar functie als coördinator verzuim in het op 29 maart jl. gevoerde gesprek niet de waarheid verteld omtrent uw (neven)werkzaamheden. Ook dit wordt door de Directie hoog opgenomen en primair gekwalificeerd als een overtreding van het Verzuimprotocol van Poiesz Supermarkten B.V." .

Geconcludeerd wordt dat [werkneemster] zich niet heeft gedragen als een goed werknemer en dat het vertrouwen van Poiesz Supermarkten in haar als werknemer zodanig beschadigd is dat dit een dringende reden voor ontslag op staande voet oplevert.

2 De beoordeling

In de zaak met zaak-/rolnummers 5056337 / AR VERZ 16-95 en 5056419 / AR VERZ 16-96 (het door [werkneemster] ingediende verzoek in de hoofdzaak) 2.1

[werkneemster] heeft in de hoofdzaak primair gevorderd het op 1 april 2016 gegeven ontslag te vernietigen met doorbetaling van het salaris. De beoordeling richt zich dan ook met name de vraag of Poiesz Supermarkten [werkneemster] terecht op staande voet heeft ontslagen.

2.2

Overwogen wordt allereerst dat [werkneemster] het verzoek tijdig heeft ingediend nu dit verzoek is ontvangen binnen twee maanden na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd.

2.3

Een werkgever is op grond van het bepaalde in artikel 7:677 lid 1 BW in samenhang met artikel 7:678 BW bevoegd een arbeidsovereenkomst onverwijld op te zeggen wegens een dringende reden, indien van de werkgever ten gevolge van daden, eigenschappen of gedragingen van de werknemer redelijkerwijze niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Bij de beoordeling van de vraag of van zodanige dringende reden sprake is, moeten de omstandigheden van het geval, in onderling verband en samenhang, in aanmerking worden genomen. Daarbij behoren in de eerste plaats in de beschouwing te worden betrokken de aard en de ernst van hetgeen de werkgever als dringende reden aanmerkt, en verder onder meer de aard van de dienstbetrekking, de duur daarvan en de wijze waarop de werknemer die dienstbetrekking heeft vervuld, alsmede de persoonlijke omstandigheden van de werknemer, zoals zijn leeftijd en de gevolgen die een ontslag op staande voet voor hem zou hebben. Ook indien de gevolgen ingrijpend zijn, kan een afweging van deze persoonlijke omstandigheden tegen de aard en de ernst van de dringende reden tot de slotsom leiden dat een onmiddellijke beëindiging van de arbeidsovereenkomst toch gerechtvaardigd is (HR 12 februari 1999, NJ 1999, 643).

2.4

Bij een opzegging wegens dringende reden moet die reden op grond van het eerste lid van artikel 6:677 BW gelijktijdig met de opzegging aan de wederpartij worden meegedeeld. Deze eis strekt ertoe dat de wederpartij zich na de mededeling erop moet kunnen beraden of zij de opgegeven reden als juist en als dringend ervaart. Gelet op de strekking van het vereiste kan (mag) volgens de heersende jurisprudentie naderhand niet nog een andere of subsidiaire reden onder het ontslag worden geschoven die ten tijde van het ontslag niet aan de wederpartij was meegedeeld. Niet gesteld of gebleken is dat het ontslag op staande voet niet onverwijld is gegeven. Het door Poiesz Supermarkten aan [werkneemster] gegeven ontslag op staande voet dient derhalve inhoudelijk te worden getoetst.

2.5

Uit de ontslagbrief van 1 april 2016 valt met name op te maken dat Poiesz Supermarkten [werkneemster] op staande voet heeft ontslagen omdat zij niet eerlijk en open is geweest tegenover Poiesz Supermarkten en de door Poiesz Supermarkten ingeschakelde bedrijfsarts waar het gaat om de beoordeling en vaststelling van haar resterende arbeidsmogelijkheden en dat zij niet naar waarheid heeft verklaard omtrent haar (neven) werkzaamheden.

2.6

Poiesz Supermarkten heeft aangegeven dat zij naar aanleiding van ontvangen informatie omtrent mogelijke nevenwerkzaamheden door [werkneemster] , een onderzoek heeft laten instellen naar de juistheid daarvan door VMB. [werkneemster] heeft bij de mondelinge behandeling aangevoerd dat met de inzet van die onderzoeker een behoorlijke inbreuk op haar persoonlijke levenssfeer is gepleegd.

2.7

Voor zover [werkneemster] met die stelling beoogd heeft aan te voeren dat dat rapport als zijnde onrechtmatig verkregen bewijs buiten beoordeling dient te worden gelaten wordt daarover het volgende opgemerkt.

In het rapport van 21 maart 2016 is een weergave opgenomen van het verslag van het contact zoals dat plaats heeft gehad tussen VMB en [werkneemster] . Kennelijk is dit contact, aldus het verslag, verlopen via de Facebook pagina van de schoonheidssalon van [werkneemster] "Belleza Esthetique". [werkneemster] heeft met haar Facebook pagina aan belangstellenden zelf de mogelijkheid geboden met haar een afspraak te maken voor een behandeling. Uit het verslag is ook niet op te maken, dat is ook niet gesteld, dat bij het maken van die afspraak op haar ongeoorloofde druk zou zijn uitgeoefend. In eerdere gesprekken heeft [werkneemster] tegenover Poiesz Supermarkten in ieder geval geen melding gemaakt van werkzaamheden die zij, al dan niet hobbymatig, in een schoonheidssalon aan huis zou uitvoeren. Nu Poiesz Supermarkten blijkbaar informatie had ontvangen dat er sprake was of zou kunnen zijn van werkzaamheden door [werkneemster] in de eigen schoonheidssalon in een periode dat zij volledig arbeidsongeschikt was, kan het middel dat Poiesz Supermarkten heeft ingezet, een onderzoek door VMB, niet als onnodig dan wel buitenproportioneel worden aangemerkt.

2.8

De bedrijfsarts heeft in zijn verklaring van 24 maart 2016 vermeld welke klachten [werkneemster] op 22 maart 2016 tegenover hem naar voren heeft gebracht en tevens dat zij slechts heeft gemeld dat zij soms model is voor haar dochter die een opleiding schoonheidsspecialiste doet. Ook in die zin kan het door de werkgever ingezette middel van dit onderzoek als geëigend en in ieder geval niet als een onevenredige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van [werkneemster] worden aangemerkt. [werkneemster] heeft immers zelf zowel tegenover de bedrijfsarts als tegen (medewerkers van) Poiesz Supermarkten in die zin geen volledige openheid van zaken gegeven.

2.9

Poiesz Supermarkten heeft gewezen op de op Facebook geplaatste advertenties voor de schoonheidssalon. Poiesz Supermarkten heeft toegelicht dat zij binnen haar bedrijf met meer medewerkers met schouderklachten wordt geconfronteerd. Zij heeft goede ervaringen met het weer re-integreren van medewerkers met dergelijke klachten. Diverse filialen beschikken over links- en rechtsdraaiende kassa's en scankassa's waardoor ook voor medewerkers met schouderklachten een verantwoorde terugkeer op de werkvloer gerealiseerd kan worden. Tevens kunnen werkzaamheden als gastvrouw of kookdemonstratrice worden aangeboden. Op basis van de klachtenpresentatie van [werkneemster] is echter door Poiesz Supermarkten en ook op aangeven van de bedrijfsarts, vooralsnog van dat traject afgezien.

[werkneemster] heeft betwist dat zij andere klanten heeft gehad dan de onderzoeker van VMB. Zij heeft tevens toegelicht, onder overlegging van een verklaring, dat die advertenties met name zien op activiteiten van haar dochter in het kader van een opleiding tot schoonheidsspecialiste.

2.10

De afspraak voor de behandeling van de medewerkster van VMB is gemaakt op 14 maart 2016, de behandeling zelf heeft plaatsgehad op 18 maart 2016. [werkneemster] heeft daarbij een gezichtsbehandeling en een pedicurebehandeling uitgevoerd. Voor die behandeling heeft zij een bedrag van € 50,00 in rekening gebracht. De kantonrechter ziet gelet op de gedetailleerde beschrijving van die behandeling afgezet tegen het door [werkneemster] gevoerde verweer, geen aanleiding aan te nemen dat die beschrijving in het rapport niet juist is waar het gaat om de duur en inhoud van die behandeling.

2.11

De kantonrechter acht gelet op de brieven van 5 en 17 februari 2016 van Poiesz Supermarkten aan [werkneemster] , genoegzaam aannemelijk geworden welke klachten [werkneemster] aan Poiesz Supermarkten heeft gepresenteerd. Uit de nadere reactie van de bedrijfsarts volgt dat, zou de bedrijfsarts door [werkneemster] zijn geïnformeerd omtrent de activiteit in haar schoonheidssalon, hij daarin niet zou hebben toegestemd omdat zij daarmee haar herstel in de weg stond. De bedrijfsarts merkt op dat dit ook geldt als zij dit slechts incidenteel en hobbymatig zou doen. [werkneemster] heeft naar het oordeel van de kantonrechter nagelaten de bedrijfsarts en Poiesz Supermarkten volledig en juist te informeren omtrent haar mogelijkheden tot het verrichten van arbeid en haar nevenwerkzaamheden. Informatie die van belang was voor de beoordeling van mogelijkheden tot re-integratie van [werkneemster] , ook als dit slechts hobbymatig en incidenteel zou zijn.

2.12

[werkneemster] heeft gewezen op haar e-mail waarmee zij aangeeft bereid te zijn tot het verrichten van passende arbeid. Zij doelt daarmee op haar e-mail van 19 februari 2016 aan de bedrijfsarts. In die e-mail geeft ze echter met name aan dat met het aanprikken van de schouder op 10 februari 2016 aanvankelijk een goed resultaat leek te zijn bereikt, maar dat na een aantal dagen de klachten weer terug waren. Ook die e-mail leidt niet tot een andere gevolgtrekking dan dat Poiesz Supermarkten terecht geconcludeerd heeft dat [werkneemster] de bedrijfsarts en daarmee Poiesz Supermarkten niet juist en open heeft geïnformeerd en dat daarmee tevens [werkneemster] niet heeft voldaan aan haar verplichtingen in het kader van de re-integratie.

In de brieven van 5 en 17 februari 2016 heeft Poiesz Supermarkten als werkgever genoegzaam de verplichtingen van [werkneemster] in dat kader geschetst en tevens genoegzaam uiteengezet welk belang Poiesz Supermarkten als werkgever hecht aan nakoming van die verplichtingen van de kant van [werkneemster] als werknemer. Nu [werkneemster] als in het vorenstaande overwogen niet naar behoren aan die verplichtingen heeft voldaan, heeft Poiesz Supermarkten haar met recht op staande voet op 1 april 2016 kunnen ontslaan.

2.13

Dit betekent tevens dat de ingestelde vorderingen in de hoofdzaak strekkende tot vernietiging van het op 1 april 2016 gegeven ontslag op staande voet en het doorbetaling van het loon vermeerderd met de wettelijke verhoging en wettelijke rente, worden afgewezen.

Transitievergoeding

2.14

[werkneemster] verzoekt betaling door Poiesz Supermarkten van de transitievergoeding. In beginsel is Poiesz Supermarkten gehouden tot betaling van een transitievergoeding. Dat is anders indien [werkneemster] ernstig verwijtbaar heeft gehandeld of nagelaten (artikel 7:673 lid 7 sub c BW). Indien sprake is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer kan op grond van het achtste lid van dit artikel de kantonrechter de transitievergoeding toch geheel of gedeeltelijk toekennen indien het niet toekennen van de vergoeding naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Poiesz Supermarkten stelt dat sprake is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten. [werkneemster] heeft volgens Poiesz Supermarkten haar situatie stelselmatig, opzettelijk en doelbewust anders voorgedaan dan die in werkelijkheid was en is.

2.15

Overwogen wordt als volgt. De aanwezigheid van een dringende reden voor ontslag op staande voet betekent niet dat daarmee tevens zonder meer sprake is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten. Het handelen en nalaten van [werkneemster] als in het vorenstaande besproken dient tegen de achtergrond van de brieven van Poiesz Supermarkten van februari 2016 naar het oordeel van de kantonrechter echter wel als ernstig verwijtbaar te worden aangemerkt.

[werkneemster] heeft niet expliciet een beroep gedaan op het achtste lid van artikel 7:673 BW . Ook indien zij met haar stellingen, impliciet, daarop een beroep heeft gedaan of willen doen, is de kantonrechter van oordeel dat geen sprake is van een situatie waarin het niet toekennen van een (gehele of gedeeltelijke) transitievergoeding naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Bij dat oordeel is tevens meegewogen de, relatief lange, duur van de arbeidsovereenkomst alsmede de omstandigheid dat nog steeds sprake is van arbeidsongeschiktheid waardoor [werkneemster] op dit moment geen reëel aanbod op de arbeidsmarkt lijkt. Ook die factoren zijn echter onvoldoende om tot een ander oordeel te komen omtrent toepassing van het achtste lid van dit artikel.

2.16

Het verzoek tot toekenning van een transitievergoeding ten laste van Poiesz Supermarkten wordt dan ook afgewezen.

In de zaak met zaak-/rolnummer 5056434 / AR VERZ 16-97 (de door [werkneemster] gevraagde voorlopige voorziening)

2.17

De vorderingen in de hoofdzaak tot vernietiging van het op 1 april 2016 gegeven ontslag op staande voet en de vordering tot doorbetaling van het salaris vanaf die datum zijn afgewezen. De vorderingen in het incident, kort gezegd doorbetaling van het salaris vermeerderd met wettelijke verhoging en wettelijke rente, worden al om die reden afgewezen.

In de zaak met zaak-/rolnummer 5082126 AR VERZ 16-109 (het door Poiesz Supermarkten ingediende voorwaardelijk verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst)

2.18

Kort gezegd stelt Poiesz Supermarkten zich op het standpunt dat wanneer het ontslag op staande voet geen stand kan houden, de arbeidsovereenkomst dient te worden ontbonden op de gronden die zij als verweer heeft aangevoerd tegen de door [werkneemster] ingestelde vorderingen.

2.19

Overwogen wordt als volgt. Onder de Wwz is een vernietiging buiten rechte niet meer mogelijk. In de vorenstaande beoordeling in de hoofdzaak is overwogen dat het door Poiesz Supermarkten aan [werkneemster] gegeven ontslag op staande voet op 1 april 2016 als rechtsgeldig wordt aangemerkt. Dit oordeel betekent dat met het ontslag op staande voet per voornoemde datum een rechtsgeldig einde aan de arbeidsovereenkomst is gekomen. Daarmee is ook geen sprake meer van een arbeidsovereenkomst die ontbonden kan worden. De rechter in hoger beroep kan op grond van het bepaalde in artikel 7:683 lid 3 BW weliswaar de arbeidsovereenkomst herstellen, en zelfs met terugwerkende kracht tot het moment waarop de (oude) arbeidsovereenkomst eindigde, maar dit leidt niet tot een herleving van de oude arbeidsovereenkomst. Bij herstel ontstaat een nieuwe arbeidsovereenkomst onder dezelfde voorwaarden. Het vorenstaande betekent tevens dat Poiesz Supermarkten niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar verzoek tot voorwaardelijke ontbinding.

In de zaak met zaak-/rolnummer 5082155 / AR VERZ 16-110 (het verzoek van Poiesz Supermarkten om toekenning van schadevergoeding en afgifte van zaken)

2.20

Poiesz Supermarkten heeft bij wijze van tegenverzoek de kantonrechter verzocht [werkneemster] te veroordelen, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, tot betaling van een bedrag van € 3.668,40 bruto als gefixeerde schadevergoeding ex artikel 7:677 lid 2 jo. lid 3 B gelijk aan het bedrag aan loon over de opzegtermijn.

2.21

Overwogen wordt als volgt. In het tweede lid van artikel 7:677 BW is bepaald dat de partij die door opzet of schuld aan de wederpartij een dringende reden heeft gegeven om de arbeidsovereenkomst onverwijld op te zeggen, aan de wederpartij een vergoeding is verschuldigd. Op grond van die regeling is het aan Poiesz Supermarkten die aanspraak maakt op die vergoeding, te stellen dat het ontstaan van de dringende reden is veroorzaakt door opzet of schuld van de wederpartij. Poiesz Supermarkten heeft bij haar vordering slechts verwezen naar het ontslag op staande voet. Die enkele verwijzing is in het kader van de op Poiesz Supermarkten rustende stelplicht onvoldoende. Die vordering wordt dan ook afgewezen.

2.22

[werkneemster] heeft zich bereid verklaard de bedrijfseigendommen die zij nog onder zich heeft in te leveren. Het gaat dan kennelijk met name om kleding. De kantonrechter zal die vordering toewijzen maar ziet geen aanleiding daaraan een dwangsom te verbinden.

3 Proceskosten

In alle verzoeken 3.1

Gelet op de aard en uitkomst van de zaak acht de kantonrechter het, met name gezien de nauwe samenhang van de verzoeken, redelijk dat partijen ieder hun eigen proceskosten dragen.

BESLISSING

De kantonrechter:

In de zaken met zaak-/rolnummers 5056337 / AR VERZ 16-95 en 5056419 / AR VERZ 16-96 (de door [werkneemster] in de hoofdzaak ingediende verzoeken):

wijst de verzoeken af;

in de zaak met zaak-/rolnummer in de zaak met zaak-/rolnummer 5056434 / AR VERZ 16-97 (de door [werkneemster] gevraagde voorlopige voorziening)

weigert de gevraagde voorziening;

in de zaak met zaak-/rolnummer 5082126 AR VERZ 16-109 (het door Poiesz Supermarkten ingediende voorwaardelijk verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst)

verklaart Poiesz Supermarkten niet-ontvankelijk in het door haar ingediende voorwaardelijk verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst;

in de zaak met zaak-rolnummer 5082155 AR VERZ 16-110 (het verzoek van Poiesz Supermarkten om toekenning van schadevergoeding en afgifte van zaken)

wijst het verzoek tot toekenning van schadevergoeding af;

veroordeelt [werkneemster] om de eigendommen van Poiesz Supermarkten die zij nog onder zich heeft, waaronder kleding, bij een van de filialen van Poiesz Supermarkten in te leveren;

in alle verzoeken

compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.

Aldus gegeven te Groningen en in het openbaar uitgesproken op 1 juni 2016 door mr. B. van den Bosch, kantonrechter, in tegenwoordigheid van de griffier.

typ: BvdB


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature