Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Zittingsplaats:
Vindplaatsen:

Inhoudsindicatie:

Faillissementspauliana, geen aansprakelijkheid echtgenote van bestuurder i.v.m. transactie met oog op doorstart onderneming

Uitspraak



vonnis

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling privaatrecht

Locatie Leeuwarden

zaaknummer / rolnummer: C/17/137786 / HA ZA 14-408

Vonnis van 23 september 2015

in de zaak van

[A]

in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van de besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid [D], [E] en [B][F],

wonende en kantoorhoudende te [plaats] ,

eiser,

advocaat: mr. A. Woertman te Heerenveen,

tegen

1 [C] ,

wonende te [woonplaats] ,

2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid[B],

gevestigd te [vestigingsplaats] ,

gedaagden,

procesadvocaat: mr. drs. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam,

behandelend advocaat: mr. F.E. de Neef.

Partijen zullen hierna de curator en [B en C] genoemd worden. Gedaagden zullen afzonderlijk [C] en [B] genoemd worden.

1 De procedure

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

het tussenvonnis van 11 februari 2015

het proces-verbaal van comparitie van 21 april 2015 en de ter gelegenheid daarvan door [B en C] overgelegde nadere producties

het verzoek om aanvulling van het proces-verbaal van de zijde van [B en C]

de reactie op het verzoek om aanvulling van het proces-verbaal van de zijde van de curator

de akte van de zijde van de curator

de antwoordakte van de zijde van [B en C]

1.2.

Deze procedure is tijdens de comparitie gevoegd behandeld met de procedure met zaak-/rolnummer C/17/137784 / HA ZA 14-407 tussen de curator en [G] (hierna: [G] ), de echtgenoot van [C] .

1.3.

Ten slotte is vonnis bepaald.

1.4.

De enkelvoudige kamer heeft de zaak vervolgens op de voet van artikel 15 lid 2 Rv verwezen naar de meervoudige kamer van de rechtbank. De meervoudige kamer heeft geoordeeld dat geen termen aanwezig waren voor een nadere mondelinge behandeling en heeft recht gedaan op de stukken. Het lid van de enkelvoudige kamer ten overstaan van wie de mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden, maakt deel uit van deze meervoudige kamer.

1.5.

In voornoemde procedure tussen de curator en [G] wordt heden eveneens vonnis gewezen.

2 De feiten

2.1.

[D] B.V is enig aandeelhouder van [E] en [B] [F] Laatstgenoemde vennootschap hield zich als scheepswerf onder meer bezig met de bouw van zeiljachten. Voornoemde drie vennootschappen (hierna afzonderlijk te noemen: [D] , [E] respectievelijk [F] en gezamenlijk: de vennootschappen) vormden een fiscale eenheid en waren gevestigd te [vestigingsplaats] . [G] is enig aandeelhouder en bestuurder van [D] en aldus middellijk bestuurder van [E] en [F] .

2.2.

[C] houdt zich onder andere bezig met de verhuur van bedrijfsruimte vanuit haar eenmanszaak “ [H] ”, gevestigd te [vestigingsplaats] .

2.3.

[D] heeft op 24 juni 1999 een recht van erfpacht op een perceel water verworven. Het betrof een in 1995 voor de duur van vijftien jaren uitgegeven recht van erfpacht op een perceel water ( [kadastrale gegevens] ) gelegen achter het bedrijfspand van de vennootschappen aan [adres] . In 2008 is een geschil ontstaan tussen [D] en de [gemeente] betreffende de door [D] te betalen (achterstallige) erfpachtcanon. [D] heeft vervolgens het erfpachtrecht per 1 oktober 2010 niet verlengd. Bij akte d.d. 11 juni 2010 is het recht van erfpacht met ingang van 1 oktober 2010 uitgegeven aan [C] . [C] heeft in dit kader de door [D] aan de gemeente verschuldigde achterstallige canon voor haar rekening genomen.

2.4.

De vennootschappen zijn ten behoeve van de bedrijfsactiviteiten met de naamloze vennootschap ABN AMRO Bank N.V. (hierna: ABN AMRO) een kredietfaciliteit overeengekomen. Tot zekerheid van al hetgeen de vennootschappen aan ABN AMRO verschuldigd zullen zijn onder meer de bedrijfsactiva (roerende zaken) van de vennootschappen aan ABN AMRO verpand.

2.5.

Bij brief van 12 december 2009 heeft ABN AMRO de kredietfaciliteit opgezegd en de vennootschappen gesommeerd tot aflossing van de schuld aan ABN AMRO over te gaan. Hieraan is geen gehoor gegeven. ABN AMRO heeft vervolgens op 6 juni 2011 het bovenbedoelde bezitloze pandrecht omgezet in een vuistpand op grond waarvan diverse roerende zaken van de vennootschappen in beslag zijn genomen. Hierna zijn per16 juni 2011 de activiteiten van de vennootschappen gestaakt.

2.6.

[G] heeft namens de vennootschappen verschillende overeenkomsten gesloten met het oog op een doorstart van de bedrijfsactiviteiten binnen een nieuw op te richten rechtspersoon. In dit kader is op 16 juni 2011 [B] (gedaagde sub 2) opgericht. [C] is enig aandeelhouder en bestuurder van deze vennootschap.

2.6.1.

Op 17 juni 2011 hebben de vennootschappen een huurovereenkomst gesloten met [C] , handelend onder de naam “ [H] ”, betreffende de huur van 10 m² kantoorruimte in een pand gelegen aan [adres] . Per 1 december 2011 bedraagt de huurprijs € 344,04 per maand exclusief btw.

2.7.

Tussen de vennootschappen en [B] is op 17 juni 2011 een koopovereenkomst gesloten betreffende de “resterende inventarisgoederen”, waarbij [B] de roerende zaken die niet door ABNAMRO in vuistpand zijn genomen van de vennootschappen heeft gekocht voor een bedrag van € 8.500,00 exclusief btw. Doordat [B] op een openbare veiling tevens de door ABN AMRO in vuistpand genomen roerende zaken heeft gekocht, kreeg [B] zo de mogelijkheid om de bedrijfsvoering van de vennootschappen te hervatten.

2.8.

Op [datum] is [F] failliet verklaard en op [datum] zijn ook [D] en [E] failliet verklaard. Eiser is benoemd tot curator in de faillissementen. Hij heeft onderzoek verricht naar de oorzaak van de faillissementen en gesproken met betrokkenen, waaronder [G] zelf (op 16 november 2012) en een aantal (oud-)werknemers van de vennootschappen. In het faillissementsverslag d.d. 28 juli 2014, is als oorzaak voor het faillissement van de vennootschappen vermeld:

"Overschrijding van het krediet van huisbankier ABN-AMRO Bank met als gevolg opzegging krediet door ABN-AMRO bank met als resultaat veiling van alle activa en voorraden."

2.9.

Bij brief van 19 augustus 2014 heeft de curator aan [G] medegedeeld dat hij hem op basis van de vergaarde informatie en het uitgevoerde onderzoek gehouden acht om het gehele tekort in het faillissement van de vennootschappen te voldoen op grond van kennelijk onbehoorlijk bestuur.

2.10.

Eveneens bij brief van 19 augustus 2014 gericht aan [C] heeft de curator de huurovereenkomst kantoorruimte d.d. 17 juni 2011 buitengerechtelijk vernietigd en [C] gesommeerd tot terugbetaling van huurpenningen ad € 5.257,75. Tevens heeft de curator in deze brief [B] gesommeerd tot betaling van het bedrag ad € 8.500,00 dat zij verschuldigd is op grond van de koopovereenkomst activa d.d. 17 juni 2011 en nog niet betaald zou hebben. Tot slot heeft de curator [C] aansprakelijk gehouden voor alle schade die [D] heeft geleden door het onrechtmatig handelen door [C] ten aanzien van het recht van erfpacht op het perceel water met ligplaatsen achter het bedrijfspand van de vennootschappen.

2.11.

De curator heeft, met toestemming van de rechter-commissaris in het faillissement van de vennootschappen en na verkregen verlof, op 12 augustus 2014 ten laste van [C] conservatoir beslag doen leggen op het recht van erfpacht op het perceel water met ligplaatsen achter het bedrijfspand van de vennootschappen.

3 Het geschil

3.1.

De curator vordert na wijziging van eis ter zitting - dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, en tegen algeheel bewijs van kwijting:

I. voor recht verklaart dat de huurovereenkomst kantoorruimte d.d. 17 juni 2011 is vernietigd, althans deze vernietigt;

II. [C] ter zake van de vernietiging van de huurovereenkomst kantoorruimted.d. 17 juni 2011 veroordeelt tot (terug)betaling van het bedrag ad € 5.257,75, te betalen binnen veertien dagen na betekening van het ten deze te wijzen vonnis, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de dag der dagvaarding;

III. (vervallen)

IV. voor recht verklaart dat [C] hoofdelijk aansprakelijk is voor alle schade die [D] heeft geleden en nog zal lijden door het onrechtmatige handelen van [C] jegens [D] althans haar schuldeisers, ten aanzien van het recht van erfpacht ( [kadastrale gegevens] );

V. voor recht verklaart dat [C] hoofdelijk aansprakelijk is voor alle schade die [D] heeft geleden en nog zal lijden door het samenstel van handelingen en de onderlinge afspraken waardoor het vermogen van [C] - ten koste van [D] - ongerechtvaardigd is verrijkt in de zin van artikel 6:212 6W;

VI. [C] veroordeelt aan de curator tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen de onder IV. en V. bedoelde bedragen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de dag der dagvaarding, welk bedrag dient te worden opgemaakt bij staat en vereffend volgens de wet;

VII. [C] veroordeelt tot betaling van een voorschot op de schade groot € 200.000,00 (zegge: tweehonderdduizend euro), althans een in goede justitie te bepalen bedrag, te betalen binnen veertien dagen na betekening van het ten deze te wijze vonnis, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de dag der dagvaarding;

VIII. [C] veroordeelt in de beslagkosten, groot € 887,93, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de dag der dagvaarding;

IX. [B en C] veroordeelt in de kosten van het geding, te vermeerderen met de eventuele nakosten, een en ander te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis - en voor het geval de (na)kosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvinden - te vermeerderen met de wettelijke rente over de (na)kosten te rekeninge van af bedoelde termijn voor voldoening.

3.2.

Bij dagvaarding vorderde de curator onder III. betaling van [B] van de in de koopovereenkomst activa d.d. 17 juni 2011 overeenkomen koopprijs voor de resterende roerende zaken. Vervolgens heeft [B en C] bij conclusie van antwoord betalingsbewijzen ten aanzien van de afgesproken koopsom overgelegd. De curator heeft ter comparitie desgevraagd heeft bevestigd dat er - anders dan door hem in de dagvaarding werd gesteld - wel door [C] , althans [B] , betaald is. De betreffende vordering is ter zitting ingetrokken, zodat hierover niet (meer) beslist hoeft te worden.

3.3.

De curator heeft aan zijn (overige) vorderingen - die uitsluitend tegen [C] zijn ingesteld - samengevat het navolgende ten grondslag gelegd. [C] heeft meegewerkt aan diverse praktijken van [G] waardoor er structureel vermogen van de vennootschappen is weggesluisd. Hierdoor hebben de gezamenlijke schuldeisers van de vennootschappen het nakijken, omdat zij in hun verhaalsmogelijkheden worden beperkt. De curator wijst ter onderbouwing van zijn standpunt erop dat [C] zonder relevante tegenprestatie het recht van erfpacht op het perceel water met ligplaatsen achter het bedrijfspand van de vennootschappen van [G] heeft verkregen. Voorts is [C] een huurovereenkomst kantoorruimte met [G] aangegaan voor de vennootschappen, terwijl op dat moment alle bedrijfsactiviteiten van die vennootschappen al volledig waren beëindigd. De curator wijst tot slot op de koopovereenkomst activa van 17 juni 2011 met [B] en het buiten locatie brengen van (verpande) activa.

3.4.

[C] betwist de vorderingen en voert - samengevat - het volgende verweer. [C] betwist dat sprake is geweest van enige samenwerking met haar [G] ; zij betwist eveneens dat door hun toedoen de gezamenlijke schuldeisers van de vennootschappen zijn benadeeld. [C] heeft een toelichting gegeven op de gang van zaken rond het recht van erfpacht en stelt zich op het standpunt dat er niets onoorbaars is aan haar handelwijze hierin. [C] voert aan dat zij en haar echtgenoot zich hebben ingespannen om de werkgelegenheid binnen de bedrijven van [G] te behouden; [B] biedt ook thans nog werk aan het personeel dat voordien bij de vennootschappen in dienst was.

3.5.

Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4 De beoordeling

Het proces-verbaal van comparitie

4.1.

Namens [B en C] is commentaar geleverd op het door de griffer opgemaakte proces-verbaal van de zitting d.d. 21 april 2015. Verzocht is om aanvulling van het proces-verbaal met betrekking tot de ter zitting afgelegde verklaringen van [G] en [C] over het recht van erfpacht, de koopovereenkomst activa en de huurovereenkomst kantoorruimte. De curator heeft zich in reactie op het commentaar van [B en C] tegen de voorgestelde aanvullingen verzet.

4.2.

De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt. De opmerkingen van [B en C] over het proces-verbaal laat de rechtbank buiten beschouwing, nu niet gebleken is dat het zou gaan om een kennelijke verschrijving of vergissing en de rechtbank ook overigens, aan de hand van de aantekeningen van de griffier, niet is gebleken dat het proces-verbaal ter zake niet juist is. Ten overvloede merkt de rechtbank op dat, zelfs als de voorgestelde aanvullingen zouden zijn overgenomen, zulks niet tot een ander dan onderstaand oordeel zou hebben geleid.

Vorderingen I en II: vernietiging van de huurovereenkomst kantoorruimte en terugbetaling van de huurpenningen

4.3.

De curator heeft - zakelijk weergegeven - het navolgende naar voren gebracht. Na de beëindiging van de bedrijfsactiviteiten van de vennootschappen op 16 juni 2011, was het huren van kantoorruimte niet langer noodzakelijk. Aldus was sprake van een onverplichte rechtshandeling. Zowel [G] als [C] wisten dan wel behoorden te weten dat benadeling van schuldeisers het gevolg zou zijn; in elk geval ten aanzien van [E] is er sprake van een rechtshandeling binnen één jaar voor de faillietverklaring als bedoeld in artikel 43 Fw. Op grond van het voorgaande heeft de curator de huurovereenkomst buitengerechtelijk vernietigd, waardoor de rechtsgrond voor de huurbetalingen aan [C] is komen te vervallen. [C] verkeert ten aanzien van de terugbetaling in verzuim vanaf2 september 2014, aldus de curator.

4.4.

[C] heeft tot haar verweer aangevoerd dat de vennootschappen - na de noodgedwongen staking van hun bedrijfsvoering - het bedrijfspand aan [adres] moesten ontruimen. De huurovereenkomst met (de eenmanszaak van) [C] is gesloten met het oog op de afwikkeling van alle lopende kwesties, opslag van administratie en wat dies meer zij. Tevens was een vestigingsadres nodig voor de Kamer van Koophandel. De gekozen kantoorlocatie was niet te groot en - in vergelijking met andere bedrijfsruimte - niet te duur. De transactie is dus niet nadelig geweest voor de schuldeisers, aldus [C] .

4.5.

De door de curator ingestelde vorderingen I en II zijn gegrond op de (buitengerechtelijke) vernietiging van de onderhavige huurovereenkomst. Op grond van artikel 42 Fw kan een curator een rechtshandeling die de failliet voor de faillietverklaring onverplicht heeft verricht en waarvan de failliet wist of behoorde te weten dat daarvan benadeling van schuldeisers het gevolg zou zijn, vernietigen. Het sluiten van de huurovereenkomst tussen de vennootschappen en [C] is een onverplichte rechtshandeling als bedoeld in genoemd wetsartikel. Immers, er was geen op de wet of overeenkomst rustende verplichting tot het sluiten van deze overeenkomst. Echter, naar het oordeel van de rechtbank heeft de curator onvoldoende onderbouwd dat hiermee sprake is van een paulianeuze handeling. Voor de vraag of de rechtshandeling de schuldeisers van de vennootschappen heeft benadeeld moet de hypothetische situatie waarin de schuldeisers zouden hebben verkeerd zonder de gewraakte rechtshandeling worden vergeleken met de situatie waarin zij zich feitelijk bevinden als die rechtshandeling onaangetast blijft. Het gaat er daarbij om of de met de rechtshandeling samenhangende voor- en nadelen tot benadeling van de schuldeisers hebben geleid. Het enkele feit dat de vennootschappen hun bedrijfsvoering ten tijde van het aangaan van de huurovereenkomst hadden gestaakt, brengt naar het oordeel van de rechtbank niet zonder meer met zich dat het niet noodzakelijk was om een kantoorruimte te huren. In dit verband heeft [C] onweersproken aangevoerd dat het bedrijfspand ontruimd moest worden en dat de kantoorruimte gebruikt is ten behoeve van de verdere afwikkeling van de bedrijfsstaking en het bewerkstelligen van een (mogelijke) doorstart van de vennootschappen. Uit de door [C] overgelegde stukken volgt voorts dat er sprake is van een marktconforme huurprijs. Nu niet kan worden geconcludeerd dat er sprake is van een paulianeuze handeling van de vennootschappen, heeft de buitengerechtelijke vernietiging door de curator niet het door hem beoogde rechtsgevolg gehad. Gelet op het voorgaande zullen de vorderingen I en II worden afgewezen.

Vordering IV: onrechtmatige daad ter zake van het recht van erfpacht

4.6.

Volgens de curator had [G] ervoor moeten kiezen om het recht van erfpacht op het perceel water met ligplaatsen achter het bedrijfspand van de vennootschappen te verlengen, en dit recht daarna - zo nodig - aan een derde partij te verkopen. In plaats daarvan heeft [G] ervoor gekozen om het erfpachtrecht in overleg met de gemeente over te doen gaan op [C] . [C] heeft ter zake geen vergoeding betaald. Een redelijk handelend bestuurder zou in dezelfde omstandigheden niet op dezelfde wijze gehandeld hebben. De canon was namelijk zeer laag, terwijl jaarlijks een veelvoud aan ligplaatsgelden gegenereerd zou kunnen worden. Andere verplichtingen van de vennootschappen zijn destijds bovendien wel voldaan. Door (de eigendom van) het recht van erfpacht los te koppelen van het onroerend goed zijn de schuldeisers van [D] , waaronder de hypotheekhouders van de onroerende zaken aan [adres] c.q. van het perceel water, benadeeld, aldus nog steeds de curator. De waarde van het onroerend goed is aanmerkelijk verminderd, waartoe de curator verwijst naar een taxatierapport van Muller Makelaardij van december 2009.

Volgens de curator heeft [C] bewust geprofiteerd van deze wanprestatie en/of onrechtmatige daad van [G] . Zij heeft zonder relevante tegenprestatie het recht van erfpacht verkregen waarmee [C] aanzienlijke huuropbrengsten heeft gegenereerd. Gelet op de familiaire verhouding mag verondersteld worden dat [C] exact wist dan wel moest weten dat met deze praktijken de gezamenlijke schuldeisers benadeeld zouden worden, aldus de curator.

4.7.

[C] voert tot haar verweer aan dat [G] onder de gegeven omstandigheden weinig andere keuze had. Volgens haar was de gemeente alleen bereid om het erfpachtrecht te verlengen als de achterstallige canon werd betaald, waartoe zij verwijst naar de door haar als productie 15 overgelegde brief van de gemeente d.d. 30 november 2009. Eén week later werd het krediet door ABN AMRO opgeëist, waarna alle kredietfaciliteiten en rekeningen van de vennootschappen werden bevroren. De vennootschappen konden hierdoor de achterstallige canon van ongeveer € 15.000,-- niet voldoen, terwijl er evenmin zicht was dat het geld er op korte termijn wel zou komen. [C] stelt dat [G] daarom contre coeur het recht van erfpacht heeft opgegeven. [C] was na aandringen van de zijde van [G] niet bereid om nog meer geld aan de vennootschappen te lenen, maar wel om het betreffende perceel water te pachten, de achterstallige canon voor haar rekening te nemen en het perceel kosteloos in gebruik te geven aan de vennootschappen. Hierdoor kon de bedrijfsvoering van de vennootschappen toch worden voortgezet.

[C] betwist dat de door de curator geschetste oplossing van verkoop van het erfpachtrecht aan een derde voor de vennootschappen een reële mogelijkheid was om uit de impasse te komen. Ook wordt de door de curator gestelde omvang van de huuropbrengsten weersproken, onder overlegging van een overzicht over de jaren 2008 tot en met 2010. Tot slot betwist [C] de door de curator gestelde (verminderde) waarde van het onroerend goed op het land en van het perceel water.

4.8.

De rechtbank overweegt het volgende. Vast staat dat ABN AMRO de kredietfaciliteit had opgezegd en opgeëist op het moment dat [G] moest beslissen over de verlenging van het erfpachtrecht, waarover hij zich blijkens de overgelegde brief van de gemeente uiterlijk eind december 2009 diende uit te spreken. [C] heeft niet alleen onweersproken tot haar verweer aangevoerd dat de vennootschappen toen niet in staat waren om de achterstallige canon te voldoen, maar ook dat er op korte termijn geen reëel uitzicht op herfinanciering was. Dat [G] ook had kunnen handelen zoals de curator stelt - wat er verder van de haalbaarheid van de door hem aangedragen optie van verlenging en verkoop aan een derde ook zij - betekent niet dat [G] heeft gehandeld zoals geen redelijk denkend en redelijk handelend bestuurder zou hebben gedaan. Daarmee zal de stelling van de curator worden verworpen dat er sprake is geweest van kennelijk onbehoorlijk bestuur van [G] dan wel dat [G] in dit opzicht onrechtmatig heeft gehandeld. Gelet hierop kan van een daarvan afgeleid onrechtmatig handelen aan de zijde van [C] jegens de gezamenlijke schuldeisers van de vennootschappen evenmin sprake zijn. Het onder IV gevorderde zal daarom worden afgewezen.

Vordering V: ongerechtvaardigde verrijking door het samenstel van handelingen en onderlinge afspraken

4.9.

Volgens de curator hebben [C] en [G] deelgenomen aan een gezamenlijke wegsluisactie. Door de onderhavige transacties en afspraken zijn de schuldeiser in hun verhaalsmogelijkheden beperkt. [G] heeft met zijn handelwijze zijn taak als bestuurder onbehoorlijk vervuld en het bewust profiteren door [C] van deze wanprestatie is onrechtmatig. Door het samenspel van handelingen en de onderlinge afspraken is het vermogen van de vennootschappen verarmd, waartegenover het vermogen van [C] is verrijkt in de zin van artikel 6:212 BW , waarop de curator zich uitdrukkelijk beroept.

4.10.

[C] betwist dat zij met [G] heeft samengewerkt in de vennootschappen. Zij bemoeide zich niet met het beleid. Vanuit huis deed zij marketingwerkzaamheden voor [F] , totdat zij na de bedrijfsstaking op 31 juni 2011 uit dienst is getreden. Vanuit haar privévermogen heeft zij € 255.374,29 (stand per ultimo 2012) aan de vennootschappen geleend, welke vordering door de curator (voorlopig) is erkend. [C] wilde niet meer geld in de vennootschappen stoppen. Om toch iets voor (de vennootschappen van) haar echtgenoot te kunnen doen, is [C] eigenmachtig met de gemeente in onderhandeling getreden en heeft zij een overeenkomst van erfpacht met de gemeente gesloten. In het kader van de activatransactie is een verhoudingsgewijs royale koopprijs betaald voor vrijwel volledig afgeschreven roerende zaken. Als gevolg van deze inspanningen heeft de volledige werkgelegenheid binnen de bedrijven van [G] steeds behouden kunnen blijven. Van ongerechtvaardigde verrijking is dus geen sprake, aldus [C] .

4.11.

De rechtbank begrijpt de stellingen van de curator aldus dat op grond van de hierna te bespreken (rechts)handelingen, zowel afzonderlijk als in onderling verband beschouwd, sprake van ongerechtvaardigde verrijking als bedoeld in artikel 6:212 BW . Hierover oordeelt de rechtbank als volgt.

- Huurovereenkomst kantoorruimte

4.12.

Bij de bespreking van vordering II heeft de rechtbank reeds overwogen dat [C] de kantoorruimte ten behoeve van de verdere afwikkeling van de bedrijfsstaking en het bewerkstelligen van een (mogelijke) doorstart van de vennootschappen tegen een marktconforme huurprijs aan de vennootschappen ter beschikking heeft gesteld. Aangezien niet in geschil is dat aan de huurovereenkomst uitvoering is gegeven, is naar het oordeel van de rechtbank van een verrijking van de zijde van [C] geen sprake. In zoverre faalt het betoog van de curator.

- Koopovereenkomst activa

4.13.

De curator heeft aangevoerd dat hij beschikt over verklaringen van werknemers van de vennootschappen, waaruit kan worden afgeleid dat - voordat ABN AMRO verschillende zaken van de vennootschappen in vuistpand heeft genomen - diverse gereedschappen, inventaris en machines van de vennootschappen, met het oog op een doorstart binnen het bedrijf van [G] , zijn overgebracht naar het pand van [C] en aldus zijn onttrokken aan mogelijk verhaal voor schuldeisers. Vervolgens zijn de in vuistpand genomen zaken en de resterende inventaris door [C] opgekocht, aldus de curator.

4.14.

[C] ontkent dat [G] met behulp van zijn personeel of anderszins roerende zaken aan de bedrijfsvoering heeft onttrokken. Uit de overgelegde verklaringen, die niet zijn ondertekend en die afkomstig zijn van (oud-)medewerkers die geen idee hebben van de eigendomsverhoudingen van de roerende zaken, kan dit volgens haar niet worden afgeleid. Op 6 juni 2011 waren de roerende zaken, die tot het ondernemingsvermogen van de vennootschappen behoren, gewoon aanwezig in het bedrijfspand, zodat de bank alle tot het vermogen behorende roerende zaken daadwerkelijk in vuistpand heeft kunnen nemen, aldus [C] . Hiertoe verwijst zij naar een verklaring van een andere (oud-)medewerker. [C] heeft aangevoerd dat ABN AMRO op drie momenten ter plaatse is geweest om de roerende zaken op te nemen en te inventariseren, in december 2009, 23 juni 2010 en 9 juni 2011. Noemenswaardige verschillen op de verschillende momentopnamen waren er niet, aldus [C] .

4.15.

De rechtbank overweegt het volgende. Aan de hand van de door beide partijen overgelegde verklaringen van (oud-)werknemers stelt de rechtbank vast dat er in 2010 inderdaad roerende zaken van de vennootschappen naar het pand van [C] zijn gebracht. Echter, naar het oordeel van de rechtbank heeft de curator onvoldoende onderbouwd dat die roerende zaken ontbraken op 6 juni 2011 toen ABN AMRO haar zekerheidsrechten uitoefende. In de door [C] als productie 15 overgelegde schriftelijke verklaring van [I] staat dat de betreffende zaken op enig moment in 2010 weer zijn teruggebracht, terwijl uit de overige verklaringen van (oud-)werknemers niet zonder meer valt op te maken dat de betreffende zaken altijd in het pand van [C] opgeslagen zijn gebleven. Daarnaast is de curator niet ingegaan op de stelling van [C] dat er in eerdere jaren inventarisaties door ABN AMRO waren uitgevoerd en dat er achteraf geen noemenswaardige verschillen zijn gebleken. De curator heeft gelet hierop naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende feiten gesteld die met zich zouden brengen dat er sprake is geweest van verhaalsonttrekking ten nadele van schuldeisers, zodat [C] in dit opzicht niet ongerechtvaardigd verrijkt is.

4.16.

Vast staat dat [B] vanaf 17 juni 2011 de bedrijfsactiviteiten van de vennootschappen heeft voortgezet, in welk kader de onderhavige koopovereenkomst activa is gesloten. Gesteld noch gebleken is dat de betaalde koopprijs (aanmerkelijk) lager was dan de waarde van de aan [B] overgedragen resterende zaken. Door de curator zijn met betrekking tot de koopovereenkomst activa ook geen andere feiten of omstandigheden gesteld die met zich zouden kunnen brengen dat er sprake is van ongerechtvaardigde verrijking van de zijde van [C] .

- Recht van erfpacht

4.17.

Uit hetgeen hiervoor ten aanzien van vordering IV is overwogen en beslist, volgt dat ten aanzien van het recht van erfpacht geen sprake is van onrechtmatig handelen aan de zijde van [C] . Van een ongerechtvaardigde verrijking is naar het oordeel van de rechtbank in het onderhavige geval evenmin sprake. Zelfs indien er van een verrijking ten koste van [D] c.q. de vennootschappen sprake zou zijn - hetgeen tussen partijen in geschil is - maakt het feit dat [C] geen tegenprestatie aan [D] heeft voldaan deze niet ongerechtvaardigd. [C] heeft in dit verband onweersproken aangevoerd dat zij eigenmachtig met de gemeente in onderhandeling is getreden ter verkrijging van het recht van erfpacht ten behoeve van (de vennootschappen van) haar echtgenoot, nadat [G] besloten had om dat recht niet te verlengen. Gelet hierop ontbreekt een titel of grondslag voor een dergelijke tegenprestatie. Het betoog van de curator faalt daarom.

- Voorgaande (rechts)handelingen in samenhang beschouwd

4.18.

Ook indien voorgaande (rechts)handelingen in onderlinge samenhang worden beschouwd, komt de rechtbank niet tot het oordeel dat er sprake is van een ongerechtvaardigde verrijking van [C] . De curator heeft, mede gelet op het gemotiveerde verweer van [C] , zijn stelling dat er sprake is geweest van een gezamenlijke wegsluisactie onvoldoende nader onderbouwd.

4.19.

De slotsom is dat vordering V zal worden afgewezen.

Vorderingen VI tot en met IX: schadestaatprocedure, voorschot en proceskostenveroordeling (inclusief de beslagkosten)

4.20.

Aangezien vorderingen VI en VII voortvloeien uit en nauw samenhangen met vorderingen IV en V, ondergaan zij hetzelfde lot en zullen zij worden afgewezen. Nu de curator volledig in het ongelijk zal worden gesteld, is voor de gevorderde proceskostenveroordeling (inclusief de beslagkosten) evenmin plaats zodat ook vorderingen VIII en IX zullen worden afgewezen.

4.21.

Het is juist de curator die als de in het ongelijk te stellen partij in de proceskosten zal worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [B en C] worden vastgesteld op:

- griffierecht € 1.519,00

- salaris advocaat € 6.450,00 (2,5 punten × tarief € 2.580,00)

Totaal € 7.969,00.

5 De beslissing

De rechtbank

5.1.

wijst de vorderingen af;

5.2.

veroordeelt de curator in de proceskosten, aan de zijde van [B en C] tot op heden vastgesteld op € 7.969,00;

5.3.

verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.

Dit vonnis is gewezen door mr. S.B. van Baalen, voorzitter, mr. M. Sanna enmr. E.Th.M. Zwart-Sneek en in het openbaar uitgesproken op 23 september 2015.

588


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature