U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Vindplaats:

Inhoudsindicatie:

Vordering tot verdeling ten onrechte door de vrouw zelf en niet door de bewindvoerder ingesteld. Rechtbank merkt dit aan als een vergissing die zich voor rectificatie leent

Uitspraak



vonnis

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht

Locatie Groningen

zaaknummer / rolnummer: C/18/145986 / HA ZA 14-27

Vonnis van 3 juni 2015

in de zaak van

[bewindvoerder],

in haar hoedanigheid van bewindvoerder van [eiseres],

kantoorhoudende te Zuidlaren,

eiseres in conventie,

verweerster in reconventie,

hierna te noemen: de bewindvoerder respectievelijk de vrouw,

advocaat: mr. H.J.M. Janssen te Groningen,

tegen

[gedaagde] ,

wonende te Ter Apel,

gedaagde in conventie,

eiser in reconventie,

hierna te noemen: de man,

advocaat: mr. R. de Vries te Coevorden.

1 De procedure

1.1.

Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:

- het tussenvonnis van 26 maart 2014;

- de akte vermeerdering van eis in conventie van de vrouw;

- het proces-verbaal van comparitie van 19 augustus 2014, alsmede de ter comparitie door de vrouw overgelegde nadere producties;

- de akte na comparitie van de man;

- de akte na comparitie van de vrouw;

1.2.

Ten slotte is vonnis bepaald.

2 De feiten

2.1.

De man en de vrouw zijn van 25 augustus 1993 tot 9 december 2010 in gemeenschap van goederen gehuwd geweest. Bij beschikking van 10 augustus 2010 heeft de rechtbank Groningen de echtscheiding tussen de man en de vrouw uitgesproken. Deze beschikking is op 9 december 2010 ingeschreven in het huwelijksregister van de gemeente Den Haag.

2.2.

De man heeft de Nederlandse nationaliteit. De vrouw heeft de Filipijnse nationaliteit.

2.3.

De man en de vrouw hebben gedurende hun huwelijk gewoond in de woning staande en gelegen aan het adres [adres]. Voorts hebben zij een woning op de Filipijnen gekocht met gebruikmaking van hun gemeenschappelijke vermogen.

2.4.

De vrouw is op enig moment in 2010 opgenomen in een psychiatrisch ziekenhuis, waar zij tot op heden verblijft.

2.5.

Bij voormelde echtscheidingsbeschikking zijn partijen gelast om de bestaande huwelijksgemeenschap te verdelen naar Nederlands recht. Zodanige verdeling is nadien niet tot stand gekomen.

2.6.

Bij beschikking van de kantonrechter van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen van 6 augustus 2012 is (vanaf die datum) een bewind ingesteld over de goederen van de vrouw, waarbij als bewindvoerder Kompas Zuidlaren B.V. is benoemd. Als feitelijk bewindvoerder treedt (thans) op de aan Kompas verbonden medewerker [bewindvoerder].

3 Het geschil

in conventie

3.1.

De bewindvoerder vordert - na vermeerdering van eis - dat de rechtbank, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:

I. de verdeling van de huwelijksgemeenschap vaststelt, door toescheiding aan de man van alle activa en passiva zoals genoemd onder punt 9 van de dagvaarding;

II. bepaalt dat de man aan de vrouw verschuldigd is ter zake overbedeling een bedrag van € 115.337,- dan wel aan de bewindvoerder van de vrouw, te voldoen binnen twee maanden na betekening van het in dezen te wijzen vonnis ten overstaan van de notaris alwaar het onroerend goed aan [adres], op naam wordt gesteld van de man en voorts bepaalt dat na het verstrijken van genoemde termijn de man aan de vrouw over de verschuldigde hoofdsom de wettelijke rente is verschuldigd, althans het aan de vrouw verschuldigde bedrag binnen de vast te stellen termijn als door de rechtbank in goede justitie te bepalen;

III. bepaalt dat de man ervoor dient te zorgen dat de vrouw wordt ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid ten aanzien van de aan de woning verbonden hypothecaire lening en voorts bepaalt dat indien dit onverhoopt niet mocht lukken de echtelijke woning dient te worden verkocht en de netto opbrengst bij helfte tussen de partijen dient te worden verdeeld;

IV. bepaalt dat de man binnen vijf dagen na betekening van het te wijzen vonnis alle kleding, lijfgoederen en sieraden van de vrouw, die nog in bezit zijn van de man, aan de vrouw dient af te geven;

V. de man veroordeelt om binnen vijf dagen na betekening van het te wijzen vonnis zijn volledige medewerking te verlenen bij het invullen en ondertekenen van het mededelingsformulier zoals gevoegd bij de akte vermeerdering van eis d.d. 19 augustus 2014, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 100,- aan de vrouw voor elke dag dat de man weigert aan deze veroordeling te voldoen;

VI. een en ander kosten rechtens.

3.2.

De man concludeert tot afwijzing van de vorderingen van de bewindvoerder, met

veroordeling van de vrouw - bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad - in de kosten van het

geding.

in reconventie

3.3.

De man vordert dat de rechtbank, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:

1. de verdeling van de huwelijksgemeenschap vaststelt zoals aangegeven onder punt 22 van de conclusie van eis in reconventie;

2. bepaalt dat partijen, jegens elkaar, nadat de verdeling heeft plaatsgevonden zoals hiervoor onder 1. aangegeven, niets meer van elkaar te vorderen hebben, doch dat in dezen binnen twee maanden na betekening van het te wijzen vonnis de onroerende goederen in Nederland en de Filipijnen op naam worden gesteld van degene aan wie het onroerend goed wordt toegedeeld; beide partijen zullen meewerken aan een juiste verdeling van de pensioenrechten, zoals eveneens aangegeven onder 1;

3. een en ander kosten rechtens.

4 De beoordeling in conventie en reconventie

Bevoegdheid en toepasselijk recht

4.1.

De rechtbank acht zich bevoegd om kennis te nemen van de geschillen tussen

partijen. De Nederlandse rechter was bevoegd om te oordelen over het verzoek tot

echtscheiding. Om die reden komt aan de Nederlandse rechter tevens rechtsmacht toe om te

oordelen over de verdeling van de huwelijksgemeenschap, zo volgt uit artikel 4 lid 3 Rv . Dit

geldt óók ten aanzien van de woning op de Filipijnen (vgl. gerechtshof Den Haag, 17

december 2003, ECLI:NL:GHSGR:2003:AO1780).

4.2.

Ten aanzien van het toepasselijke recht op de verdeling van de

huwelijksgemeenschap oordeelt de rechtbank dat op het huwelijksgoederenregime het

Haags Huwelijksvermogensverdrag 1978 van toepassing is (zie ook artikel 10:52 BW).

Krachtens artikel 4 lid 1 van dit verdrag is Nederlands recht van toepassing op het

huwelijksgoederenregime van partijen, nu niet is gesteld of gebleken dat partijen een

rechtsgeldige rechtskeuze hebben uitgebracht en partijen hun eerste huwelijksdomicilie in

Nederland vestigden.

Ontvankelijkheid

4.3.

De rechtbank stelt vast dat de vrouw ten tijde van het uitbrengen van de

dagvaarding in deze procedure - op 13 januari 2014 - reeds onder bewind stond. Dit bewind

strekt(e) zich ook uit tot de goederen van de (ontbonden) huwelijksgemeenschap.

4.4.

Tijdens het bewind komen het beheer en de beschikking over de onder bewind

staande goederen niet toe aan de rechthebbende, maar aan de bewindvoerder (artikel 1:43 8

lid 1 en 2 BW). De bewindvoerder vertegenwoordigt de rechthebbende tijdens het bewind

bij de vervulling van zijn taak in en buiten rechte (artikel 1:441 lid 1 BW). Hiermee strookt

dat de bewindvoerder in een gerechtelijke procedure over een onder bewind gesteld goed

optreedt als formele procespartij ten behoeve van de rechthebbende, die de materiële

procespartij is (HR 7 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:525). De bewindvoerder is, met

uitsluiting van de rechthebbende, bevoegd de verdeling te vorderen van goederen, waarvan

een onverdeeld aandeel tot zijn bewind behoort. Hij heeft hiervoor toestemming van de

rechthebbende nodig (artikel 1:441 lid 4 BW).

4.5.

De rechtbank constateert dat de inleidende dagvaarding op naam van de vrouw is

uitgebracht, dit terwijl ten tijde van de dagvaarding slechts de bewindvoerder bevoegd was

om als formele procespartij op te treden. Ook de vorderingen in reconventie zijn tegen de

vrouw en niet tegen de bewindvoerder ingesteld. Tegen die achtergrond rijst de vraag of

partijen over en weer ontvankelijk zijn in hun vorderingen. In beginsel dient immers, in

geval van een onder bewind gestelde procespartij, op straffe van niet-ontvankelijkheid, de

formele procespartij (de bewindvoerder) te dagvaarden c.q. te worden gedagvaard en niet de

materiële procespartij, de rechthebbende. De rechtbank dient deze vraag ambtshalve te

beantwoorden.

4.6.

De HR heeft in het eerder genoemde arrest van 7 maart 2014 geoordeeld dat de

bewindvoerder, indien de wederpartij die niet met het bewind bekend was of had behoren te

zijn een geding tegen de rechthebbende zelf aanhangig heeft gemaakt, kan verschijnen om

dit als formele procespartij over te nemen. Daarvoor zijn geen bijzondere

formaliteiten vereist. Indien een rechtsmiddel wordt aangewend tegen een rechterlijke

uitspraak in een geding waarin de bewindvoerder niet optrad als formele procespartij, maar

waarin de rechthebbende zelf partij was, dient dit te geschieden door of tegen de

bewindvoerder. Wordt het rechtsmiddel aangewend door of tegen de rechthebbende zelf,

dan is het vorenstaande overeenkomstig van toepassing.

4.7.

In dit geval is de dagvaarding ten onrechte gesteld op naam van de vrouw. Van

onbekendheid met het bewind is geen sprake. Nu in de dagvaarding is aangegeven dat de

procedure wordt gevoerd met instemming van de bewindvoerder, gaat de rechtbank uit van

een kennelijke vergissing die zich voor rectificatie leent (vgl. HR 14 december 2007, NJ

2008/10). Voor rectificatie is plaats nu het voor de man kenbaar was dat hier sprake was van

een vergissing, in die zin dat hij ermee bekend was dat de vrouw onder bewind was gesteld

en de bewindvoerder met de procedure instemde, en de man door de vergissing en het

herstel daarvan niet is benadeeld of in zijn verdediging is geschaad. De kwestie van de

ontvankelijkheid is ter comparitie aan de orde gesteld en bij die gelegenheid hebben de man

en de vrouw zich beiden ermee akkoord verklaard dat de procedures in conventie en

reconventie zullen worden voortgezet op naam van de bewindvoerder, die zich daarmee

eveneens akkoord heeft verklaard. Op deze wijze is het gebrek in de ontvankelijkheid van

partijen in hun vorderingen in conventie en reconventie (voldoende) geheeld. Voor een

dergelijke - informele - oplossing van de ontvankelijkheidskwestie vindt de rechtbank steun

in onder meer het arrest van het gerechtshof Leeuwarden van 13 april 2010

(ECLI:NL:GHLEE:2010:BM1464) en de conclusie van de A-G bij het arrest van de Hoge

Raad van 7 maart 2014. Deze oplossing past naar het oordeel van de rechtbank ook in de

deformaliseringstendens in het burgerlijk procesrecht, die erop neerkomt dat fouten en

vergissingen niet tot fatale (ontvankelijkheids)gevolgen behoren te leiden, mits de

wederpartij door het herstel hiervan niet onredelijk in zijn belangen wordt geschaad (HR 13

december 2013, ECLI:NL:HR:2013:1881), welke laatste situatie hier niet aan de orde is.

Tegen deze achtergrond is er naar het oordeel van de rechtbank geen rechtens te respecteren

belang gediend met het uitspreken van niet-ontvankelijkheid van partijen in hun vorderingen

over en weer. Partijen zouden dan immers een nieuwe procedure dienen op te starten over

de verdeling van de huwelijksgemeenschap, terwijl zij het er over eens zijn dat de

procedure, voor zover het de vrouw betreft, op naam van de bewindvoerder dient te worden

voortgezet en zulks de uitdrukkelijke instemming van de bewindvoerder heeft.

4.8.

Het geding wordt derhalve op naam van de bewindvoerder als formele procespartij

als eiseres in conventie en verweerster in reconventie voortgezet. Overigens gaat de

rechtbank ervanuit dat de vordering tot verdeling, nu deze aanvankelijk is ingesteld door de

vrouw en met haar instemming wordt voortgezet door de bewindvoerder, met instemming

van de vrouw plaatsvindt.

Verdeling

4.9.

Op grond van artikel 3:185 lid 1 BW kan de rechter, voor zover de deelgenoten over een verdeling niet tot overeenstemming kunnen komen, op vordering van de meest gerede partij de wijze van verdeling gelasten of zelf de verdeling vaststellen, rekening houdende naar billijkheid zowel met de belangen van partijen als het algemeen belang.

4.10.

De rechtbank hanteert als peildatum voor de omvang van de huwelijksgemeenschap 9 december 2010, de datum waarop het huwelijk van de man en de vrouw is ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de daartoe bestemde registers van de burgerlijke stand (artikel 1:99 BW zoals deze bepaling luidde tot januari 2012 ). Voor de waardering van de gemeenschapsgoederen heeft als peildatum de datum van feitelijke verdeling te gelden. De eisen van redelijkheid en billijkheid die de verhouding tussen de man en de vrouw als deelgenoten beheersen, brengen in dit geval niet mee dat van een andere peildatum zou moeten worden uitgegaan (vgl. HR 22 september 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA7205 en HR 8 februari 2013, NJ 2013/101).

4.11.

Gelet op de nauwe samenhang tussen de vorderingen in conventie en reconventie lenen deze vorderingen zich naar het oordeel van de rechtbank voor een gezamenlijke beoordeling. Nu de man zijn bezwaar tegen de vermeerdering van eis in conventie heeft ingetrokken en de rechtbank geen aanleiding ziet om de eisvermeerdering in verband met de eisen van een goede procesorde buiten beschouwing te laten, zal in conventie recht worden gedaan op de vermeerderde eis.

De gemeenschappelijke woning in Ter Apel en de hypothecaire geldlening

4.12.

De rechtbank constateert dat partijen het er thans over eens zijn dat deze woning aan een derde dient te worden verkocht en aan geen van hen dient te worden toegedeeld. Partijen hebben daartoe gezamenlijk een makelaar benoemd. Verkoop van de woning aan een derde is tot op heden uitgebleven.

4.13

De bewindvoerder verzoekt te bepalen dat partijen de woning zullen verkopen en dat zij een eventuele overwaarde bij helfte zullen verdelen. De rechtbank begrijpt hieruit dat de aan de woning verbonden hypothecaire geldlening van € 86.445,00 bij verkoop zal worden afgelost. De rechtbank zal dienovereenkomstig beslissen, met dien verstande dat als sprake mocht zijn van een restschuld deze door beide partijen gezamenlijk zal moeten worden gedragen.

4.14.

De bewindvoerder heeft gevorderd te bepalen dat de man ervoor dient te zorgen dat de vrouw wordt ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid jegens de Rabobank met betrekking tot de hypothecaire geldlening die aan de woning in Ter Apel is verbonden. Nu de woning niet aan de man wordt toebedeeld, maar zal worden verkocht, zal de rechtbank deze vordering niet toewijzen. Tot aflossing van de hypothecaire geldlening zijn de man en de vrouw beiden hoofdelijk daarvoor aansprakelijk. Overigens heeft de man het niet in zijn macht om de vrouw uit voormelde hoofdelijke aansprakelijkheid te (doen) ontslaan. Daarvoor is (uiteindelijk) de medewerking van Rabobank als verstrekker van de hypothecaire geldlening noodzakelijk.

De woning op de Filipijnen

4.15.

De man stelt dat bij de verdeling van de huwelijksgemeenschap tevens de woning op de Filipijnen dient te worden meegenomen, die eigendom is van de man en de vrouw gezamenlijk. Volgens de man dient ten aanzien van de waarde van deze woning te worden uitgegaan van een bedrag van € 170.000,-. De woning moet voor dat bedrag aan de vrouw worden toegedeeld, waarna het haar desgewenst vrij staat om de woning te verkopen.

4.16.

De bewindvoerder heeft aangevoerd dat niet bekend is of de woning juridisch gezien tot de huwelijksgemeenschap behoort, omdat ook de moeder van de vrouw eigenaar van de woning is. Niet bekend is of de moeder wil meewerken aan verkoop van de woning. De economische waarde van de woning behoort in elk geval tot de huwelijksgemeenschap. De bewindvoerder heeft op internet gezocht naar een makelaar die de woning zou kunnen verkopen en heeft contact gehad met de Nederlandse ambassade op de Filipijnen. Een en ander heeft echter niets opgeleverd. In verband met haar medische beperkingen is de vrouw zelf niet in staat om het voortouw te nemen inzake de verkoop van de woning. De rechtbank dient daarom te bepalen dat de man in dezen het voortouw dient te nemen.

4.17.

De heeft man voorgesteld om de woning aan de vrouw toe te delen, terwijl de bewindvoerder zich op het standpunt heeft gesteld dat de woning dient te worden verkocht. De rechtbank dient daarom op dit punt de knoop door te hakken. Zij is van oordeel dat gelet op de omstandigheden van dit geval de woning aan de vrouw dient te worden toegedeeld. De rechtbank betrekt hierbij dat de familie van de vrouw in de woning woont en de moeder van de vrouw mede eigenaar is van de woning, zodat verkoop van de woning niet zonder haar medewerking zou kunnen. Voor dit oordeel vindt de rechtbank ook steun in de overgelegde schriftelijke verklaring van de vrouw d.d. 1 december 2013 (productie 10 bij conclusie van antwoord in conventie/eis in reconventie), waarin zij vermeldt: "Hiermee bevestig ik oftewel wil ik graag, [eiseres] geb. [geboortedatum], dat de waarde van de woning in de Filipijnen wordt meegenomen in onze algehele boedelscheiding t.n.v. [gedaagde] geb. [geboortedatum] en van mijzelf. De reden hiervan is dat het voor mijn ex man heel onredelijk is om de woning in de Filipijnen buiten de boedel te laten. (…) Tevens bevestig ik hierbij dat mijn ex en ik gezamenlijk alle kosten voor het huis hebben betaald en dat dat uit onze gezamenlijke huwelijkse vermogen is voldaan. Hieraan heeft mijn moeder en hebben mijn overige familie (broers of zusters) niets bijgedragen of betaald. (…)"

4.18.

Vervolgens dient, ten behoeve van een vergoeding aan de man vanwege overbedeling van de vrouw op dit punt, de waarde van de woning te worden bepaald. De man heeft in dit verband een zogeheten "indicatieve waardeverklaring" d.d. 23 december 2009 opgesteld door Zuidenveld Makelaardij te Coevorden in het geding gebracht, waarbij de waarde van de woning op € 170.000,- is geraamd. In deze waardeverklaring vermeldt de makelaar dat de waardering indicatief is, op basis van door [gedaagde] als opdrachtgever verstrekte gegevens, dat hij plattegronden en foto's van de woning heeft ingezien en dat hij gebruik heeft gemaakt van internet om op basis van vergelijking de waarde van het onroerend goed in de betreffende plaats op de Filipijnen te kunnen inschatten. Door de bewindvoerder is op deze waardering niet gereageerd. De rechtbank zal de bewindvoerder in de gelegenheid stellen, zich bij akte nader uit te laten over (bepaling van) de waarde van de woning in de Filipijnen.

Beleggingsportefeuille Rabobank (met couponafrekening)

4.19.

De rechtbank stelt vast dat de man en de vrouw een beleggingsrekening bij de Rabobank hebben (nr. 20091389), waarvan de waarde in elk geval € 35.000,- bedraagt. De man stelt dat deze rekening aan hem moet worden toegedeeld; de bewindvoerder is het daarmee eens, maar stelt dat het bedrag van € 35.000,- nog dient te worden vermeerderd met een tweetal couponafrekeningen van in totaal € 975,- zodat de totale waarde van de beleggingsportefeuille € 35.975,- bedraagt, aldus de bewindvoerder. Volgens de man zit het bedrag van € 975,- al in het bedrag van € 35.000,- verwerkt.

4.20.

De rechtbank is met de man van oordeel dat de totale waarde van de beleggingsportefeuille op een bedrag van € 35.000,- moet worden vastgesteld. De rechtbank leidt dit af uit het door Rabobank aan [gedaagde] verstrekte jaaroverzicht beleggersportefeuille 2010, waarin als totale waarde van de effectenrekening voormeld bedrag wordt genoemd. De rechtbank begrijpt dit overzicht aldus dat genoemde couponafrekeningen daarin zijn verwerkt. De effectenrekening bij de Rabobank zal daarom aan de man worden toegedeeld, uitgaande van een waarde van € 35.000,-.

De bankrekeningen bij de Rabobank en de ING Bank

4.21.

Partijen zijn het erover eens dat deze bankrekeningen aan de man zullen worden toegedeeld. Ook zijn partijen het eens over de bedragen die per 31-12-2010 op deze bankrekeningen stonden, namelijk:

- Rabobank 360120172 € 1.490,-

- Rabobank 3456322003 € 1.544,-

- Rabobank 3601176785 € 613,-

- ING Bank 2832727 (Toprekening) € 1.607,-

- ING Bank 2832727 (Internet Sparen) € 2.776,-

- ING Bank 2832727 (rekening-courant) € 1.115,-

4.22.

De bewindvoerder stelt dat zij ten aanzien van het saldo op de rekening bij de Rabobank met nummer 3456322003 en het saldo op de rekening bij de Rabobank met nummer 3601176785 een voorbehoud maakt. Het saldo op eerstgenoemde rekening bedroeg op 31 december 2010 € 1.544,- en het saldo op de laatstgenoemde rekening op 31 december 2010 € 613,-. De saldi op bovengenoemde rekeningen per 1 januari 2010 bedroegen evenwel € 9.225,97 en € 1.544,06. In totaal is van de beide rekeningen derhalve in 2010 een bedrag van € 10.452,- opgenomen. De rekeningen stonden op naam van de man, zodat hij voor deze onttrekkingen in 2010 een verantwoording dient af te leggen, aldus de bewindvoerder.

4.23.

De man stelt dat hij in 2010 hoge kosten voor rechtsbijstand heeft moeten maken, kosten heeft gemaakt voor extra zorg voor de kinderen en het vernieuwen van door de vrouw vernielde inboedelzaken. Daarnaast heeft hij een auto gekocht van ongeveer € 5000,00.

4.24.

De rechtbank is van oordeel dat de man genoegzaam verantwoording heeft afgelegd over de onttrekkingen op de door de vrouw genoemde bankrekeningen. De bewindvoerder is nadien ook niet meer voldoende gemotiveerd op deze kwestie teruggekomen, zodat niet althans niet voldoende is komen vast te staan dat de man van genoemde bankrekeningen onttrekkingen te zijnen gunste heeft gedaan, die alsnog tussen hem de vrouw zouden moeten worden verrekend.

4.25.

Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de bankrekeningen bij de Rabobank, met inachtneming van de sub 4.24. genoemde saldi, aan de man toedelen.

De auto

4.26.

Ter comparitie hebben partijen overeenstemming bereikt over toedeling van de auto aan de man, met inachtneming van een waarde van € 5.000,-. De rechtbank zal dienovereenkomstig beslissen.

De inboedel

4.27.

Ter comparitie hebben partijen overeenstemming bereikt over waardering van de inboedel van de woning te Ter Apel op € 1.000,- en van de inboedel van de woning op de Filipijnen op nihil. De rechtbank zal, onder vergoeding van de overbedeling ter zake van de man, de inboedel van de woning te Ter Apel aan de man toedelen en de inboedel van de woning op de Filipijnen aan de vrouw.

Verevening van het pensioen van de man

4.28.

De bewindvoerder wenst dat de tijdens het huwelijk opgebouwde aanspraken op ouderdomspensioen worden verevend als bedoeld in de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding. De bewindvoerder heeft de ontbinding van het huwelijk op 12 november 2013 gemeld bij het pensioenfonds van de man, zijnde het Pensioenfonds Metaal en Techniek te Rijswijk. Deze melding heeft echter niet plaatsgevonden binnen de termijn van twee jaar als bedoeld in artikel 2 lid 2 van de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding . Aanvankelijk wilde het pensioenfonds dan ook niet meewerken aan de door de vrouw gewenste verevening, maar een door de vrouw gedaan beroep op een hardheidsclausule is door het pensioenfonds gehonoreerd. Het pensioenfonds is alsnog bereid om mee te werken aan verevening van het door de man tijdens het huwelijk opgebouwde ouderdomspensioen, mits het verzoek daartoe door beide partijen wordt gedaan. De man is niet bereid gebleken om hieraan mee te werken. Hij dient dan ook in rechte daartoe te worden veroordeeld.

4.29.

De man voert aan dat, hoewel hij weet dat het ouderdomspensioen dient te worden verevend, hij deze kwestie in eigen beheer wenst te houden. Hij wil pas aan verevening meewerken als de uitkering van het door de vrouw in de Filipijnen opgebouwde pensioen plaatsvindt. Als de man nu al de helft van de waarde van het pensioen in de Filipijnen uitgekeerd zou krijgen, dan is hij bereid om de melding te ondertekenen. Er moet dan wel eerst duidelijkheid bestaan over het pensioen op de Filipijnen, aldus de man.

4.30

De rechtbank oordeelt als volgt. Het recht van de vrouw op pensioenverevening vloeit (rechtstreeks) voort uit artikel 2 van de Wet verevening pensioenrechten bij echtscheiding. Ex-echtelieden hebben elkaars medewerking niet nodig om echtscheiding aan te melden bij een pensioenfonds en daarbij om verevening te vragen. Een dergelijke melding dient op grond van lid 2 van voormeld wetsartikel wel binnen twee jaar na de echtscheiding te worden gedaan. Vast staat dat de vrouw c.q. de bewindvoerder niet binnen deze termijn zodanige melding heeft gedaan, maar dat het pensioenfonds, uiteindelijk, door het honoreren van het door de vrouw gedane beroep op een hardheidsclausule, besloten heeft om het vereveningsverzoek toch te behandelen, zij het onder de voorwaarde dat het betreffende formulier - vanwege het overschrijden van de tweejaarstermijn - zowel door de bewindvoerder als door de man dient te worden ondertekend. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de man geen valide reden aangevoerd om zijn medewerking in dezen te weigeren. De kwestie van het in de Filipijnen opgebouwde pensioen - waarop in dit vonnis nog verder zal worden ingegaan - staat los van de kwestie van de verevening van het door de man in Nederland opgebouwde ouderdomspensioen en de man kan zijn medewerking aan deze verevening dus niet afhankelijk stellen van de afwikkeling van het in de Filipijnen opgebouwde pensioen. De onderhavige vordering ligt dan ook voor toewijzing gereed. De rechtbank zal de man in de gelegenheid stellen om binnen twee weken na heden alsnog zijn onvoorwaardelijke medewerking aan de verevening van het ouderdomspensioen te verlenen, door ondertekening van het daartoe bestemde formulier. Partijen kunnen zich vervolgens in de door hen te nemen akte daarover uitlaten. Indien de man persisteert in zijn weigering tot medewerking aan ondertekening van het betreffende formulier, dan zal hij daartoe alsnog worden veroordeeld, op straffe van verbeurte van een dwangsom.

Het door de vrouw op de Filipijnen opgebouwde pensioen

4.31

De man stelt dat de vrouw op de Filipijnen pensioen heeft opgebouwd, via een verzekering(spolis). Het betreft een pensioenstorting met een gegarandeerde waarde van PHP 1.000.000,- (PHP= Filipijnse Peso). Omgerekend naar euro's betreft het volgens de man een bedrag van € 18.000,-, dat dient te worden verrekend bij de toedeling van het pensioen aan de vrouw. De man kan dit pensioen niet mede genieten omdat hij de Filipijnse nationaliteit niet bezit.

4.32.

De bewindvoerder stelt dat zij zelf niet over enige informatie met betrekking tot de betreffende polis beschikt. Het is haar niet bekend of de polis nog bestaat en of de polis thans nog enige waarde heeft. Als de polis nog bestaat, dan behoort de helft van de aanspraak onder de polis tot de (ontbonden) huwelijksgemeenschap. Volgens het door de man overgelegde document komt er in 2022 een bedrag van omgerekend € 15.000,- vrij. Gelet op de medische beperkingen van de vrouw, ligt het op de weg van de man om meer informatie te vergaren omtrent de polis. De man beschikt ook over de administratieve bescheiden die bij de polis horen.

4.33.

De rechtbank zal dit pensioen aan de vrouw toedelen uitgaande van de waarde van de polis bij uitkering daarvan. De man heeft - mede aan de hand van onderliggende documenten - voldoende gemotiveerd uiteengezet dat de waarde van de polis bij uitkering daarvan per 15 april 2022 PHP 1.000.000,- bedraagt. Omgerekend gaat het daarbij om een bedrag van - naar de huidige koers - € 20.160,00. Dit bedrag zal bij de toedeling van de polis aan de vrouw moeten worden betrokken in de vergoeding aan de man wegens overbedeling. De rechtbank gaat overigens voorbij aan het verweer van de bewindvoerder dat de polis mogelijk niet meer bestaat, nu dit verweer niet is onderbouwd, hetgeen gelet op de door de man overgelegde stukken - die op het tegendeel wijzen - wel op haar weg had gelegen.

Afgifte diverse goederen

4.34.

De bewindvoerder heeft bij inleidende dagvaarding gevorderd de afgifte van kleding, lijfgoederen en sieraden van de vrouw die zich nog bij de man bevinden.

4.35.

De man heeft zich tegen de vordering verweerd. Hij stelt daartoe dat hij de kleding en de lijfgoederen vele malen aan de vrouw heeft aangeboden. Echter, de instelling waar de vrouw verblijft heeft de betreffende (15) dozen geweigerd. De sieraden heeft de man aan zijn dochter overgedragen, die de sieraden samen met de vrouw kan gaan beheren.

4.36.

De rechtbank oordeelt als volgt. Ter comparitie is afgesproken dat de dochter van partijen de sieraden bij de vrouw zal afleveren, alsmede dat de man - via de dochter - ervoor zorgt dat dozen met kleding, schoenen en prullaria bij de vrouw worden afgeleverd.

Geen van partijen heeft zich hieromtrent bij akte na comparitie nog nader uitgelaten, zodat de rechtbank het ervoor houdt dat onderhavig geschilpunt inmiddels is afgewikkeld en daarop niet meer hoeft te worden beslist. Mocht dat onverhoopt niet het geval zijn, dan dienen partijen dat bij de door hen te nemen akte aan te geven.

Overigens

4.37.

In afwachting van de door beide partijen te nemen akte zal iedere verdere beslissing worden aangehouden.

5 BESLISSING

De rechtbank:

in conventie en in reconventie

1. verwijst de zaak naar de rolzitting van 17 juni 2015 voor akte uitlating aan de zijde van de man én de bewindvoerder inzake hetgeen hiervoor sub 4.18 en 4.30 is overwogen;

2. houdt iedere verdere beslissing aan.

Dit vonnis is gewezen door de rechter mr. S.M. Schothorst, bijgestaan door de griffier

mr. M. Postma en in het openbaar uitgesproken op 3 juni 2015.

mp/343


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature