U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:

Inhoudsindicatie:

beroepsaansprakelijkheid advocaat

Uitspraak



vonnis

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling privaatrecht

Locatie Leeuwarden

zaaknummer / rolnummer: 115120 / HA ZA 11-643

Vonnis van 13 februari 2013

in de zaak van

1. vennootschap onder firma

[X],

gevestigd te [plaats],

2. [A],

wonende te [plaats],

3. [B],

wonende te [plaats],

4. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

[Y],

gevestigd te [plaats],

eisers,

advocaat mr. O.J. Klabou te Sneek,

tegen

1. mr. [C],

die domicilie heeft gekozen ten kantore van Rotshuizen Geense Advocaten te Leeuwarden,

2. mr. [D],

wonende te Leeuwarden,

gedaagden,

advocaat mr. F. van der Woude te Amsterdam.

Eisers zullen hierna gezamenlijk worden aangeduid als [X] c.s. Gedaagden zullen gezamenlijk [B] c.s. en afzonderlijk mr. [B] en mr. [D] worden genoemd.

1. De procedure

1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:

- de dagvaarding

- het bijlagendossier behorende bij de dagvaarding

- de conclusie van antwoord

- de conclusie van repliek

- de conclusie van dupliek.

1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.

1.3. De Wet herziening gerechtelijke kaart is op 1 januari 2013 in werking getreden. De rechtbanken Assen, Groningen en Leeuwarden vormen met ingang van die datum tezamen de nieuwe rechtbank Noord-Nederland. Het rechtsgebied van deze rechtbank beslaat de provincies Drenthe, Fryslân en Groningen. De zaak wordt daarom verder behandeld en beslist door de rechtbank Noord-Nederland.

2. De feiten

2.1. Op 20 december 2004 hebben [X] en InterCheM BV een koopovereenkomst gesloten met betrekking tot de koop van een verkleiningsmachine door [X] De koopsom is bepaald op een bedrag van € 85.000,-- exclusief BTW. De helft van dit bedrag is bij de levering van de machine voldaan. In de overeenkomst is over de betaling van het restant van de koopsom opgenomen:

'Het restant van het bedrag, te weten 50% = Euro 42.500,-- exclusief BTW zal door [X] aan InterCheM BV worden betaald onder de hierna volgende condities:

[X] zal uiterlijk 01 juli 2005 zorgdragen dat zij over een degelijke vergunning beschikt. In aansluiting daarop zal B&R Recycling BV zich committeren om een hoeveelheid van circa 5000/6000 ton kunststoffen, welke via haar bemiddeling door haar klanten bij [X] aan te leveren tegen marktconforme tarieven.'

2.2. Naar aanleiding van de betaling van het restant van de koopsom is een geschil ontstaan tussen [X] c.s. en InterCheM BV, hetgeen heeft geleid tot een gerechtelijke procedure.

2.3. In december 2005 heeft [X] c.s. met mr. [B] een overeenkomst van opdracht gesloten tot het verlenen van rechtsbijstand in dat geschil. Bij brief van 20 december 2005 heeft mr. [B] [X] c.s. geadviseerd. In die brief wordt - voor zover voor deze zaak van belang - vermeld:

'Tegen Interchem kunt u uiteraard het verweer voeren dat u pas gehouden bent te betalen als die 6.000 ton bemiddeld is. De vraag is of er ook een tegenvordering ingediend kan worden. (…)

Om een tegenvordering in te dienen bij de Rechtbank moet u griffierecht betalen. In aanmerking nemend uw opmerking dat B&R niets meer zou zijn en dat het dus zeer de vraag is of Interchem ook wel financieel iets voorstelt, loopt u dus het risico bij een tegenvordering dat u ± € 4.000,= griffierecht moet betalen. (…)

Als Interchem financieel iets voorstelt, kan door ons in een procedure in deze omstandigheden teruggaaf van de koopsom gevraagd worden. Een ontbinding van de overeenkomst zal dan moeten worden uitgesproken, waarbij de partijen over en weer reeds verrichte handelingen terugdraaien. (…)

Alleen verweren of een tegenclaim bij Interchem neerleggen terzake teruggaaf van de koopsom, dan wel totaal gemiste winst. Overigens zal het voor de laatste claim wel eerst noodzakelijk zijn dat Interchem in gebreke wordt gesteld en zo juridisch in de mogelijkheid wordt gesteld om toch binnen een laatste termijn alsnog aan haar verplichtingen te voldoen.'

2.4. Op 23 december 2005 heeft InterCheM BV [X] c.s. gedagvaard voor deze rechtbank. Aanvankelijk heeft mr. [B] [X] c.s. bijgestaan in deze procedure. In december 2006 heeft mr. [D] de behandeling van de zaak van mr. [B] overgenomen. [X] c.s. heeft zich in de procedure in eerste aanleg tegen de vordering van InterCheM BV verweerd door te stellen dat het tweede deel van de koopsom pas diende te worden betaald wanneer InterCheM BV de verplichting om, via bemiddeling, door haar klanten een hoeveelheid van 6.000 ton kunststoffen ter verwerking aan [X] aan te bieden was nagekomen. Nu InterCheM BV nog niet aan die verplichting had voldaan, was de vordering van InterCheM BV in de visie van [X] nog niet opeisbaar.

2.5. Bij tussenvonnis van 4 oktober 2006 is aan InterCheM BV opgedragen te bewijzen dat de tweede termijn van de koopprijs van de verkleiningsmachine op dat moment reeds opeisbaar was.

2.6. In mei 2007 heeft [X] c.s. de verkleiningsmachine aan een derde verkocht, waarbij zij zich jegens deze derden verplichtten, op sanctie van boete, geen kunststoffen meer te verwerken.

2.7. Bij eindvonnis van 15 augustus 2007 is InterCheM BV jegens [Y] niet-ontvankelijk verklaard omdat zij geen partij was bij de overeenkomst van 20 december 2004 en is de vordering van InterCheM BV jegens [X] afgewezen omdat de vordering van InterCheM BV op [X] volgens de rechtbank niet opeisbaar was, nu InterCheM BV niet aan haar leveringsverplichting van 6.000 ton jegens [X] had voldaan. Tegen dat vonnis heeft InterCheM BV bij dagvaarding van 31 oktober 2007 hoger beroep ingesteld.

2.8. InterCheM BV heeft op 16 mei 2008 een kort geding aangespannen. Bij vonnis van de voorzieningenrechter van deze rechtbank van 11 juni 2008 is de door InterCheM BV gevraagde voorziening geweigerd.

2.9. Het gerechtshof Leeuwarden heeft op 12 januari 2010 in de appelprocedure in deze zaak arrest gewezen. Daarbij is de vordering van InterCheM BV jegens [X] en haar vennoten toegewezen, in die zin dat zij onder meer zijn veroordeeld aan InterCheM BV te betalen een bedrag van € 50.575,--, te vermeerderen met de wettelijke rente.

2.10. Op 15 april 2010 heeft [X] c.s. aan mr. [D] te kennen gegeven niet tevreden te zijn over de dienstverlening. Vervolgens heeft mr. Winter namens [X] c.s. mr. [B] en mr. [D] bij brief van 11 november 2010 aansprakelijk gesteld.

3. De vordering

3.1. [X] c.s. vordert bij vonnis, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, in rechte vast te stellen dat gedaagden tezamen, ieder hoofdelijk en tevens ieder voor zich tekortgeschoten zijn in de nakoming van de uitvoering van opdracht om eisers te adviseren en als advocaten bij te staan in het geschil tussen eisers en InterCheM BV ten gevolge waarvan eisers schade hebben geleden en voorts gedaagden ieder voor zich en hoofdelijk te veroordelen tot vergoeding van de schade die is ontstaan ten gevolge van de onjuiste advisering en procesvoering, nader op te maken bij staat, des dat de een door de betaling van de ander zal zijn gekweten, en het in de schadestaatprocedure toe te wijzen schadebedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 24 februari 2011, althans vanaf het moment van uitbrenging van de dagvaarding tot het moment van betaling, met veroordeling van gedaagden in de kosten van het geding.

3.2. [B] c.s. voert gemotiveerd verweer.

3.3. Op de stellingen en verweren van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4. Het geschil en de beoordeling daarvan

4.1. Tussen partijen is niet in geschil dat Sprik Kunststoffen Balk BV (hierna: Sprik BV) geen partij was bij de koopovereenkomst met InterCheM BV. Naar het oordeel van de rechtbank stelt [B] c.s. terecht dat het door [X] c.s. gestelde onzorgvuldige handelen van [B] c.s. dan ook niet op [Y] ziet. Om die reden dient de vordering van Sprik BV te worden afgewezen. Voor zover hierna over "[X] c.s." wordt gesproken, wordt daarmee derhalve niet langer mede [Y] bedoeld.

4.2. [X] c.s. legt aan haar vordering ten grondslag dat er sprake is van een toerekenbare tekortkoming van [B] c.s. in de nakoming van haar verbintenissen uit hoofde van de overeenkomst van opdracht en stelt dat dit heeft geleid tot een ongunstige beslissing in rechte (ofwel: het arrest van het hof van 12 januari 2012), als gevolg waarvan zij schade heeft geleden. Ter onderbouwing van haar stelling voert zij aan dat [B] c.s. niet aan de vereiste zorgvuldigheid heeft voldaan, nu de ongunstige uitspraak van het hof het gevolg is van de omstandigheid dat InterCheM BV door [B] c.s. niet in gebreke is gesteld. Hoewel [X] c.s. verschillende malen heeft gevraagd of een ingebrekestelling niet beter zou zijn, is dat door [B] c.s. ontraden dan wel nagelaten te doen. [X] c.s. stelt zich op het standpunt dat het doen uitgaan van een ingebrekestelling in een situatie, zoals deze bestond tussen [X] c.s. en InterCheM BV, moet worden beschouwd als een standaardhandeling.

4.3. [B] c.s. betwist dat zij is tekortgeschoten in haar verplichtingen jegens [X] c.s. Volgens [B] c.s. hebben beide advocaten gehandeld overeenkomstig de maatstaf van een redelijk handelend advocaat en hebben zij zich naar behoren ingespannen, mede gelet op de visie en de wens van [X] c.s. [B] c.s. heeft aangevoerd dat alle juridische opties aan [X] c.s. zijn voorgelegd en met haar zijn besproken en voorts dat mr. [B] in de brief van 20 december 2005 als mogelijkheid heeft genoemd ontbinding van de overeenkomst en/of schadevergoeding te verzoeken. Daarbij heeft mr. [B] erop gewezen dat in dat geval een ingebrekestelling noodzakelijk was. Volgens [B] c.s. wilde [X] c.s. zich echter niet op ontbinding beroepen noch schadevergoeding eisen, maar wenste zij zich te beroepen op de niet-opeisbaarheid van de vordering van InterCheM BV als gevolg van het uitblijven van levering van de overeengekomen hoeveelheid kunststoffen. [B] c.s. heeft [X] c.s. in deze keuze gevolgd.

4.4. De rechtbank overweegt hieromtrent het volgende. Op grond van artikel 7:401 BW dient een opdrachtnemer bij zijn werkzaamheden de zorg van een goed opdrachtnemer in acht te nemen. Dit brengt mee dat een advocaat bij de uitoefening van zijn beroep wordt geacht de zorgvuldigheid te betrachten die van een redelijk handelend en redelijk bekwaam vakgenoot mag worden verwacht. Daarbij dient een advocaat zich in beginsel niet te beperken tot verrichtingen waarom zijn cliënt uitdrukkelijk heeft gevraagd, maar dient hij zelfstandig te beoordelen wat voor de zaak van nut kan zijn en daarnaar te handelen. De maatstaf die dient te worden aangelegd is dat een cliënt niet behoort te worden blootgesteld aan onnodige risico's, waarbij een risico onnodig is, als het in de gegeven omstandigheden voorzienbaar was en gemakkelijk had kunnen worden vermeden, zonder dat daardoor andere risico's in het leven zouden zijn geroepen.

4.5. De rechtbank stelt voorop dat het feit dat [B] c.s. de wens van [X] c.s. heeft gevolgd, niet meebrengt dat reeds daardoor sprake is van een beroepsfout. Gelet op de hiervoor genoemde maatstaf is de cruciale vraag of [B] c.s. door die wens te volgen en InterCheM BV niet in gebreke te stellen, [X] c.s. heeft blootgesteld aan onnodige risico's. Met betrekking tot de periode tot het moment van de verkoop van de machine is de rechtbank van oordeel dat [B] c.s. heeft gehandeld als een redelijk bekwaam en redelijk handelend advocaat. De rechtbank overweegt daartoe het volgende. Nadat [X] c.s. door InterCheM BV was aangesproken tot betaling (en InterCheM BV verhaalsbeslag had gelegd), heeft [B] c.s. bij brief van 20 december 2005 de juridische mogelijkheden uiteengezet, waarna [X] c.s. te kennen heeft gegeven zich te willen beroepen op de niet-opeisbaarheid van de vordering van InterCheM BV. Vervolgens is - overeenkomstig de wens van [X] c.s. - gedurende de procedure ingezet op opschorting van de betalingsverplichting van [X] c.s. en daarmee op nakoming van de verplichtingen van InterCheM BV. Daartoe was een ingebrekestelling van InterCheM BV niet noodzakelijk. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [B] c.s. daarmee de belangen van [X] c.s. op dat moment naar behoren gediend. Immers, een beroep op opschorting is een verweermiddel dat tot doel heeft de eigen verplichtingen eerst dan te hoeven nakomen wanneer de andere partij haar verplichtingen nakomt. Indien dit beroep zou slagen, zou dat tot het door [X] c.s. gewenste resultaat leiden, namelijk opschorting van haar betalingsverplichting in afwachting van de levering van 6.000 ton kunststoffen. Een beroep op (partiële) ontbinding zou niet tot dit resultaat hebben geleid. Voorts overweegt de rechtbank dat [X] c.s. er kennelijk voor heeft gekozen af te zien van ontbinding van de overeenkomst en het instellen van een tegenvordering (schadevergoeding). Mr. [B] heeft immers in zijn (advies)brief van 20 december 2005 wel gewezen op de mogelijkheid om een “tegenclaim” bij InterCheM BV neer te leggen terzake teruggaaf van de koopsom dan wel gemiste winst. Hij wijst er daarbij ook op dat in dat geval een ingebrekestelling nodig is. Gelet echter op de gemaakte processuele keuze (geen beroep op ontbinding en geen schadevergoedingsvordering) was een ingebrekestelling destijds niet vereist. Overigens stelt de rechtbank vast dat [X] c.s. [B] c.s. in deze procedure niet een (voldoende) duidelijk verwijt maakt met betrekking tot het niet hebben ingesteld van een reconventionele vordering, nu zij enkel stelt dat de procedure in hoger beroep anders zou zijn geëindigd indien [B] c.s. InterCheM BV in gebreke had gesteld (zie sub 6 van de conclusie van repliek). Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat [B] c.s. met de gevolgde juridische lijn de belangen van [X] c.s. tot zover zorgvuldig heeft behartigd en derhalve in deze fase niet is tekort geschoten in zijn verplichtingen jegens [X] c.s.

4.6. Voor wat betreft de periode na de verkoop van de machine in mei 2007 overweegt de rechtbank als volgt. Het hof heeft vastgesteld dat na de verkoop van de machine opschorting van de betalingsverplichting niet langer mogelijk was. Dit brengt mee dat [X] c.s. zich slechts nog kon beroepen op (partiële) ontbinding van de koopovereenkomst dan wel rechtsverwerking. Daartoe was wel een ingebrekestelling van InterCheM BV noodzakelijk, hetgeen door [B] c.s. is nagelaten te doen. Naar het oordeel van de rechtbank leidt dit echter niet tot de conclusie dat er sprake is van een tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst van opdracht. Vast staat dat [X] c.s. [B] c.s. niet op de hoogte heeft gesteld van het voornemen de machine aan een derde te verkopen. Eerst in december 2007 werd [B] c.s. bekend met het feit dat de machine ruim een half jaar eerder aan een derde was verkocht. Anders dan [X] c.s., is de rechtbank van oordeel dat het feit dat [B] c.s. niet op de risico's van verkoop van de machine heeft gewezen, [B] c.s. niet kan worden verweten. Gesteld noch gebleken is dat [B] c.s. op de hoogte was van een mogelijke verkoop van de machine aan een derde. Ook was het redelijkerwijs voor hem niet voorzienbaar dat [X] c.s. de machine zou (willen) verkopen. In de procedure is immers steeds het standpunt ingenomen dat InterCheM BV haar verplichting met betrekking tot de kunststoffen diende na te komen, terwijl niet is gebleken van redenen op grond waarvan [B] c.s. diende te vermoeden dat [X] c.s. mogelijk tot verkoop van de machine zou overgaan. Overigens heeft te gelden dat ontbinding van de overeenkomst (waarvoor wél een ingebrekestelling was vereist) niet meer door [X] c.s. zou worden gewenst en zelfs niet meer in het belang van [X] c.s. zou zijn. Immers, wanneer [B] c.s. InterCheM BV wel in gebreke had gesteld en zij (namens [X] c.s.) een beroep op ontbinding zou hebben gedaan, zou dat het resultaat hebben dat op [X] c.s. een ongedaanmakingsverbintenis zou komen te rusten (artikel 6:271 BW) en zij de machine aan InterCheM BV terug zou moeten leveren. Doordat zij de machine reeds aan een derde had verkocht was zij daartoe echter niet meer in staat. Dit zou betekenen dat [X] c.s. te kort zou schieten in haar ongedaanmakingsverbintenis, hetgeen zich zou hebben opgelost in een schadevergoedingsverplichting. In het geval van een geslaagd beroep op partiële ontbinding had de machine weliswaar niet hoeven te worden teruggegeven, omdat de overeenkomst tegen een lagere koopsom in stand had kunnen blijven, maar door toedoen van [X] c.s. (het verkopen van de machine) was het voeren van dit verweer in hoger beroep niet meer mogelijk. InterCheM BV had dan immers alsnog in gebreke moeten worden gesteld en derhalve nog de gelegenheid gegeven moeten worden om haar verplichtingen uit de overeenkomst correct na te komen. Vanwege de omstandigheid dat [X] c.s. de machine reeds had verkocht had zij – zonder nadere toelichting, die ontbreekt – geen belang meer bij correcte nakoming. Concluderend is de rechtbank van oordeel dat, gegeven de feitelijke situatie dat [X] c.s. de machine had verkocht (met boetebeding), van [B] c.s. als redelijk handelend en redelijk bekwaam advocaat niet verwacht had mogen worden dat hij InterCheM BV alsnog in gebreke had gesteld. Dat een beroep op rechtsverwerking niet meer mogelijk was, ligt naar het oordeel van de rechtbank in de risicosfeer van [X] c.s., aangezien [B] c.s., gelet op het vorenoverwogene, er niet op bedacht hoefde te zijn dat [X] c.s. de machine zou verkopen.

4.7. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat [B] c.s. de belangen van [X] c.s. in acht heeft genomen en heeft gehandeld zoals een redelijk handelend en redelijk bekwaam advocaat behoort te doen. Van een beroepsfout waarvoor [B] c.s. aansprakelijk is, is derhalve geen sprake, zodat de vordering van [X] c.s. reeds op die grond dient te worden afgewezen. Gelet daarop behoeft hetgeen (overigens) door partijen is aangevoerd over het causaal verband, de door [X] c.s. gestelde schade en over de eigen schuld van [X] c.s. geen bespreking meer.

4.8. [X] c.s. zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [B] c.s. worden begroot op:

- griffierecht € 260,00

- salaris advocaat € 1.158,00 (2,0 punten × tarief € 579,00)

Totaal € 1.418,00

5. De beslissing

De rechtbank

5.1. wijst de vorderingen van [Y] af;

5.2. wijst de vorderingen van [X] c.s. af;

5.3. veroordeelt [X] c.s. in de proceskosten, aan de zijde van [B] c.s. tot op heden begroot op € 1.418,00;

5.4. veroordeelt [X] c.s. in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [X] c.s. niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak;

5.5. verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.

Dit vonnis is gewezen door mr. R. Giltay, mr. C.M. Telman en mr. Th.G. Lautenbach en in het openbaar uitgesproken op 13 februari 2013.?


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature