Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Zittingsplaats:

Inhoudsindicatie:

De vereffenaar vordert van de erfgenaam, die aanvankelijk ook executeur was, schadevergoeding uit onrechtmatige daad. Schadevergoeding aan de nalatenschap wordt (deels) toegewezen omdat de erfgenaam/executeur aanzienlijke bedragen van de nalatenschap naar zijn eigen rekening heeft overgemaakt zonder daarover rekening en verantwoording af te leggen. De vereffenaar vordert tevens overdracht van roerende zaken, althans vergoeding van de waarde daarvan. De erfgenaam/executeur stelt dat hij de roerende zaken van de nalatenschap heeft gekocht. De vraag is of het in artikel 3:68 BW neergelegde verbod op "selbsteintritt" van toepassing is op de executeur. De wetgever heeft deze vraag aan wetenschap en rechtspraak overgelaten. In dit geval heeft een rechtsgeldige koop sowieso niet plaatsgevonden omdat de erfgenaam/executeur al op het moment van overlijden van de erflater door erfopvolging eigenaar van de roerende zaken was geworden. Vordering van vereffenaar tot overdracht van de roerende zaken op grond van revindicatie kan niet worden toegewezen.

Uitspraak



vonnis

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling privaatrecht

Zittingsplaats Groningen

zaaknummer / rolnummer: C/18/135999 / HA ZA 12-294

Vonnis van 6 november 2013

in de zaak van

[zoon],

wonende te [plaats],

eiser,

advocaat mr. R.M. Berendsen te [plaats],

tegen

[gedaagde],

wonende te [plaats 2],

gedaagde,

advocaat mr. C. van der Slikke te Groningen.

Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.

1 De procedure

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

het tussenvonnis van 27 februari 2013,

de conclusie van repliek,

de conclusie van dupliek,

akte uitlating producties tevens vermeerdering van eis van [eiser],

antwoordakte van [gedaagde].

1.2.

Ten slotte is vonnis bepaald.

2 De verdere beoordeling

Aanvulling van de feiten

2.1.

In het testament [erflaatster] is onder meer het volgende opgenomen:

"Ouderlijke boedelverdeling/wettelijke verdeling - erfstelling -Artikel 5

Indien ik kom te overlijden met achterlating van nakomelingen - en ik ten tijde van mijn overlijden gehuwd was met mijn echtgenoot; - danwel indien ik ten tijde van mijn overlijden ongehuwd samenwoon met mijn partner (rechtbank: eerder in het testament benoemd als de heer [partner]) en de wet ten tijde van mijn overlijden toestaat dat een zogenaamde wettelijke verdeling kan worden gemaakt ten behoeve van mijn partner, benoem ik mijn echtgenoot/partner en mijn legitimarissen tot mijn enige erfgenamen, voor de delen als hierboven is aangegeven bij vruchtgebruik. 1. Ik verdeel met gebruikmaking van het bepaalde in de artikelen 4:1167, danwel gebruikmakende van de bepalingen van de wettelijke verdeling, en volgende van het Burgerlijk Wetboek mijn nalatenschap als volgt:

a. Ik deel toe aan mijn echtgenoot/partner: alle tot mijn nalatenschap behorende goederen dan wel het mij toebehorend aandeel in die goederen, onder de verplichting voor mijn echtgenoot/partner om: (…)

3. aan ieder van mijn overige erfgenamen schuldig te erkennen de bedragen ter grootte van hun netto erfdeel wegens overbedeling van mijn echtgenoot/partner;

b. ik deel toe aan ieder van mijn overige erfgenamen gemelde vordering in geld wegens overbedeling, ten laste van mijn echtgenoot/partner, ter groote van ieders erfdeel in het saldo van mijn nalatenschap, verminderd met ieders aandeel in de begrafenis- of crematiekosten, de boedel- en taxatiekosten en met het over de verkrijging uit de nalatenschap verschuldigde successierecht."

(…)

Inboedel-overdracht/erfenis vader

Artikel 1 5 Voor de duidelijkheid verklaar ik hierbij dat mijn meeste inboedelgoederen verkocht en overgedragen zijn aan mijn zoon [zoon] en aan mijn partner/echtgenoot. (…) "

2.2.

Over de uitleg van dit testament hebben [eiser] en [partner] op enig moment een schikking getroffen.

2.3.

Bij brief van 19 juli 2010 heeft notaris [naam] aan [gedaagde] doen toekomen een tweetal afschriften van de verklaring van executele. In de brief is onder meer het volgende opgenomen:

"Zoals besproken zal het dossier betreffende de nalatenschap van mevrouw [erflaatster] nader bekeken worden om na te gaan hoe hoog de vorderingen van de kinderen en kleinkinderen zijn.

Het is verstandig hier binnenkort een afspraak over te maken."

2.4.

Op 28 juli 2010 heeft de firma Wolthuizen Stilma de inboedel van [partner] die bij haar was opgeslagen bij [gedaagde] afgeleverd.

2.5.

Bij brief van 30 juli 2010 heeft notaris [naam] [gedaagde] (onder meer) het volgende bericht:

" Testament Blijkens inlichtingen verstrekt door het Centraal Testamentenregister heeft de heer [partner] op 12 juni 2008 zijn laatste testament gemaakt. Tengevolge het testament bent u enig erfgenaam. Van dit testament zend ik u bij deze een kopie.

De gevolgen van erfopvolging

Tengevolge van het overlijden zijn alle bezittingen en schulden (inclusief de kosten in verband met het overlijden) overgegaan op de erfgenamen. De afwikkeling van de nalatenschap (waaronder wordt begrepen het betalen van de schulden van de nalatenschap en de uitvoering van het testament) van de overledene behoort tot de taak van de erfgenaam.

De wet geeft een aantal keuzemogelijkheden aan een erfgenaam om zijn positie te bepalen. Hij kan de nalatenschap: - zuiver aanvaarden; - beneficiair aanvaarden; - verwerpen.

De verschillende keuzemogelijkheden worden hieronder toegelicht.

(…)

Gezien de uitkomst van de bespreking ben ik ervan uitgegaan dat u de nalatenschap zuiver wenst te aanvaarden . Een daartoe strekkende verklaring treft u ingesloten aan. Mocht mijn veronderstelling niet juist zijn, dan hoor ik dat graag zo spoedig mogelijk van u.

Verklaring van zuivere aanvaarding

Ik verzoek u, bij akkoordverklaring, de ingesloten verklaring te ondertekenen en te retourneren . De getekende verklaring dient vervolgens met vermelding van plaats en datum van ondertekening, aan mij retour te worden gezonden.

(…) "

2.6.

Op 1 augustus 2010 heeft [gedaagde] € 1.350,00 overgeboekt van de bankrekening van de nalatenschap naar zijn eigen rekening met de omschrijving "reis- en verblijfkosten".

2.7.

Op 11 augustus 2010 is door de verzekeringsmaatschappij Interpolis € 10.000,00 naar de bankrekening van [gedaagde] overgemaakt.

2.8.

Op 26 augustus 2010 heeft [gedaagde] € 4.773,51 overgeboekt van de bankrekening van de nalatenschap naar zijn eigen rekening met de omschrijving "Gertzen".

2.9.

Op 30 augustus 2010 heeft [gedaagde] € 509,14 overgeboekt van de bankrekening van de nalatenschap naar zijn eigen rekening met de omschrijving "Reparatie Laptop".

2.10.

Op 15 oktober 2010 heeft [gedaagde] als vergoeding van de inboedel van [partner] die op 28 juli 2010 bij hem is afgeleverd, € 950,00 op de bankrekening van de nalatenschap overgemaakt.

2.11.

Op 19 april 2011 heeft [gedaagde] € 115,00 overgeboekt van de bankrekening van de nalatenschap naar zijn eigen rekening met de omschrijving "Onkosten".

2.12.

Op 20 november 2012 heeft [gedaagde] bij de kantonrechter te 's-Gravenhage een verzoekschrift ingediend om hem op grond van artikel 4:194 BW (BW) te machtigen de nalatenschap van [partner] beneficiair te aanvaarden.

Inleiding

2.13.

In het vonnis van 27 februari 2013 is wat betreft een aantal met name genoemde posten geoordeeld dat [gedaagde] door zich de betreffende bedragen toe te eigenen, inbreuk heeft gemaakt op de rechten van de nalatenschap, hetgeen als een onrechtmatige daad moet worden aangemerkt. Deze onrechtmatige daad moet hem worden toegerekend nu hij er bewust voor heeft gekozen de betreffende bedragen naar zijn bankrekening in plaats van de bankrekening van de nalatenschap over te (laten) maken en daarover achteraf geen verantwoording heeft afgelegd, in die zin dat hij in de rekening en verantwoording niet heeft aangegeven dat hij deze bedragen - al dan niet als executeur, als erfgenaam of uit andere hoofde - heeft ontvangen. Van belang is daarbij geacht dat het gaat om aanzienlijke bedragen en van een enkele vergissing geen sprake kan zijn. Alleen de uitkering van de Volksbank heeft hij in de rekening en verantwoording opgenomen, echter niet het gehele bedrag en zonder daarbij aan te geven dat dit bedrag in zijn bezit is. [gedaagde] is veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding aan de nalatenschap van € 12.550,40, vermeerderd met de wettelijke rente. Voor wat betreft de overige posten en de vordering om toepassing te geven aan artikel 22 Wetboek van Burgerlijk Rechtsvordering zijn partijen in de gelegenheid gesteld zich nader uit te laten bij repliek en dupliek. Alvorens nader in te gaan op deze posten, zal de rechtbank allereerst meer in het algemeen ingaan op de positie van partijen en op de vraag inhoeverre [gedaagde] jegens de nalatenschap dan wel jegens [eiser] in persoon uit hoofde van onrechtmatige daad aansprakelijk is voor door de nalatenschap dan wel door [eiser] geleden schade.

Positie partijen

2.14.

Niet in geschil is dat [gedaagde] enig erfgenaam is van [partner] en tot de benoeming van [eiser] tot vereffenaar, executeur de nalatenschap van [partner] was. [gedaagde] betwist niet meer dat hij de nalatenschap van [partner] zuiver heeft aanvaard. Wel wijst hij erop dat hij bij verzoek van 20 november 2012 aan de kantonrechter heeft verzocht hem op grond van artikel 4:194, eerste lid, BW te machtigen om de nalatenschap alsnog beneficiair te aanvaarden. Op dit verzoek is - voor zover de rechtbank bekend - tot op heden niet beslist. De rechtbank overweegt dat [gedaagde] als enig erfgenaam met het overlijden van [partner], hem van rechtswege is opgevolgd in zijn voor overgang vatbare rechten en in zijn bezit en houderschap (artikel 4:182 BW). Hij is van rechtswege schuldenaar van de schulden van [partner] die niet met diens dood teniet zijn gegaan. Nu [gedaagde] de nalatenschap zuiver heeft aanvaard, kan hij gehouden zijn om een schuld van de nalatenschap ten laste van zijn overig vermogen te voldoen (artikel 4:184, tweede lid, aanhef en onder a, BW).

2.15.

[eiser] is behalve vereffenaar van de nalatenschap van [partner] ook schuldeiser van deze nalatenschap. Als één van de erfgenamen van [erflaatster] (in het vonnis van 27 februari 2013 abusievelijk aangeduid als [erflaatster]), stelt [eiser] een vordering te hebben op de nalatenschap van [partner] van € 18.000,00. De onderhavige vordering strekt niet tot voldoening van deze vordering. De onderhavige vordering ziet, naast overdracht van roerende zaken of vergoeding van de waarde daarvan, op een vordering tot schadevergoeding uit onrechtmatige daad. [eiser] heeft de onderhavige vordering ingesteld zowel uit eigen hoofde als in zijn hoedanigheid van vereffenaar van de nalatenschap van [partner]. De rechtbank merkt op dat voor zover [eiser] in de hoedanigheid van vereffenaar optreedt, hij [gedaagde] als enig erfgenaam van [partner] vertegenwoordigt (artikel 4:211, tweede lid, BW). In zekere zin is [gedaagde] dus zowel eiser als gedaagde. Aan dit processuele bezwaar dat in de weg zou kunnen staan aan de ontvankelijkheid van [eiser], gaat de rechtbank voorbij nu de taak van de vereffenaar verder gaat dan alleen de behartiging van de belangen van de erfgenamen. De vereffenaar heeft tot taak de nalatenschap als een goed vereffenaar te beheren en te vereffenen (artikel 4:211, eerste lid, BW). Tot deze taak behoort ook de voldoening van de schulden van de nalatenschap; zeker in het geval als hier aan de orde waarin de kantonrechter [eiser] op grond van artikel 4:204, eerste lid, onder b, BW tot vereffenaar heeft benoemd vanwege het gevaar dat hij als schuldeiser van de nalatenschap niet ten volle of althans niet binnen een redelijke tijd zal worden voldaan. Als vereffenaar van de nalatenschap, behartigt [eiser] aldus de belangen van de nalatenschap, en daarbij (indirect) zowel de belangen van [gedaagde] als enig erfgenaam als de belangen van de schuldeisers, waartoe hij zelf behoort.

Onrechtmatig handelen

2.16.

[eiser] heeft gesteld dat gezien het aantal onregelmatigheden in het beheer van de nalatenschap van [partner] door [gedaagde] de conclusie gerechtvaardigd is dat [gedaagde] opzettelijk de schuldeisers heeft misleid en aldus een onrechtmatige daad jegens [eiser] in persoon en jegens de nalatenschap heeft gepleegd.

2.17.

[gedaagde] heeft betwist dat er sprake was van onrechtmatig handelen. Hij had geenszins de bedoeling om de schuldeisers te misleiden. Hij ging er vanuit dat hij enig erfgenaam was en dat er geen schuldeisers waren. Hij hoefde daarom alleen verantwoording aan zich zelf af te leggen. Hij beroept zich daarbij op de door hem overgelegde brieven van de notaris van 19 juli 2010 en 30 juli 2010 en op een verklaring van zijn partner, [naam 2]. Uit deze brieven blijkt dat hij zich heeft laten voorlichten over de eventuele vorderingen die de kinderen [erflaatster] zouden kunnen hebben op de nalatenschap van [partner]. Kennelijk is van een vordering van de erfgenamen [erflaatster] niet gebleken, anders had hij de nalatenschap niet zuiver aanvaard. Bovendien is er een schikking getroffen tussen [eiser] en [partner] betreffende de afwikkeling van de nalatenschap [erflaatster], waarbij € 20.653,49 is overgemaakt aan [eiser], aldus [gedaagde].

2.18.

De rechtbank merkt op dat [gedaagde] als executeur tot taak had de goederen van de nalatenschap van [partner] te beheren en de schulden van de nalatenschap te voldoen, die tijdens zijn beheer uit die goederen behoren te worden voldaan (artikel 4:144, eerste lid, BW; hierna BW). Gedurende het beheer vertegenwoordigde hij bij de vervulling van zijn taak zichzelf als enig erfgenaam (artikel 4:145, tweede lid, BW). Hij was gehouden met bekwame spoed een boedelbeschrijving op te maken en de hem bekende schuldeisers op te roepen tot indiening van hun vorderingen (artikel 4:146, tweede lid, BW). Na beëindiging van zijn taak als executeur moest hij rekening en verantwoording afleggen aan [eiser] als vereffenaar (artikel 4:151 BW). Voor zover [gedaagde] is tekortgeschoten in één van deze zorgplichten die op hem als executeur rustte of voor zover hij anderszins toerekenbaar inbreuk heeft gemaakt op de rechten van de nalatenschap, is hij in beginsel aansprakelijk voor de schade die de nalatenschap dientengevolge heeft geleden. De rechtbank merkt daarbij op dat aansprakelijkheid voor schade die de schuldeisers hebben geleden, eerst pas aan de orde is indien en voorzover komt vast te staan dat de schulden van de nalatenschap als gevolg van het onrechtmatig handelen van [gedaagde] niet konden worden voldaan. Gesteld noch gebleken is dat [eiser] - al dan niet als schuldeiser van de nalatenschap - door het onrechtmatig handelen van [gedaagde] schade heeft geleden. De vordering [eiser] uit onrechtmatige daad die hij uit eigen hoofde heeft ingesteld komt daarom niet voor toewijzing in aanmerking.

2.19.

Aan het betoog van [gedaagde] dat hij ervan mocht uitgaan dat er geen schuldeisers waren, gaat de rechtbank als onvoldoende gemotiveerd voorbij. Uit de brief van de notaris van 19 juli 2010 blijkt juist dat de kinderen en kleinkinderen [erflaatster] nog vorderingen op de nalatenschap van [partner] hadden. Het was de notaris alleen niet duidelijk hoe hoog de vorderingen waren. Gesteld noch gebleken is dat de notaris [gedaagde] heeft bericht dat de vorderingen al zijn voldaan of om een andere reden nihil zijn. Uit de enkele omstandigheid dat [gedaagde] op grond van een bespreking met de notaris heeft besloten de nalatenschap zuiver te aanvaarden, kan niet de conclusie worden getrokken dat [gedaagde] ervan mocht uitgaan dat er geen schuldeisers waren. Kennelijk is [gedaagde] op enig moment op de hoogte geraakt van de schikking die tussen [partner] en [eiser] is getroffen over de uitleg van het testament [erflaatster] en van het bedrag van € 20.653,49 dat door [partner] zou zijn overgemaakt aan [eiser]. Nog daargelaten dat niet gesteld is dat [gedaagde] op het moment van het aanvaarden van de nalatenschap daarvan al wist, mocht [gedaagde] daaruit niet afleiden dat er geen schuldeisers meer waren. Integendeel, het was zijn taak als executeur om de omvang van de schulden te bepalen en deze te voldoen. Het lag op zijn weg om - eventueel met behulp van de notaris - de hoogte van de vorderingen van de kinderen en kleinkinderen [erflaatster] te onderzoeken en hen op te roepen hun vordering in te dienen. Dat [gedaagde] op de hoogte was van het mogelijk bestaan van vorderingen van de kinderen en kleinkinderen [erflaatster], blijkt ook uit zijn brief van 4 oktober 2010 waarin hij aan de advocaat van [eiser] meedeelt dat hij vorderingen op de nalatenschap niet kan honoreren omdat er een negatief saldo is. Voor een bewijsopdracht aan één van partijen omtrent de inhoud van de schikking tussen [eiser] en [partner] over de uitleg van het testament [erflaatster] dan wel de stelling van [gedaagde] dat er ten tijde van de aanvaarding van de nalatenschap geen schulden op de nalatenschap rustten, ziet de rechtbank geen reden.

Reis- en verblijfkosten

2.20.

[eiser] betwist de in de rekening en verantwoording opgenomen reis- en verblijfkosten. [gedaagde] heeft in reactie hierop een toelichting gegeven. De reizen waren nodig voor identificatie na het ongeval in Duitsland waarbij [partner] is omgekomen, een bezoek aan de Duitse politie ter zake het ongeval, het regelen van vervoer van het stoffelijk overschot naar Nederland, het onderzoek van het wrak van de bus, het regelen van het afvoeren van het wrak, het regelen van de uitvaart, het afwikkelen van bankzaken in Duitsland en voor overleg met de notaris.

Hij stelt voor diverse reizen naar Duitsland na het ongeluk waarbij [partner] is omgekomen € 840,60 aan kosten te hebben gemaakt (2.702 km; € 0,30 per km). Voor lunch- en verblijfkosten voor de reizen naar Duitsland heeft hij een forfetair bedrag van € 115,00 (11 reizen ad € 7,67) in rekening gebracht. Daarnaast is door het ongeluk, zijn geplande vakantie naar Spanje niet doorgegaan. De huur van het appartement in Spanje bedroeg € 500,00.

2.21.

Naar het oordeel van de rechtbank heeft [gedaagde] voldoende inzichtelijk gemaakt dat hij als executeur voornoemde reis- en verblijfkosten heeft moeten maken. Voor een deel van de kosten heeft hij ook betalingsbewijzen overgelegd. Een kilometer vergoeding van € 0,30 acht de rechtbank gelet op de brandstofprijzen in 2010 en overige kosten zoals afschrijvingskosten niet onredelijk. Dat een deel van de kosten zijn gemaakt, voordat [partner] zijn benoeming tot executeur aanvaardde, doet er niet aan af dat de kosten wel als executiekosten kunnen worden aangemerkt, waarvoor de executeur een vergoeding kan krijgen. Ook het forfetaire bedrag voor verblijfkosten kon [gedaagde] in redelijkheid in rekening brengen bij de nalatenschap.

2.22.

Voor de kosten die [gedaagde] zou hebben gemaakt doordat zijn geplande vakantie in Spanje niet is doorgegaan, heeft [gedaagde] echter geen enkele onderbouwing gegeven. Hij heeft geen (begin van) bewijs van betaling noch van annulering overgelegd. De rechtbank gaat er daarom, als onvoldoende gemotiveerd betwist, vanuit dat [gedaagde] ten onrechte een bedrag van € 500,00 voor deze kosten naar zijn eigen rekening heeft overgemaakt.

Gertzen

2.23.

[eiser] heeft gesteld dat [gedaagde] ten onrechte een bedrag van € 4.773,51 voor een nota van het sleepbedrijf Gertzen naar zijn eigen rekening heeft overgemaakt. Aanvankelijk heeft [gedaagde] gesteld dat hij de betreffende nota had voorgeschoten. Nadat [eiser] bewijs had aangeboden dat de verzekering de kosten rechtstreeks aan het sleepbedrijf heeft betaald, heeft [gedaagde] bij dupliek erkend dat dit bedrag aan de nalatenschap toekomt. Ook dit bedrag heeft [gedaagde] dus ten onrechte naar zijn eigen rekening overgemaakt.

Reparatiekosten laptop

2.24.

[eiser] heeft gesteld dat [gedaagde] ten onrechte de reparatiekosten van de laptop van [partner] ad € 509,14 bij de nalatenschap in rekening heeft gebracht. [gedaagde] heeft gesteld dat de reparatie nodig was om gegevens te achterhalen ten behoeve van de afwikkeling van de nalatenschap. Op de laptop bleek een adressenbestand te zijn opgeslagen, alsmede de adminstratie van een club waarbij [partner] was aangesloten.

2.25.

Naar het oordeel van de rechtbank kunnen de reparatiekosten van de laptop inderdaad als executiekosten worden aangemerkt, die op zich voor vergoeding uit de nalatenschap in aanmerking komt. Uit onderzoek van [eiser] is echter gebleken dat deze kosten door de verzekering zijn vergoed. Bij antwoordakte heeft [gedaagde] dit erkend. Ook deze kosten heeft hij dus ten onrechte bij de nalatenschap in rekening gebracht.

Interpolis

2.26.

[eiser] stelt dat [gedaagde] ten onrechte de uitkering van de bij de reisverzekering afgesloten overlijdensverzekering van € 10.000,00 heeft opgestreken.

[gedaagde] heeft gesteld dat deze uitkering buiten het erfrecht valt. De uitkering komt [gedaagde] als erfgenaam in persoon toe. Hij heeft zich hieromtrent laten voorlichten door de notaris. Volgens [eiser] valt de uitkering alleen buiten de nalatenschap als [gedaagde] in de verzekering als begunstigde is aangewezen, hetgeen [gedaagde] moet bewijzen. [gedaagde] stelt daarentegen dat de bewijslast ter zake bij [eiser] rust.

2.27.

De rechtbank overweegt nu [eiser] zich beroept op het rechtsgevolg van het door haar gestelde feit dat [gedaagde] de uitkering van de overlijdensverzekering zich ten onrechte heeft toegeëigend omdat deze binnen de nalatenschap valt, op grond van de hoofdregel van artikel 150 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering op hem daarvan de bewijslast rust. [eiser] heeft aangeboden een kopie van de polis op te vragen en in het geding te brengen. De rechtbank zal [eiser] daartoe in de gelegenheid stellen.

Nabetaling Volksbank

2.28.

Uit de bij dupliek overgelegde bankafschriften heeft [eiser] geconcludeerd dat [gedaagde] op 21 oktober 2010 € 102,50 heeft ontvangen van de Volksbank, afkomstig van de rekening van [partner]. [eiser] heeft daarop zijn eis vermeerderd met dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 oktober 2010.

2.29.

[gedaagde] heeft bij antwoordakte erkend dat de Volksbank een nabetaling heeft gedaan. Bij de rekening en verantwoording heeft [gedaagde] een ander overzicht van de Volksbank gevolgd, waardoor hij per abuis dit bedrag niet heeft opgenomen. Er is geen sprake van opzettelijke benadeling van de nalatenschap.

2.30.

De rechtbank stelt vast de nalatenschap voornoemd bedrag van € 102,50 toekomt. Onder verwijzing naar het vonnis van 27 februari 2013, zoals hiervoor in 2.1 is aangehaald, is de rechtbank van oordeel dat [gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld door dit bedrag naar zijn eigen rekening te laten overmaken en daarover geen verantwoording af te leggen.

Tussenconclusie onrechtmatig handelen

2.31.

De rechtbank concludeert dat er eveneens wat betreft de volgende posten sprake is van onrechtmatig handelen door [gedaagde] doordat hij door zich deze bedragen toe te eigenen, inbreuk heeft gemaakt op de rechten van de nalatenschap, te weten:

- gestelde kosten appartement Spanje;

- nota Gertzen;

- reparatie laptop; 

- nabetaling Volksbank.

Dit onrechtmatig handelen moet hem worden toegerekend omdat, zoals al in het vonnis van 27 februari 2013 is geoordeeld, hij er bewust voor heeft gekozen deze bedragen naar zijn bankrekening over te (laten) maken in plaats van naar de bankrekening van de nalatenschap en daarover achteraf geen verantwoording heeft afgelegd. De schade die de nalatenschap door dit onrechtmatig handelen heeft geleden zal [gedaagde] aan de nalatenschap moeten vergoeden.

Advocaatkosten en verschotten

2.32.

[eiser] vordert naast vergoeding van voormelde posten, vergoeding van de kosten die hij heeft moeten maken om zijn recht te verkrijgen. Hij doelt daarbij op advocaatkosten en verschotten. Tot 10 augustus 2012 liepen deze kosten op tot € 9.026,04. Deze kosten hebben volgens [eiser] geen betrekking op werkzaamheden waarvoor de proceskostenveroordeling een vergoeding pleegt in te sluiten. [eiser] meent dat de werkelijk gemaakte advocaatkosten vergoed moeten worden. Hij verzoekt de rechtbank om vanwege de bijzondere omstandigheden van de zaak en de enorme hoeveelheid werk die onnodig is verricht gebruik te maken van haar bevoegdheid om de vergoeding hoger vast te stellen dan het gebruikelijke liquidatietarief.

2.33.

[gedaagde] heeft aangevoerd dat deze kosten buitenproportioneel hoog zijn. [eiser] heeft allerlei zaken laten uitzoeken die hij gewoon aan [gedaagde] had kunnen vragen. Er is geen sprake van misbruik van (proces)recht noch van opzettelijk onrechtmatig handelen zodat er geen grond is voor vergoeding van de werkelijk gemaakte advocaatkosten.

2.34.

De rechtbank overweegt dat [gedaagde] gehouden is alle schade die het gevolg is van zijn onrechtmatige handelen en aan dat handelen moet worden toegerekend dient te vergoeden. Ingevolge artikel 6:96, tweede lid, onder b en c, BW komt als vermogensschade mede voor vergoeding in aanmerking redelijke kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid en redelijke kosten ter verkrijging van voldoening buiten rechte. Genoemde bepalingen zijn echter niet van toepassing voor zover in het gegeven geval krachtens artikel 241 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering de regels betreffende de proceskosten van toepassing zijn (artikel 6:96, derde lid, BW). Ingevolge artikel 241, eerste volzin, Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering kan ter zake van verrichtingen waarvoor de in artikel 237 tot en met 240 bedoelde kosten een vergoeding plegen in te sluiten, zoals die ter voorbereiding van gedingstukken en ter instructie van de zaak, jegens de wederpartij geen vergoeding op grond van artikel 6:96, tweede lid, BW worden toegekend, maar zijn alleen de regels betreffende proceskosten van toepassing. Nu in dit geval een procedure is gevolgd, kan [eiser] niet op voet van artikel 6:96 BW vergoeding van de advocaatkosten en de verschotten vorderen. Een vergoeding daarvan kan alleen via de proceskostenveroordeling plaatsvinden. Een beslissing omtrent de proceskosten, en daarbij de vraag of er in dat geval reden is om van het gebruikelijke liquidatietarief af te wijzen, zal de rechtbank eerst bij eindvonnis nemen.

Roerende zaken

2.35.

[eiser] vordert ten eerste (onder b) de overdracht van de onder punt 32 van de dagvaarding vermelde goederen, te weten een koektrommel, een Chinese tafel met bijbehorende stoelen, een Chinese commode, tien betegelde potten, een stenen leeuwtje en twee betegelde zeskantige bloempotten. Hij stelt daartoe dat deze goederen eigendom zijn van de erven [erflaatster]. [eiser] vordert ten tweede (onder c) overdracht van de inboedel die op 28 juli 2010 aan [gedaagde] is geleverd. Hij roept de nietigheid dan wel vernietigbaarheid in van de koop van deze inboedel door [gedaagde] voor een bedrag van € 950,00 omdat hij deze goederen niet als executeur aan zich zelf mocht verkopen (zogeheten selbsteintritt). De boedel is voor een deel eigendom van de erven [erflaatster] omdat [erflaatster] al haar vermogen en goederen, behoudens het kindsdeel van de (andere) kinderen, integraal heeft nagelaten aan [eiser]. [partner] heeft bij het overlijden [erflaatster] slechts het vruchtgebruik gekregen. Voor het overige behoort de inboedel tot de nalatenschap van [partner]. De vereffenaar heeft recht en belang bij afgifte daarvan. Voor het geval [gedaagde] in de procedure niet aantoont waaruit deze inboedel bestaat, vordert [eiser] betaling van de waarde van die zaken voor een bedrag van € 59.920,00. [eiser] vordert ten derde (bij vermeerdering van eis) overdracht van de laptop. [eiser] roept wegens dwaling de vernietiging in van de schenking van deze laptop aan [gedaagde].

2.36.

[gedaagde] betwist dat selbsteintritt verboden is. Hij heeft als executeur de boedel rechtsgeldig gekocht en daarvoor een reële waarde betaald. Achteraf bleek dat dit onnodig was omdat hij erfgenaam is. [gedaagde] betwist dat een deel van de goederen [erflaatster] was. Volgens het testament [erflaatster] zijn de goederen nagelaten aan [partner] en hebben de kinderen een vordering ter waarde van hun erfdeel. De door [eiser] geschatte waarde van de boedel is bovendien irreëel.

Ter comparitie heeft hij hieraan toegevoegd dat 90% van de inboedel naar de kringloopwinkel is gegaan. De Chinese tafel met stoelen, betegelde potten en een staartklok heeft hij gekocht. De meeste spullen zijn nu niet meer aanwezig.

2.37.

De rechtbank overweegt dat de stelling van [eiser] dat een deel van de inboedel van [partner] eigendom is van de erven [erflaatster] in het licht van de gemotiveerde betwisting daarvan door [gedaagde], onvoldoende is onderbouwd. Uit het testament [erflaatster] blijkt dat zij al haar goederen aan [partner] heeft toebedeeld, waarbij de overige erfgenamen een vordering in geld hebben gekregen op [partner] wegens overbedeling. De erven [erflaatster] hebben geen vruchtgebruik gekregen op de goederen, doch enkel op de vordering die zij hebben op (de nalatenschap van) [partner]. De goederen [erflaatster] zijn na haar overlijden eigendom geworden van [partner] en behoren thans tot zijn nalatenschap. [eiser] heeft geen feiten of omstandigheden gesteld op grond waarvan deze goederen desalniettemin aan de erven toekomen.

2.38.

Ter comparitie heeft [eiser] gesteld dat [erflaatster] tijdens haar leven de in de dagvaarding genoemde goederen aan [eiser] heeft verkocht waarbij was afgesproken dat deze bij haar zouden blijven staan. De rechtbank merkt op dat deze stelling een wezenlijk andere is dan de in de dagvaarding genoemde stelling dat de goederen toebehoren aan de erven, hetgeen suggereert dat de goederen bij erfopvolging zijn overgegaan. Beide stellingen zijn ook innerlijk tegenstrijdig. Ofwel de goederen zijn verkocht aan [eiser] ofwel ze zijn bij erfopvolging in eigendom overgaan aan de erven. Wat daar echter ook van zij, ook deze stelling is door [eiser] onvoldoende onderbouwd. [eiser] heeft geen concrete feiten of omstandigheden genoemd waaruit blijkt dat hij de goederen heeft gekocht. Hij heeft louter gesteld dat hij deze goederen heeft gekocht zonder daarbij aan te geven om welke goederen het precies gaat en onder welke voorwaarde, zoals het bedrag dat hij daarvoor heeft betaald. Wel blijkt uit artikel 15 van het testament [erflaatster] dat een deel van de inboedelgoederen verkocht en overgedragen is aan [eiser]. Dat kunnen dus niet meer de goederen zijn die tot de inboedel van [partner] behoorden. Voor eigendomsoverdracht van de goederen die in bezit zouden zijn gebleven bij [erflaatster], is voorts een akte vereist (artikel 3:95 BW). Gesteld noch gebleken is dat een dergelijke akte is opgemaakt.

De rechtbank gaat er daarom vanuit dat alle goederen die in het bezit waren van [partner] tot zijn nalatenschap behoren.

2.39.

De vraag is voorts of [gedaagde] de inboedel had mogen kopen. De rechtbank merkt op dat de wettekst deze mogelijkheid niet uitsluit. Het in artikel 3:68 BW neergelegde verbod op selbsteintritt bij volmacht, is in artikel 3:78 BW niet mede van toepassing verklaard op andere situaties van vertegenwoordiging. Anders dan bij de vereffenaar (artikel 4:215, vierde lid, BW) is artikel 3:68 BW bij de executeur ook niet via een bijzondere wetsbepaling van overeenkomstige toepassing verklaard. Of overeenkomstige toepassing van een of meer van de niet in artikel 3:78 BW genoemde bepalingen in een geval van vertegenwoordiging uit andere hoofde dan volmacht in aanmerking komt, heeft de wetgever aan wetenschap en rechtspraak overgelaten (MvA art. 3.3.16b, TK 1975-1976, 3770, nr. 5, p. 102). In de wetenschap wordt wel beargumenteerd dat deze bepaling mede geldt voor de executeur (vgl. Van Mourik e.a., 2011, p. 604, noot 45). Dit zou betekenen dat de koop van de inboedel door [gedaagde] nietig is (vgl. arrest van het Gerechtshof Leeuwarden van 2 oktober 2012, LJN: BX9901 en het daar aangehaalde arrest van de Hoge Raad van 21 maart 2008, NJ 2008/297).

Een rechtsgeldige koop heeft echter reeds om een andere reden niet plaatsgevonden. Op grond van artikel 4:182, eerste lid, BW in samenhang gelezen met artikel 3:80, tweede lid, BW was [gedaagde] reeds met het overlijden van [partner] van rechtswege eigenaar geworden van de inboedel. Op het moment dat [gedaagde] de inboedel "kocht" had hij de goederen dus al onder algemene titel door erfopvolging verkregen. Nu hij al eigenaar van de goederen was, bestond er voor verkrijging onder bijzondere titel, zoals overdracht op grond van koop, geen ruimte meer.

2.40.

[eiser] heeft gesteld dat hij als vereffenaar op grond van revindicatie de overdracht van de goederen verlangt, dan wel vergoeding van de waarde daarvan. De goederen - te weten de inboedel die bij hem op 28 juli 2010 is afgeleverd en de laptop die hij uit de camper heeft meegenomen - zijn echter geen eigendom van [eiser], maar komen toe aan [gedaagde] als enig erfgenaam. De vordering tot overdracht van de goederen of vergoeding van de waarde daarvan kan daarom niet worden toegewezen.

Afgifte bankafschriften

2.41.

[eiser] verzoekt de rechtbank op grond van artikel 22 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering [gedaagde] te bevelen kopieën te overleggen van alle bankafschriften van de betaalrekening van [gedaagde] (rekeningnummers [rekeningnummer] en [rekeningnummer 2]) vanaf het overlijden [erflaatster] op 15 juni 2005, althans vanaf het overlijden van [partner] op 2 juli 2010 tot 1 augustus 2012.

2.42.

[gedaagde] verzet zich hiertegen. Hij ontkent gegevens achter te hebben gehouden. Overigens heeft hij al het overgrote deel als productie 31 overgelegd. De rekening met nummer [rekeningnummer 2] is bovendien een internetspaarrekening die gekoppeld is aan de lopende rekening die reeds is overgelegd.

2.43.

Ingevolge artikel 22 Wetboek van Burgerlijk Rechtsvordering kan de rechter in alle gevallen en in elke stand van de procedure partijen of een van hen bevelen stellingen toe te lichten of bepaalde, op de zaak betrekking hebbende bescheiden over te leggen. Naar het oordeel van de rechtbank is voor een beoordeling van de omvang van de door de nalatenschap geleden schade als gevolg van het onrechtmatig handelen van [gedaagde] bij de executie van de nalatenschap van [partner], inzage in de bankafschriften van [gedaagde] vanaf het overlijden van [partner] op zich aangewezen. De afschriften van rekeningnummer [rekeningnummer] in de periode tussen 2 juli 2010 tot 1 augustus 2010 zijn echter reeds overgelegd. In zoverre heeft [gedaagde] aan het verzoek voldaan. Er is geen grond voor het overleggen van de bankafschriften in de periode vanaf het overlijden [erflaatster]. Evenmin ziet de rechtbank grond voor het overleggen van afschriften van bankrekeningnummer [rekeningnummer 2], omdat het hier gaat om een internetspaarrekening die gekoppeld is aan de betaalrekening waarvan de afschriften al zijn overgelegd. Het overleggen van afschriften van de spaarrekening naast de daaraan gekoppelde betaalrekening, heeft geen toegevoegde waarde. Het verzoek om toepassing te geven aan artikel 22 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wordt daarom afgewezen.

Conclusie

2.44.

De vordering van [eiser] uit eigen hoofde komt niet voor toewijzing in aanmerking. De vordering tot vergoeding van schade aan [eiser] als vereffenaar komt gedeeltelijk voor toewijzing in aanmerking. Omdat de duur van de procedure naar verwachting overzienbaar is, zal de rechtbank niet wederom een deelvonnis wijzen waarbij zij [gedaagde] veroordeelt tot betaling van een deel van de schade. Zij zal [eiser] in de gelegenheid stellen de polis van de overlijdensverzekering te overleggen. [gedaagde] zal vervolgens de gelegenheid krijgen daarop te reageren.

3 De beslissing

De rechtbank

3.1.

bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 4 december 2013 voor het nemen van een akte door [eiser] over hetgeen is vermeld onder 2.44, waarna [gedaagde] op de rol van vier weken daarna een antwoordakte kan nemen,

3.2.

houdt iedere verdere beslissing aan.

Dit vonnis is gewezen door mr. S.M. Schothorst en in het openbaar uitgesproken op 6 november 2013.

type: SMS

coll:


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde jurisprudentie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature