Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:

Inhoudsindicatie:

Poging tot doodslag bewezen, verminderd toerekeningsvatbaar als gevolg van posttraumatische stressstoornis

Uitspraak



RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf

Locatie Alkmaar

Meervoudige strafkamer

Parketnummer: 15/800314-16 (P)

Uitspraakdatum: 10 november 2016

Tegenspraak

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 27 oktober 2016 in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,

ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres] ,

thans gedetineerd in PI Noord-Holland Noord - HvB Zwaag.

De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie

mr. Y.M. Eising en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. A. Boumanjal, advocaat te Utrecht, naar voren hebben gebracht.

1 Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:

hij op of omstreeks 14 juli 2016 in de gemeente Enkhuizen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, met een vuurwapen (met scherpe munitie) op, althans in de richting van, die [slachtoffer] heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

2 Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3 Bewijs

3.1.

Standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.

3.2.

Standpunt van de verdediging De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het tenlastegelegde. Verdachte heeft bekend de tenlastegelegde handelingen te hebben gepleegd, maar verdachte heeft niet het opzet gehad, ook niet in voorwaardelijke zin, op de dood van het slachtoffer.

3.3.

Redengevende feiten en omstandigheden

De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van het volgende.

Op 14 juli 2016 krijgt de politie een melding dat er een man zou zijn beschoten aan de [adres] te Enkhuizen. Ter plaatse treft de politie de heer [slachtoffer] aan. [slachtoffer] verklaart in zijn aangifte dat hij en zijn echtgenote in bed lagen toen er even voor 12 uur ’s nachts werd aangebeld. [slachtoffer] heeft het slaapkamerraam opengedaan en zag een jongen voor de deur staan. De jongen zei dat er een probleem was met [zoon slachtoffer] , de zoon van [slachtoffer] . Daarop is [slachtoffer] naar beneden gegaan en heeft de voordeur open gedaan. De jongen vroeg aan hem of hij de vader van [zoon slachtoffer] was. Na de bevestiging door [slachtoffer] zag [slachtoffer] dat de jongen een pistool trok en op hem richtte. [slachtoffer] is naar achteren gestapt. Vervolgens vuurde de jongen het wapen af en rende weg. [slachtoffer] heeft verklaard dat als hij niet naar achteren was gestapt het dan gebeurd was geweest. Hij was dan waarschijnlijk in zijn borst of hoofd geraakt.

De echtgenote van [slachtoffer] , [echtgenote slachtoffer] , heeft verklaard dat zij rond 12 uur met haar man in bed lag toen er werd aangebeld. Haar man ging naar het slaapkamerraam en zei: “Wat moet je”. Daarop hoorde ze een jongeman zeggen: “Bent u de vader van [zoon slachtoffer] ”. Haar man is naar beneden gelopen en zij is hem gevolgd. Zij zag dat de voordeur half open stond en dat haar man bij de deur stond. Zij hoorde de jongen nog een keer zeggen: “Bent u de vader van [zoon slachtoffer] ”. Haar man zei: “Ja, dat ben ik”. Toen zag zij haar man opzij springen en tegen de kapstok aan vallen. Zij hoorde een harde knal. Ze rook kruit. Ze zag een gat in de muur en dacht: “Wat is dat nou, we zijn beschoten”.

Er wordt een huls aangetroffen recht tegenover de woning op ongeveer 3 meter afstand vanaf de voorzijde van de woning.

Door de politie is een sporenonderzoek verricht in de woning waarbij het volgende is bevonden.

In de rechtermuur van de hal, bij de trapopgang, was een beschadiging aanwezig. Deze beschadiging bevond zich op een hoogte van ongeveer 155 cm, gemeten vanaf de vloer van de woning. De beschadiging was kenmerkend voor een beschadiging die ontstaat nadat een kogel afketste tegen de muur. Er was namelijk een langwerpige smalle geul zichtbaar, die vanaf de zijde van de voordeur oppervlakkig begon en vervolgens dieper de muur in ging. Daarna stopte de geul en gaat deze weer van de muur af. Met een schotbaanreconstructie kon worden bepaald dat de kogel onder een hoek de muur heeft geraakt. De hoek was naar beneden gericht (met andere woorden, de geul gezien vanaf de voordeur van laag naar hoog). Vanaf de beschadiging gezien liep de schotbaan door het midden van de deuropening heen (op borsthoogte) naar de linkerzijde van de trapopgang.

Op foto’s van de hal is te zien dat de beschadiging in de rechtermuur zich naast de kapstok bevindt.

Vanaf de beschadiging in de muur kon de richting worden bepaald waar de kogel na het afketsen heen is gegaan. De richting betrof naar links, schuin naar boven gericht en vanaf de toegangsdeur gezien naar achteren gericht. De schotbaan liep door de trap heen, in de trap was een doorschot aanwezig. Het doorschot had een diameter van ongeveer 9 mm en bevond zich op een hoogte van ongeveer 200 cm vanaf de vloer gemeten. Een inschot werd aangetroffen in de linkermuur van de hal (ganggedeelte), boven de toegangsdeur van de woonkamer, op een hoogte van ongeveer 240 cm vanaf de vloer gemeten, in de plint tussen de muur en het plafond. De plint was hol en er was verder geen uitschot waarneembaar. De kogel of de fragmenten daarvan konden niet uit de plint/muur gehaald worden. Mogelijk was de kogel tot ver in de gipsen muur doorgedrongen.

Gezien het aantreffen van een huls vlak na het incident, de beschadiging in de muur, het doorschot in de trap en het uiteindelijke inschot in de plint van het plafond in de hal (gang), is er daadwerkelijk sprake geweest van een schietincident waarbij gebruik is gemaakt van scherpe munitie. De kogel is vermoedelijk afgevuurd vanaf het trottoir en dan vanaf de linkerzijde van de trapopgang. De kogel is vermoedelijk door het centrum van de deuropening gegaan en tegen de muur van de trapopgang afgeketst, door de trap heen gegaan en tot stilstand gekomen in de plint/muur van de hal.

Op 15 juli 2016 heeft verdachte zich op het politiebureau te Hoorn gemeld waarop hij is aangehouden. Verbalisant [verbalisant 1] heeft hierover verklaard dat hij verdachte tijdens de insluiting hoorde zeggen: “Ik wilde gister mijzelf van het leven beroven en mijzelf dood maken. Ik wilde de persoon die mij deze ellende heeft bezorgd dezelfde ellende bezorgen. Ik wilde daarom niet alleen mijzelf van het leven beroven, maar ook zijn vader doodschieten. Ik weet niet of ik die man geraakt heb of dat ik gemist heb.” De tevens aanwezig zijnde verbalisant [verbalisant 2] heeft verdachte hetzelfde horen verklaren.

Bij zijn verhoor op 16 juli 2016 heeft verdachte als volgt verklaard:

“Toen heb ik daar helemaal overstuur aangebeld. Toen deden ze uiteindelijk beneden open. Toen heb ik een schot gelost naar degene die de deur open deed en toen ben ik gelijk in paniek weggerend. Het was een zwart pistool. Er zaten tussen de 3 en 6 patronen in, maar ik heb er maar 1 geschoten.

Boven deden ze eerst een raam open. Ik riep: “Dit is het huis van [zoon slachtoffer] toch? Er zijn problemen, ik wil praten.” Ik zag het hoofd van een man uit het raam, dat was die vader. Toen kwam de man naar beneden en deed de deur open. Toen hij de deur open deed, was het enige wat ik riep: “ [zoon slachtoffer] .” Hij zei ja. Ik nam aan dat [zoon slachtoffer] er niet was, anders hadden ze hem wel naar de deur laten komen. Toen heb ik een schot afgelost op die meneer, omdat ik [zoon slachtoffer] pijn wilde doen door zijn vader pijn te doen, voordat ik mezelf van kant zou maken. Het was niet mijn opzet om iemand te vermoorden, maar ik wilde iemand van hem veel pijn doen.

Toen de deur open ging riep ik: “Vader van [zoon slachtoffer] ?” Hij zei ja terwijl hij deur open trok. Toen pakte ik meteen dat wapen en schoot.”

V: “Waar richtte je op?”

A: “Richting de deuropening.”

V: “Dus waar de vader stond.”

A: “Ja, dat is vrij logisch.”

V: “Weet je ook waar je hebt geraakt?”

A: “Het was voor mij heel donker. Ik dacht ik neem hem gewoon… Ik wilde die jongen pijn doen voordat ik mezelf van kant zou maken.”

V: “Wat had je voor ogen met iemand pijn doen?”

A: “Ik dacht als ik iemand ga verwonden, door mij. Dan gaat hij nadenken over wat hij mij heeft aangedaan, maar ook mijn vrouwtje en mijn familie. Eigenlijk wilde ik hem gewoon pijn doen, maar hij was er op dat moment niet.”

Bij de rechter-commissaris heeft verdachte op 18 juli 2016 als volgt verklaard:

“Ik wilde mijzelf op 14 juli van het leven beroven, maar degene die mij dit had aangedaan eerst pijn doen. Hij was er zelf niet. Ik wilde iemand zo laten schrikken dat ze zouden inzien dat mijn leven verwoest is en mij daarna van kant maken. Ik heb gewoon in de deuropening geschoten. Ik was zo in paniek dat ik eigenlijk al aanstalten maakte om weg te rennen. Ik weet niet of ik omhoog of omlaag of in het midden heb geschoten. Ik wist wel dat er iemand in de deuropening stond. Het was mijn bedoeling die persoon zoveel mogelijk angst te geven. Sommige mensen zijn echter niet bang voor een pistool en ik dacht: als ik in zijn richting schiet dan wordt hij bang.”

3.4.

Bewijsoverweging

Bij zijn insluiting op het politiebureau hebben twee verbalisanten verdachte horen verklaren dat hij naar de woning is gegaan met de bedoeling iemand dood te schieten. Later in het verhoor bij de politie en op de terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij niet de bedoeling had iemand dood te schieten, maar slechts psychisch te verwonden en/of schrik aan te jagen.

De rechtbank is er niet van overtuigd dat verdachte, hoewel hij wel deze bewoordingen heeft gebruikt, iemand heeft willen doodschieten en zal verdachte hierin volgen in die zin dat verdachte niet het volle opzet heeft gehad op de dood van het slachtoffer.

Anders ligt dit ten aanzien van het voorwaardelijk opzet. De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg aanwezig is indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden.

De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.

Uit het strafdossier blijkt het volgende:

Verdachte heeft verklaard dat hij met een doorgeladen wapen naar de woning is gegaan en heeft aangebeld. Toen er werd opengedaan heeft hij zijn vuurwapen gepakt en afgevuurd op de persoon die de deur opende. Uit de schotbaanreconstructie blijkt dat het eerste inschot op een hoogte van 1.55 m in de muur is terechtgekomen, dat wil zeggen op romphoogte van een gemiddeld persoon. Dit inschot bevond zich naast de kapstok waar aangever, blijkens de verklaring van zijn echtgenote, naartoe bewoog vlak voordat het schot viel. Als aangever niet een stap naar achteren had gedaan dan wel als de schotbaan een geringe afwijking had gehad, had dit ertoe kunnen leiden dat aangever dodelijk zou zijn getroffen. De rechtbank acht de kans dat het schot de aangever dodelijk had kunnen treffen dan ook aanmerkelijk.

De rechtbank is gelet op voornoemde feiten en omstandigheden van oordeel dat de gedragingen van verdachte naar hun uiterlijke verschijningsvorm zozeer zijn gericht op het veroorzaken van dodelijk letsel bij de persoon in de deuropening, dat het – nu contra-indicaties ontbreken – niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard. De rechtbank acht derhalve het tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.

Op de terechtzitting heeft verdachte verklaard bewust naast het slachtoffer te hebben geschoten. De rechtbank acht dit niet aannemelijk geworden. Verdachte heeft verklaard dat het donker was en dat hij in één beweging het wapen heeft gepakt en heeft geschoten. Tevens heeft verdachte verklaard een ongeoefend schutter te zijn. Ook zijn psychische gesteldheid op het moment van het schieten maakt dat niet aannemelijk. Het is dan ook min of meer toeval geweest dat het slachtoffer niet is geraakt.

3.5.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat

hij op 14 juli 2016 in de gemeente Enkhuizen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, met een vuurwapen met scherpe munitie in de richting van die [slachtoffer] heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4 Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:

Poging tot doodslag.

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5 Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte volledig uitsluit. Verdachte was ten tijde van het delict lijdend aan een posttraumatische stressstoornis, welke stoornis grotendeels zijn denken en gedragingen ten tijde van het plegen van het delict bepaalde. Op grond daarvan wordt verdachte verminderd toerekeningsvatbaar geacht. Verdachte is derhalve strafbaar.

6 Motivering van de sanctie

6.1.

Standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren.

6.2.

Standpunt van de verdachte/de verdediging

De raadsman heeft voor het geval de rechtbank tot een bewezenverklaring komt bepleit verdachte een aanzienlijk lagere gevangenisstraf op te leggen dan door de officier van justitie gevorderd, waarvan een gedeelte in voorwaardelijke vorm. Hiertoe heeft hij aangevoerd dat verdachte een first offender is, ten tijde van het delict lijdende was aan PTSS en door de deskundigen (sterk) verminderd toerekeningsvatbaar wordt beschouwd, en zich zelf bij de politie heeft gemeld. Verdachte staat open voor behandeling en begeleiding.

6.3.

Oordeel van de rechtbank

Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.

In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.

Als gevolg van een gewelddadig incident in april van dit jaar heeft verdachte een posttraumatische stressstoornis opgelopen. Onder invloed van deze stoornis heeft verdachte gemeend verhaal te moeten halen bij de ouders van één van de betrokkenen. Verdachte heeft vervolgens met een vuurwapen op het slachtoffer geschoten. Hoewel het gedrag van verdachte voor een groot deel valt te verklaren door de stoornis, neemt de rechtbank hem dit wel kwalijk. Verdachte had anders kunnen en moeten handelen en zeker niet zijn frustratie dienen af te reageren op een persoon die aan het eerder genoemde incident part noch deel heeft gehad. Daar komt bij dat verdachte al geruime tijd voor het ontstaan van de posttraumatische stressstoornis over een vuurwapen kon beschikken. Dat het slachtoffer niet geraakt is door verdachte is een zeer gelukkige omstandigheid die niet aan verdachte te danken is. Het is algemeen bekend dat het schieten op een persoon grote impact heeft op de slachtoffers, hetgeen ook is gebleken uit de verklaring van het slachtoffer, die ter terechtzitting is voorgelezen.

Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:

- het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 28 september 2016, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder ter zake van een delict onherroepelijk is veroordeeld.

- het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport gedateerd 13 oktober 2016 van M. Sieval, als reclasseringswerker verbonden aan GGZ Reclassering Palier.

- het over verdachte uitgebrachte psychologisch rapport gedateerd 1 september 2016, opgemaakt door M.H. de Groot, GZ psycholoog.

- het over verdachte uitgebrachte psychiatrische rapport gedateerd 28 september 2016, opgemaakt door H. Wind, psychiater.

Het psychiatrisch rapport houdt onder meer het volgende in:

Betrokkene heeft een post traumatische stress-stoornis (PTSS). Betrokkene was obsessief gepreoccupeerd in zijn denken door de herbelevingen aan en nachtmerries van het geweld waaraan hij is blootgesteld. Zijn angsten en woedeaanvallen hebben geleid tot ernstig disfunctioneren en betrokkene heeft wegens de hevigheid van de klachten suïcidale ideaties ontwikkeld. Het heeft grotendeels zijn denken en gedragingen bepaald ten tijde van het tenlastegelegde. Er wordt geadviseerd betrokkene verminderd toerekeningsvatbaar te achten met betrekking tot zijn handelen inzake het tenlastegelegde feit.

Behandeling is goed mogelijk met traumatherapie. Bij adequate behandeling wordt het delict recidive risico bij betrokkene laag ingeschat indien de respons goed is.

Hij krijgt momenteel een EMDR behandeling in de P.I. met gunstig resultaat. Het behoud van een goed steunsysteem en maatschappelijke vooruitzichten zijn positieve factoren met betrekking tot het verlagen van het delict recidive risico.

Voorts wordt geadviseerd verdachte een meldplicht bij de reclassering op te leggen alsmede een behandelverplichting gericht op agressieregulatie en het vergroten van individuele copingvaardigheden om alternatieve gedragskeuzes te ontwikkelen. Een dergelijke behandeling kan plaatsvinden bij de Forensische polikliniek van GGZ Noord-Holland Noord of bij de Forensische Poli van De Waag. De reclassering kan toezicht houden op de naleving van de voorwaarden.

De psycholoog komt tot dezelfde conclusies en adviseert gelijkluidend.

Op de terechtzitting heeft de heer Wind desgevraagd toegelicht verdachte, hoewel deze terminologie niet meer gebruikt wordt, eerder sterk verminderd toerekeningsvatbaar te achten. Nu hij slechts de keuze had tussen volledige ontoerekeningsvatbaarheid, waarvan niet kon worden gesproken, en verminderde toerekeningsvatbaarheid is hij tot dit laatste advies gekomen. Verdachte had ondanks de forse psychische symptomen, toch nog de beschikking over enig rationeel denken en enige keuzevrijheid.

Uit de reclasseringsrapportage blijkt het volgende:

GGZ reclassering Palier schat in dat de kans op recidive laaggemiddeld is. Voordat betrokkene in april 2016 PTSS heeft opgelopen ten gevolge van een mishandeling had hij zijn leven goed op orde en functioneerde hij op alle leefgebieden stabiel. Na zijn detentieperiode is hij voornemens om zijn leven op positieve wijze voort te zetten en hierbij behoudt hij een goed steunsysteem. Betrokkene heeft een EMDR behandeling gevolgd in P.I. Zwaag, waardoor zijn PTSS verschijnselen beduidend zijn afgenomen.

Met de conclusies en adviezen van deze rapporten kan de rechtbank zich verenigen.

Op de terechtzitting heeft verdachte verklaard de EMDR behandeling inmiddels voltooid te hebben. Verdachte heeft verklaard hier veel baat bij te hebben gehad en nu geen gevoelens van woede en angst of wraak meer te ervaren.

Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd. De rechtbank zal echter bepalen dat een gedeelte daarvan vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren, opdat verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit. Bij de bepaling van de hoogte van de op te leggen straf heeft de rechtbank de door de deskundigen gegeven adviezen in aanzienlijk grotere mate betrokken dan de officier van justitie, met name waar het de toerekeningsvatbaarheid van verdachte betreft, de geringe kans op herhaling en het positieve steunsysteem. Ook de proceshouding van verdachte weegt in zijn voordeel.

Daarnaast acht de rechtbank verplicht contact met GGZ reclassering Palier noodzakelijk. Een voorwaarde van die strekking zal aan het voorwaardelijk deel van de op te leggen straf worden verbonden. Tevens acht de rechtbank de oplegging van de volgende bijzondere voorwaarden geïndiceerd: het volgen van een behandeling gericht op agressieregulatie alsmede een contactverbod met het slachtoffer. De rechtbank ziet geen aanleiding om daarnaast een locatieverbod en locatiegebod met elektronische controle als bijzondere voorwaarde op te leggen.

7 Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [slachtoffer] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 6.000,- ingediend tegen verdachte wegens immateriële schade die hij als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering tot een bedrag van € 4.000,- kan worden toegewezen, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, vermeerderd met wettelijke rente over dit bedrag. De benadeelde partij dient in het overig gevorderde niet-ontvankelijk te worden verklaard.

De raadsman van verdachte heeft zich op het standpunt gesteld toewijzing van een bedrag van € 2.000,- passend te achten.

De rechtbank overweegt als volgt.

Vaststaat dat de benadeelde partij als gevolg van het handelen van verdachte schade heeft geleden, zoals ook blijkt uit toelichting op de vordering. In de bij de vordering gevoegde uitspraak ter onderbouwing van de hoogte van de geleden schade is echter sprake van een geheel ander geval dan het onderhavige. De rechtbank acht, gegeven de vergoeding die in min of meer vergelijkbare zaken pleegt te worden toegekend, naar billijkheid een vergoeding wegens immateriële schade van € 3.000,- op zijn plaats. In zoverre zal de vordering dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 14 juli 2016 tot aan de dag der algehele voldoening.

Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil. De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet in haar vordering ontvangen. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering desgewenst bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

8 Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:

artikel 14a, 14b, 14c, 36f, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht , zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

9 Beslissing

De rechtbank:

Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.5 weergegeven.

Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.

Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.

Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.

Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 20 (twintig) maanden.

Beveelt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 8 (acht) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren.

Stelt als algemene voorwaarden dat veroordeelde:

- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;

- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt.

- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.

Stelt als bijzondere voorwaarden dat veroordeelde:

- zich zal houden aan de aanwijzingen die de reclassering hem geeft. Daartoe moet hij zich na detentie melden bij GGZ reclassering Palier op het adres Stationsplein 21 te (1703 WD) Heerhugowaard. Hierna moet hij zich gedurende de proeftijd blijven melden zo frequent als GGZ reclassering Palier dit nodig acht;

- zich gezien de directe samenhang van de psychische gesteldheid van veroordeelde met het criminele gedrag zal laten behandelen door GGZ Noord-Holland Noord en/of Forensische zorgspecialist De Waag of een soortgelijke instelling, ook indien dit inhoudt een kortdurende klinische opname ten behoeve van crisis, detoxificatie, stabilisatie, observatie en/of diagnostiek van maximaal zeven weken. Deze kortdurende klinische opname kan plaatsvinden binnen een ambulant behandeltraject;

- gedurende de proeftijd op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met de heer [slachtoffer] , mevrouw [echtgenote slachtoffer] en de heer [zoon slachtoffer] , zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;

Waarbij GGZ reclassering Palier opdracht wordt gegeven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden, zolang deze instelling dit, in overleg met de officier van justitie te Haarlem, noodzakelijk oordeelt.

Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij [slachtoffer] geleden schade tot een bedrag van € 3.000,- (drieduizend euro), bestaande uit immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 14 juli 2016 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.

Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.

Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.

Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 3.000,- (drieduizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 14 juli 2016 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door 40 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft.

Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.

Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum

Dit vonnis is gewezen door

mr. A.S. van Leeuwen, voorzitter,

mr. N. Boots en mr. M. Steen, rechters,

in tegenwoordigheid van mr. M. van Randeraat, griffier,

en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 10 november 2016.

Mr. M. Steen is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

De door de rechtbank in de voetnoten als proces-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.

Proces-verbaal met nummer PL1100-2016157944-2 van 15 juli 2016 inhoudende de bevindingen van verbalisant [verbalisant 3] , doorgenummerde pagina 18-19.

Proces-verbaal van aangifte met nummer PL1100-2016157944-1 van 15 juli 2016 inhoudende de verklaring van [slachtoffer] , doorgenummerde pagina 31-38.

Proces-verbaal met nummer PL1100-2016157944-4 van 15 juli 2016 inhoudende de verklaring van [echtgenote slachtoffer] , doorgenummerde pagina 97-99.

Proces-verbaal met nummer PL1100-2016157944-2 van 15 juli 2016 inhoudende de bevindingen van verbalisant [verbalisant 3] , doorgenummerde pagina 19 onderaan.

Proces-verbaal sporenonderzoek met nummer PL1100-2016157944-15 van 5 augustus 2016, doorgenummerde pagina 145-146 met fotomap p. 147- 150.

Proces-verbaal sporenonderzoek met nummer PL1100-2016157944-15 van 5 augustus 2016, doorgenummerde pagina 148-149 (foto 2 en 4).

Proces-verbaal sporenonderzoek met nummer PL1100-2016157944-15 van 5 augustus 2016, doorgenummerde pagina 145-146 met fotomap p. 147- 150.

Proces-verbaal met nummer PL1100-2016157944-18 van 15 juli 2016, inhoudende de bevindingen van [verbalisant 1] , doorgenummerde pagina 54-55.

Proces-verbaal met nummer PL1100-2016157944-16 van 15 juli 2016, inhoudende de bevindingen van [verbalisant 2] , doorgenummerde pagina 56.

Proces-verbaal van verhoor met nummer 201607161400 van 16 juli 2016 inhoudende de verklaring van verdachte, doorgenummerde pagina 253-255.

Proces-verbaal van verhoor verdachte bij de rechter-commissaris van 18 juli 2016.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature