Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Zittingsplaats:

Inhoudsindicatie:

Geen sprake van een bevoegdhedenovereenkomst, dus van het niet nakomen van enige daaruit voortvloeiende verplichting kan geen sprake zijn. Geen sprake van onrechtmatige daad. Ten overvloede: verjaring.

Uitspraak



vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling privaatrecht

Sectie Handel & Insolventie

zaaknummer / rolnummer: C/15/231702 / HA ZA 15-613

Vonnis van 13 juli 2016

in de zaak van

1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

HAGEWELD HOLDING B.V.,

gevestigd te Amsterdam,

2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

AQUATOWER B.V.,

gevestigd te Assendelft,

3. [gedaagde3],

wonende te [woonplaats],

4. [gedagde4],

wonende te [woonplaats],

eisers,

advocaat mr. M.G. Jansen te Haarlem,

tegen

de publiekrechtelijke rechtspersoon

GEMEENTE ZAANSTAD,

zetelend te Zaandam,

gedaagde,

advocaat mr. R.D. Boesveld te Haarlem.

Eisers zullen hierna gezamenlijk Hageweld Holding c.s. en ieder afzonderlijk Hageweld Holding, Aquatower, [gedaagde3] en [gedagde4] genoemd worden.

Gedaagde zal hierna de Gemeente genoemd worden.

1 De procedure

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

het tussenvonnis van 4 november 2015

het proces-verbaal van comparitie van 21 april 2016.

1.2.

Ten slotte is vonnis bepaald.

2 De feiten

2.1.

Aquatower heeft in 1986 het zogenaamde watertorencomplex in Assendelft in eigendom verkregen. Dit watertorencomplex bestaat uit een oude watertoren, een reinwaterkelder, alsmede een stuk onbebouwde grond. Met betrekking tot dit complex was van kracht het bestemmingsplan “Poldergebied Assendelft”. Ingevolge dit plan rustte op het perceel de bestemming “Nutsbedrijven”.

2.2.

Bij besluit van 27 februari 1991, verzonden op 5 maart 1991, heeft de Gemeente aan (de zaakwaarnemer van) Aquatower, met behulp van een vrijstelling op grond van de zogenaamde anticipatieprocedure van artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) een vergunning verleend voor de bouw van vijf woningen op de reinwaterkelder en de verbouwing van de watertoren tot acht wooneenheden en twee kantooreenheden.

2.3.

[gedaagde3] en [gedagde4] zijn bestuurder van en ieder 50% aandeelhouder in Hageweld Holding. In 1992 heeft Hageweld Holding 100% van de geplaatste aandelen in Aquatower verkregen. Hageweld Holding was op dat moment binnen concernverband actief in de uitzendbranche en in de staalindustrie en de opzet was onder meer om een uitzendbureau te vestigen in de watertoren, waarbij gereedschappen en machines ten behoeve van de bedrijfsexploitatie zouden worden opgeslagen in de naastgelegen reinwaterkelder.

2.4.

Op 21 augustus 1992 heeft Aquatower bij de Gemeente een aanvraag ingediend voor de verbouw van de watertoren tot kantoorruimte. Tegelijkertijd hebben [gedaagde3] en [gedagde4] beiden een bouwvergunning aangevraagd voor de bouw van een woning op de reinwaterkelder.

2.5.

Bij besluiten van 13 augustus 1993 heeft de Gemeente, wederom met behulp van een vrijstelling op grond van artikel 19 WRO , vergunningen afgegeven voor de bouw van twee woningen op de reinwaterkelder. Bij besluit van 23 augustus 1993 heeft de Gemeente tevens vergunning verleend voor de verbouw van de watertoren tot kantoorruimte (drie kantoorlagen).

2.6.

In 1992 heeft Aquatower de reinwaterkelder verkocht aan [gedaagde3] en [gedagde4] in privé, ieder voor 50%.

2.7.

In 1993 hebben [gedaagde3] en [gedagde4] met hun families twee noodwoningen gelegen naast de watertoren betrokken. Vervolgens is de binnenzijde van de watertoren gerestaureerd en zijn er twee uitzendbureaus in gevestigd.

2.8.

Nadat door enkele belanghebbenden bezwaar was gemaakt tegen het verlenen van vergunningen voor de bouw van twee woningen op de reinwaterkelder heeft de Gemeente deze bezwaren bij beschikking van 29 augustus 1994 ongegrond verklaard en bij brief van dezelfde datum, voor zover hier van belang, het volgende aan deze omwonenden bericht:

“(…)Het uitgangspunt voor de medewerking aan deze bouwplannen is altijd geweest, om een zinvolle nieuwe bestemming aan het totale complex te geven waarbij steeds voorop heeft gestaan dat de watertoren als bouwwerk, met monumentale waarde, behouden diende te blijven.

Deze uitgangspunten zijn in het nieuwe bestemmingsplan verwerkt.

De watertoren heeft in dit verband de bestemming “ Centrumvoorzieningen” met bijbehorend terrein gekregen, zodat binnen deze bestemming een zinvol ander gebruik mogelijk is.

Wij zijn dan ook op grond van het voorgaande, in tegenstelling tot u, van mening, dat er wel stedebouwkundige/planologische redenen zijn voor de bedoelde bestemmingswijzigingen.

Deze planologische visie wijkt weliswaar af van ons beleid, dat er in principe geen woonbebouwing in het buitengebied mag worden verwezen - lijkt maar wij achten het verantwoord om in verband met de veranderde functie van het complex, waarbij grote druk komt te staan op het behoud van de watertoren, planologische voorwaarden te scheppen die dit behoud ook kunnen waarmaken.

In dit licht moet aan het belang van woonbebouwing, mits zorgvuldig ingepast in het landschap, meer gewicht worden toegekend, dan aan het algemeen planologisch belang, dat het buitengebied zoveel mogelijk verstoken dient te blijven van incidentele woningbouw.

Deze constatering staat in nauw verband met het algemene uitgangspunt, dat aan een bestemmingsplan een sluitende exploitatie opzet ten grondslag behoort te liggen, met realiseerbare bestemmingen.

Hiervoor is al gememoreerd, dat er al jarenlang sprake is van zinvolle invullingen van de vervallen bestemmingen, die geen van allen tot uitvoering zijn gekomen.

Deze ontwikkeling zal er naar onze mening alleen maar toe leiden, dat de watertoren en de omgeving daarvan bij voortduring van deze impasse onherroepelijk in verval zullen raken omdat noch de gemeente noch her particulier initiatief in de vorm van verenigingen e.d. in staat zijn - gebleken - de met het monumentale bouwwerk samenhangende exploitatielasten ook daadwerkelijk voor hun rekening te nemen.

In dit verband kon er dan ook niet aan worden ontkomen door voor de watertoren gebruiksmogelijkheden te creëren die een reële exploitatie mogelijk maken.

Bovendien is het in samenhang met het voorgaande alleszins gerechtvaardigd, om mee te werken aan een anticipatieprocedure voor de bouw van twee woningen omdat er dringende redenen zijn dat de in het bestemmingsplan opgenomen bestemmingen worden gerealiseerd nu de bouwvergunninghouders te kennen hebben gegeven kosten noch moeite te zullen sparen om de watertoren als zodanig zoveel mogelijk in tact te laten.

Daar komt nog bij, dat het, in dit specifieke geval, van een onrealistische visie zou getuigen, dat inrichting en exploitatie van de watertoren mogelijk is, zonder dat daarbij op enigerlei wijze voor de beheerders mogelijkheden zijn de woonbestemming in het plan te realiseren.

Dit zou slechts anders kunnen zijn, indien de watertoren op zich een

gewild object zou zijn, die gemakkelijk voor allerlei functies geschikt te maken zou zijn en waarbij hoe dan ook de directe aanleiding ontbreekt om ook bij de watertoren te wonen.

In zoverre is er wel degelijk sprake van een urgente uitvoering van de woonbebouwing omdat daarmee in redelijkheid niet langer meer gewacht kan worden tot het bestemmingsplan van kracht is, omdat dan gevreesd moet worden, dat instandhouding en daarmee het behoud van de watertoren niet langer meer- dan met behoud van zeer hoge kosten mogelijk is met alle gevolgen van dien.

Het gaat hier dus nu om een keuzeprobleem, waarbij de beheerders van de watertoren in staat worden gesteld de daarnaast gelegen woonbestemming op korte termijn te realiseren dan wel de watertoren zonder reel gebruik en zonder realisering van de in het ontwerp opgenomen woonbestemming in verval te laten geraken, waarbij wij onze keuze op de eerste mogelijkheid hebben laten vallen omdat het bekend is, dat monumenten in verval raken, wanneer daarvoor geen reële gegadigden zijn te vinden.(…)

2.9.

De belanghebbenden zijn hiertegen in beroep gegaan en bij beschikking van 23 november 1994 van de voorzieningenrechter van de rechtbank Haarlem is dit beroep gegrond verklaard en zijn de besluiten van de Gemeente tot afgifte van vergunningen voor de bouw van de woningen op de reinwaterkelder geschorst, onder meer omdat onvoldoende is aangetoond dat sprake is van een financiële verwevenheid tussen de bouwplannen voor de woningen en die voor de watertoren, zodat onvoldoende is komen vast te staan dat door spoedige realisering van het bouwplan het behoud van de watertoren is gewaarborgd, zodat aan de voor toepassing van artikel 19 WRO noodzakelijke urgentie niet is voldaan.

2.10.

Op 21 augustus 1996 hebben Hageweld Holding c.s. enerzijds en de Gemeente anderzijds een overeenkomst gesloten, waarbij eerstgenoemden zich hebben verbonden “tot verbouw en renovatie van de watertoren over te gaan en dusdoende verder verval te voorkomen en de watertoren als provinciaal monument te behouden”. De overeenkomst luidt voorts, voor zover hier van belang, als volgt:

“ Artikel 1

Ondergetekende sub 1 en 2 [Rb: Hageweld Holding en Aquatower] verbinden zich jegens de gemeente de Watertoren te renoveren/restaureren als aangegeven en op een wijze als omschreven in de offerte van 29 maart 1996 van Bouwbedrijf G.P. Blokdijk voor een bedrag van f 600.000,-- exclusief BTW(…)

Artikel 2

Ondergetekende sub 1 en 2 verbinden zich jegens de gemeente deze werkzaamheden aan te vangen binnen vier weken nadat de bouwvergunning met betrekking tot de te bouwen dienstwoningen onherroepelijk is geworden terwijl zij zich voorts verbinden de werkzaam heden als omschreven in artikel 1 uit te voeren binnen 12 maanden na de aanvang daarvan. (…)

Artikel 4

4.1

Ondergetekende sub 3 en 4 [Rb: [gedaagde3] en [gedagde4]] verklaren dat zij het aan hen in privé in eigendom toebehorend onroerend goed (de beide dienstwoningen) niet zullen vervreemden voordat de restauratie/renovatie als omschreven in artikel 1 zal zijn uitgevoerd.

4.2

Ondergetekende sub 3 en 4 verbeuren - elk voor zich - een opeisbare boete van f 300.000,-- bij overtreding artikel 4 lid 1. (…)

2.11.

Op 12 december 1996 heeft de Gemeente het postzegelplan bestemmingsplan “De Watertoren” vastgesteld, waarbij onder meer de bouw van twee burgerwoningen op de reinwaterkelder is toegestaan. Het watertorenterrein heeft in dit bestemmingsplan de bestemming “Centrumvoorzieningen” gekregen.

2.12.

Op 28 juli 1997 heeft Gedeputeerde Staten van Noord-Holland haar goedkeuring gegeven aan dit bestemmingsplan.

2.13.

Bij beschikking van 2 december 1999 heeft de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State het goedkeuringsbesluit van Gedeputeerde Staten vernietigd en goedkeuring onthouden aan het bestemmingsplan, voor wat betreft de bouw van twee burgerwoningen op de reinwaterkelder.

2.14.

Bij brief van 5 april 2000 heeft de Gemeente onder meer het volgende aan Hageweld Holding c.s. meegedeeld:

(…)Het huidige standpunt van de Gemeente is om in het bestemmingsplan Poldergebied Assendelft de uitspraak van de AbRS te volgen en op de Reinwaterkelder geen woningbouw toe te staan.

Wanneer uw cliënten een andere invulling van het betreffende gedeelte van het bestemmingsplan wensen, kan hieraan in de procedure van het bestemmingsplan “Poldergebied Assendelft” aandacht worden besteed.(…)

2.15.

Vervolgens hebben [gedaagde3] en [gedagde4] in het kader van de inspraakprocedure met betrekking tot het voorontwerp bestemmingsplan “Poldergebied Assendelft” aan de Gemeente verzocht om woningbouw in de reinwaterkelder mogelijk te maken.

2.16.

In oktober 2001 is het bestemmingsplan “Poldergebied Assendelft” vastgesteld. Op grond van dit bestemmingsplan is inpandige woonbestemming in de reinwaterkelder niet mogelijk.

2.17.

Nadat [gedaagde3] en [gedagde4] in 2006 zonder vergunning zijn begonnen met de realisatie van twee woningen in de reinwaterkelder, hetgeen werd gedoogd door de Gemeente omdat zij langer dan vijf jaar in de noodwoningen op het terrein hadden gebivakkeerd, heeft de Gemeente in dit verband bij besluit van 2 juni 2009, met behulp van een vrijstelling krachtens artikel 19 lid 2 WRO , hiervoor een bouwvergunning verleend. Bij uitspraak van 23 april 2012 heeft de rechtbank Haarlem het beroep van omwonenden tegen dit besluit ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van de afdeling bestuursrechtsprak van de Raad van State van 10 juli 2013 is de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 23 april 2012 bevestigd.

2.18.

[A.], verantwoordelijk wethouder in de periode tot 2002, heeft in december 2014, voor zover hier van belang, het volgende verklaard:

(…)Op 19 april 2000 heb ik in de functie van wethouder bouwen en wonen van de gemeente Zaanstad met de watertoreneigenaren een gesprek gehad over de uitspraak van de Raad van State eind 1999 en de afspraak omtrent het kunnen terugverdienen van het achterstallig onderhoud aan de watertoren met woningbouw op de reinwaterkelder.

Ik heb met de eigenaren besproken voor de watertoren de vergunning uit 1991 te kunnen gebruiken om verdere vertraging te voorkomen. Voor de 5 woningen uit deze vergunning heb ik gezegd dat gezien de uitspraak van de R.v.S. in 1999 er geen woningen meer op de reinwaterkelder gebouwd mogen worden dat was een kansloze weg geworden.(…)

En

(…)Gezien de uitspraak eind 1994 van de rechter in Haarlem was de gemeente er zeker van dat het herbestemmen van het watertorenterrein een vrijheid van de gemeente was.

Om deze reden heeft dhr. [B.] namens de gemeente de watertoren eigenaren naar mijn mening terecht toegezegd de ongewijzigde vergunning uit 1991 in de la op te bergen tot hij onherroepelijk werd zodat de woningen op de reinwaterkelder toch gebouwd konden worden en daarmee de watertoren gered zou zijn. Door de uitspraak van 1999 was dit echter niet meer mogelijk. Inmiddels waren er wel investeringen in de toren gedaan in de verwachting dat toezeggingen vanuit de gemeente deze investeringen verantwoord waren.

In dat kader is besloten op aangeven van [B.] te onderzoeken op welke manier de reinwaterkelder ontwikkeld kon worden, om de schade voor de gemeente te beperken.(…)

2.19.

Thans wonen [gedaagde3] en [gedagde4] en hun families in de reinwaterkelder. De watertoren is door Aquatower recentelijk aan een derde verkocht.

3 Het geschil

3.1.

Hageweld Holding c.s. vorderen bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:

primair een verklaring voor recht dat de Gemeente te kort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit een bevoegdhedenovereenkomst en subsidiair een verklaring voor recht dat de Gemeente jegens hen onrechtmatig heeft gehandeld;

de Gemeente te veroordelen tot betaling van een voorschot op een nog nader vast te stellen schadevergoeding van € 596.191,00;

de Gemeente te veroordelen tot betaling van een schadevergoeding nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;

e Gemeente te veroordelen tot betaling van een bedrag van €12.500,00 aan buitengerechtelijke kosten;

de Gemeente te veroordelen in de proceskosten.

3.2.

De Gemeente voert verweer.

3.3.

Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4 De beoordeling

4.1.

Hageweld Holding c.s. leggen primair aan hun vorderingen ten grondslag dat de Gemeente is tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit een tussen de Gemeente en Hageweld Holding c.s. bestaande bevoegdhedenovereenkomst. Zij stellen hiertoe dat tussen de Gemeente en Hageweld Holding c.s. meerdere afspraken zijn gemaakt in het kader van de ontwikkeling van het watertorencomplex, waarbij de Gemeente zich heeft verbonden om haar publiekrechtelijke bevoegdheden op zodanige wijze te gebruiken, teneinde Hageweld Holding c.s. als nieuwe eigenaren van het watertorencomplex in de positie te brengen van een financieel sluitende exploitatie van hun bouwproject. Deze afspraken kwalificeren volgens Hageweld Holding c.s. als een bevoegdhedenovereenkomst. De Gemeente is tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit deze bevoegdhedenovereenkomst, omdat zij geen bestemmingsplan voor het plangebied tot stand heeft gebracht, waarin woningbouw op de reinwaterkelder in het buitengebied naast de watertoren is toegestaan. Dit terwijl Hageweld Holding c.s. met de Gemeente is overeengekomen dat zij op de reinwaterkelder woningbouw mochten ontwikkelen ten behoeve van zichzelf en/of ten behoeve van derden en dat volgens deze overeenkomst restauratie en verdere ontwikkeling van de watertoren onlosmakelijk zijn verbonden met het in het buitengebied mogelijk maken van woningbouw.

Door de tekortkoming van de Gemeente hebben Hageweld Holding c.s. schade geleden die bestaat uit:

-het mislopen van de in 1992 voorziene opbrengst uit ontwikkeling van woningbouw op de reinwaterkelder nu woningbouw op de reinwaterkelder niet is toegestaan en de Gemeente geen medewerking wenst te geven om dit via publiekrechtelijke weg mogelijk te maken;

-de vergeefs gemaakte hoge bouw- en ontwikkelkosten voor inrichting van de watertoren in het kader van de uitvoering van de bouwvergunning als afgegeven in 2002 ten opzichte van de kosten die eisers hadden moeten maken bij restauratie en verbouw van de watertoren conform de reeds in 1993 afgegeven bouwvergunningen door middel van ontwikkeling van woningbouw op de reinwaterkelder en gelijktijdige restauratie en verbouwing van de watertoren tot 3 kantooreenheden op bestaande vloeren;

-het vervroegd afschrijven van aanzienlijke investeringen, omdat vanwege de beperkingen van de ontwikkelmogelijkheden rekening moet worden gehouden met de onmogelijkheid om de watertoren in de toekomst op een rendabele wijze te exploiteren en de daaraan verbonden kosten te kunnen dragen;

-het betalen van een vergoeding voor gemaakte kosten aan aannemer vanwege annulering opdracht tot bouw van twee woningen op de reinwaterkelder in 2002.

4.2.

Subsidiair leggen Hageweld Holding c.s. aan hun vorderingen ten grondslag dat de Gemeente onrechtmatig heeft gehandeld door de realisatie van de bouwplannen van eisers te verhinderen door oneigenlijk gebruik te maken van publiekrechtelijke bevoegdheden, waaronder het bewust en opzettelijk ‘slapend’ houden van de in 1991 afgegeven bouwvergunning en nalatig te blijven om met de op haar rustende rechtsplicht alle mogelijkheden te onderzoeken die publiekrechtelijke belemmeringen zouden kunnen ondervangen met betrekking tot de realisatie van woningbouw op de reinwaterkelder. Zij stellen daartoe dat de Gemeente hen heeft gedwongen om de watertoren te restaureren, terwijl hen de mogelijkheid is ontnomen om de restauratiekosten te kunnen terugverdienen met de realisatie van woningbouw binnen het plangebied.

4.3.

De Gemeente betwist de vorderingen van Hageweld Holding c.s. en wijst iedere aansprakelijkheid van de hand omdat daarvoor noch feitelijk noch juridisch een grondslag bestaat. Primair is volgens de Gemeente geen sprake van een tekortkoming of onrechtmatige daad van de zijde van de Gemeente. Subsidiair voert de Gemeente aan dat de vordering is verjaard en meer subsidiair wordt het causaal verband tussen het handelen van de Gemeente en de door Hageweld Holding c.s. gestelde schade betwist. Ten slotte is sprake van eigen schuld aan de zijde van Hageweld Holding c.s., aldus de Gemeente.

Tekortkoming in de nakoming van verplichtingen uit een bevoegdhedenovereenkomst

4.4.

De rechtbank is van oordeel dat niet is gebleken van een bevoegdhedenovereenkomst tussen Hageweld Holding c.s. en de Gemeente. Met de Gemeente is de rechtbank van oordeel dat het enkele feit dat de Gemeente aanvankelijk bereid was haar medewerking te verlenen aan het mogelijk maken van de bouw van twee woningen op de reinwaterkelder, onvoldoende is om te kunnen concluderen dat een bevoegdhedenovereenkomst tot stand is gekomen.

4.5.

Vast staat dat tussen Hageweld Holding c.s. en de Gemeente slechts één schriftelijke overeenkomst is gesloten. Deze door Hageweld Holding c.s. en de Gemeente getekende overeenkomst d.d. 21 augustus 1996, hierboven bij de feiten onder 2.10. weergegeven, kan niet als een bevoegdhedenovereenkomst worden aangemerkt. Voornoemde overeenkomst is opgesteld naar aanleiding van de beschikking van de Rechtbank Haarlem, waarin (onder meer) was overwogen dat er onvoldoende onlosmakelijk (financieel) verband was tussen de verbouw en renovatie van de watertoren enerzijds en de (nieuw)bouw van twee woningen op de reinwaterkelder anderzijds. Met het sluiten van deze overeenkomst is getracht deze financiële verwevenheid te creëren, doordat Hageweld Holding c.s. zich jegens de Gemeente verbonden om tot verbouw en renovatie van de Watertoren over te gaan zodra de verleende bouwvergunning onherroepelijk was geworden. De Gemeente heeft zich daarbij echter op geen enkele manier jegens Hageweld Holding c.s. verplicht om op enigerlei wijze gebruik te maken van publiekrechtelijke bevoegdheden. Voornoemde overeenkomst heeft dan ook geen enkele civielrechtelijke verplichting aan de zijde van de Gemeente doen ontstaan. Waar bovendien de verplichtingen van Hageweld Holding c.s. afhankelijk zijn gesteld van het onherroepelijk worden van de bouwvergunning (waartegen een beroepsprocedure aanhangig was gemaakt), moet de conclusie luiden dat van een bevoegdhedenovereenkomst geen sprake is. Dat met deze overeenkomst de eerder met de Gemeente gemaakte afspraken zijn bevestigd, zoals Hageweld Holding c.s. stellen, maakt dit niet anders.

4.6.

Anders dan Hageweld Holding c.s. betogen, kan een verplichting van de Gemeente om op een bepaalde wijze gebruik te maken van haar publiekrechtelijke bevoegdheden evenmin worden afgeleid uit de verleende bouwvergunningen en de in dat kader door de Gemeente aan de omwonenden verstuurde brief. Dat de Gemeente daarbij in het kader van de gemaakte belangenafweging het belang van een financieel sluitende exploitatie voor het behoud van de watertoren heeft verdedigd, brengt geen civielrechtelijke gebondenheid van de Gemeente jegens Hageweld Holding c.s. met zich. De stelling dat hiermee een civielrechtelijke resultaatsverplichting van de Gemeente jegens Hageweld Holding c.s. is ontstaan, kan dan ook niet worden gevolgd.

4.7.

Nu geen bevoegdhedenovereenkomst tot stand is gekomen, kan van het niet nakomen van enige daaruit voortvloeiende verplichting geen sprake zijn. De vorderingen van Hageweld Holding c.s., voor zover gebaseerd op een tekortkoming in de nakoming hiervan, zullen dan ook worden afgewezen.

Onrechtmatige daad

4.8.

Hageweld Holding c.s. hebben hun vordering subsidiair gebaseerd op onrechtmatig handelen van de Gemeente. Voor zover de rechtbank begrijpt is aan deze vordering deels hetzelfde feitencomplex als aan de vordering wegens wanprestatie ten aanzien van de wijze waarop de gemeente gebruik heeft gemaakt van haar publiekrechtelijke bevoegdheden, ten grondslag gelegd.

Hageweld Holding c.s. hebben daarnaast ter onderbouwing van het gestelde onrechtmatig handelen aangevoerd dat de Gemeente nalatig is gebleven met de op haar rustende rechtsplicht om alle mogelijkheden te onderzoeken die publiekrechtelijke belemmeringen zouden kunnen ondervangen met betrekking tot de realisatie van woningbouw in en/of op de reinwaterkelder en de Gemeente de vergunning uit 1991 (destijds verleend voor de bouw van kantoren en woningen in de watertoren en meerdere woningen op de reinwaterkelder) bewust slapend heeft gehouden. Daarnaast heeft de Gemeente steeds aangedrongen op restauratie van de watertoren zonder dat hun investeringen konden worden terugverdiend met de bouw van woningen op de reinwaterkelder, aldus Hageweld Holding c.s.

4.9.

Vooropgesteld wordt dat voor toewijzing van een vordering ex 6:162 BW sprake dient te zijn van een onrechtmatige daad, toerekenbaarheid, schade, causaliteit en relativiteit.

Voor zover de vordering is gestoeld op hetzelfde feitencomplex als de vordering wegens wanprestatie verwijst de rechtbank naar hetgeen ten aanzien daarvan hiervoor is overwogen. Niet gebleken is van een rechtsplicht van de Gemeente ten aanzien van Hageweld Holding c.s. om op een bepaalde wijze gebruik te maken van haar publiekrechtelijke bevoegdheden.

Voorts valt, zonder nadere onderbouwing die ontbreekt, niet in te zien welke handelingen de Gemeente nu precies worden verweten in het kader van de gestelde onrechtmatige daad. Het niet intrekken van de vergunning uit 1991, wat daar ook van zij, leidt niet tot aansprakelijkheid van de Gemeente, nu niet valt in te zien waarom dit jegens Hageweld Holding c.s. onrechtmatig is, noch dat Hageweld Holding c.s. hierdoor schade hebben geleden. Dit geldt te meer nu Hageweld Holding c.s. er zelf voor hebben gekozen om de vergunning uit 1991 niet te gebruiken, maar een nieuwe vergunning aan te vragen, die in 1993 is verleend. De stelling van Hageweld Holding c.s. dat de Gemeente hen heeft gedwongen om de watertoren te restaureren, terwijl hen de mogelijkheid is ontnomen om de restauratiekosten te kunnen terugverdienen met de realisatie van woningbouw binnen het plangebied, kan evenmin worden gevolgd. Zoals hierboven eerder is overwogen was immers de verplichting van Hageweld Holding c.s. om de watertoren te verbouwen en te renoveren afhankelijk gesteld van het onherroepelijk worden van de bouwvergunning. Voor die tijd waren Hageweld Holding c.s. dan ook niet verplicht investeringen te doen.

4.10.

De rechtbank overweegt ten overvloede dat, indien wel sprake zou zijn van een tekortkoming in de nakoming c.q. onrechtmatige daad van de zijde van de Gemeente, de vorderingen van Hageweld Holding c.s. inmiddels zijn verjaard. Vast staat dat de Gemeente bij brief van 5 april 2000 aan Hageweld Holding c.s. kenbaar heeft gemaakt de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak te zullen volgen en geen woningbouw op de reinwaterkelder te zullen toestaan. Ook uit de verklaring van [A.] blijkt dat het voor Hageweld Holding c.s. in april 2000 duidelijk was, dat de Gemeente niet (langer) wilde meewerken aan woningbouw op de reinwaterkelder. Hageweld Holding c.s. hebben de Gemeente echter eerst bij brief van 9 juni 2015, derhalve ruim 10 jaar nadat de verjaringstermijn van artikel 3:310 BW was verstreken, aansprakelijk gesteld. Dat de verjaringstermijn voordien zou zijn gestuit, is niet gebleken. De in dit verband door Hageweld Holding c.s genoemde stuitingshandelingen voldoen geen van alle aan de daartoe gestelde eisen. Evenmin is gebleken dat sprake is van stuiting door erkenning van aansprakelijkheid ex artikel 3:318 BW , zoals door Hageweld Holding c.s. is betoogd.

De ter zitting ingenomen stelling dat de verjaringstermijn pas vanaf 2013 is gaan lopen, omdat de Gemeente zich eerst vanaf dat moment op het standpunt is gaan stellen dat er geen vergunning meer is, kan Hageweld Holding c.s. niet baten. Niet valt in te zien waarom eerst daarmee aansprakelijkheid van de Gemeente zou zijn ontstaan.

4.5.

Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat de vorderingen zullen worden afgewezen. Hageweld Holding c.s. zullen als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de Gemeente worden begroot op:

- griffierecht 3.864,00

- salaris advocaat 5.160,00 (2,0 punten × tarief € 2.580,00)

Totaal € 9.024,00

5 De beslissing

De rechtbank

5.1.

wijst de vorderingen af,

5.2.

veroordeelt Hageweld Holding c.s. in de proceskosten, aan de zijde van de Gemeente tot op heden begroot op € 9.024,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de veertiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,

5.3.

verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.

Dit vonnis is gewezen door mr. H.A. Pott Hofstede, mr. M. Goedhuis-Visser en mr. M. Wouters en in het openbaar uitgesproken op 13 juli 2016.

type: 299

coll:


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature