U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:

Inhoudsindicatie:

Wraking bestuursrechter afgewezen.

Uitspraak



beslissing

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Wrakingskamer

Zaaknummer / rekestnummer: C/15245234/ HA RK 16/109

Beslissing van 20 juli 2016

Op het verzoek tot wraking ingediend door:

[verzoeker] ,

wonende te [woonplaats] ,

verzoeker,

Het verzoek is gericht tegen:

[naam 1] ,

hierna te noemen: de rechter.

1 Procesverloop

1.1.

Verzoeker heeft op 3 mei 2016 schriftelijk de wraking verzocht van de rechter in de bij deze rechtbank, afdeling publiekrecht, sectie Bestuur, locatie Haarlem, aanhangige zaak met als zaaknummer HAA 16/143 PW, hierna te noemen: de hoofdzaak.

1.2.

De rechter heeft niet in de wraking berust en heeft schriftelijk op het verzoek gereageerd.

1.3.

Het verzoek is behandeld ter openbare zitting van de rechtbank (wrakingskamer) van 6 juli 2016. Verzoeker en de rechter zijn in de gelegenheid gesteld te worden gehoord.

Verzoeker is in persoon verschenen. Voorts zijn namens het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Beverwijk, wederpartij in de hoofdzaak, [naam 2] en [naam 3] verschenen.

2 Feiten

2.1.

Verzoeker heeft in de hoofdzaak beroep ingesteld tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Beverwijk (hierna: de verweerder) van 2 december 2015, verzonden op 4 december 2015. Het geschil betreft, kort gezegd, verzoekers rechten op grond van de Participatiewet.

2.2.

Verzoeker heeft bij brief van 17 maart 2016 de rechtbank c.q. de behandelend rechter verzocht in die zaak gebruik te maken van de bevoegdheid tot het inwinnen van schriftelijke informatie bij de gemeente Beverwijk. Verzoeker heeft bij brief van 18 april 2016 gerappelleerd. Bij (griffiers-)brief van 20 april 2016 is vervolgens aan verzoeker bericht dat de rechtbank het verzoek (vooralsnog) afwijst.

2.3.

Verzoeker heeft bij brief van 21 april 2016 op de brief van 20 april 2016 gereageerd en de naam van de griffier en de behandelend rechter gevraagd. Bij brief van 25 april 2016 is aan verzoeker medegedeeld dat de (proces-)beslissing zoals is vervat in de brief van 20 april 2016 is genomen door [naam 1] .

3 De beoordeling

3.1.

Op grond van artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht kan een rechter worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Uitgangspunt daarbij is dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing vormen dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert (de subjectieve toets). Daarnaast kan de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd zijn indien sprake is van feiten of omstandigheden die, geheel afgezien van de persoonlijke instelling van de rechter in de hoofdzaak, grond geven om te vrezen dat een rechter niet onpartijdig is, waarbij ook de (te vermijden) schijn van partijdigheid van belang is. Die feiten of omstandigheden moeten zwaarwegende redenen opleveren voor objectiveerbare twijfel aan de onpartijdigheid (de objectieve toets). Het subjectieve oordeel van verzoeker is voor de beoordeling van beide toetsen wel belangrijk maar niet doorslaggevend.

3.2.

Verzoeker ageert allereerst tegen de afwijzing van zijn verzoek van 17 maart 2016. In zijn wrakingsverzoek heeft hij het belang bij inwilliging van dat verzoek uiteengezet. Volgens verzoeker hoort het opvragen van de door hem verzochte gegevens tot de onderzoekstaak van de rechter. Uit de afwijzing van het verzoek tot het opvragen van gegevens, blijkt dat de rechter al een duidelijk standpunt heeft ingenomen over de uitslag van de procedure, zodat verzoekers recht op fair trial in het geding is.

Verzoeker wijst voorts op de eerdere afwijzing van zijn verzoek om een voorlopige voorziening door de rechter in de procedure HAA 15/5442 wegens het ontbreken van spoedeisend belang. De rechter heeft in die zaak het spoedeisend belang curieus uitgelegd en zijn rechten als burger op toegang tot de rechter in een spoedeisende zaak geblokkeerd, aldus verzoeker. Tot slot acht verzoeker het anonieme optreden van de griffier en de rechter ten aanzien van zijn verzoek onzorgvuldig. Verzoeker heeft er daarom geen vertrouwen in dat zijn zaak nog zorgvuldig en onpartijdig behandeld wordt door de rechter.

3.3.

De rechter heeft in zijn schriftelijke reactie onder meer toegelicht dat bij de sector bestuursrecht drie rechters, naast hun gewone rechterlijke werk, ook fungeren als piketrechter. Hun taak is het om binnen hun specifieke vakgebied (proces)beslissingen te nemen in zaken waarvan nog niet bekend is welke rechter deze op zitting gaat behandelen. Het verzoek van 17 maart 2016 is aan de rechter in zijn hoedanigheid van piketrechter voorgelegd, omdat er voor die zaak nog geen zittingsdatum was vastgesteld en nog geen behandelend rechter bekend was. Hij heeft in zijn hoedanigheid van piketrechter beslist het verzoek van 17 maart 2016 (vooralsnog) niet in te willigen. Bij brief van 20 april 2016 is verzoeker daarom medegedeeld dat de rechtbank zijn verzoek (vooralsnog) afwijst. Verzoeker is er daarbij op gewezen dat het aan hem is om zijn beroep op het gelijkheidsbeginsel te onderbouwen en dat er op dat moment nog geen aanleiding bestond verweerder op te dragen de gevraagde informatie in het geding te brengen. Tot slot is verzoeker er op gewezen dat hij ter zitting zo mogelijk nadere argumenten inzake zijn verzoek naar voren kan brengen. De rechter heeft voorts toegelicht dat het ook uitdrukkelijk niet de bedoeling is dat een piketrechter zich een inhoudelijk oordeel vormt en daarna de zittingsrechter ook nog een keer. Van partijdigheid is naar zijn mening geen sprake. Overigens staat geenszins vast dat de rechter de zaak van verzoeker ook als zittingsrechter zal behandelen.

3.4.

De rechtbank overweegt dat de omstandigheid dat de rechter als piketrechter in de hoofdzaak een beslissing heeft genomen maakt dat hij op dat moment als behandelend rechter moet worden beschouwd. Dat mogelijkerwijs uiteindelijk een andere rechter de inhoudelijke behandeling zal doen, doet daar niet aan af.

3.5.

De beslissing van de rechter om niet op voorhand nadere inlichtingen bij de verweerder in te winnen is een procesbeslissing. De vraag of een procesbeslissing inhoudelijk al dan niet juist moet worden geacht, leent zich niet voor een oordeel door de wrakingskamer en kan slechts in een eventueel hoger beroep tegen de beslissing in de hoofdzaak worden getoetst. Dit is slechts anders indien een procesbeslissing of de motivering daarvan zo onbegrijpelijk is dat deze een zwaarwegende aanwijzing oplevert dat de rechter jegens verzoeker een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij verzoeker bestaande vrees voor partijdigheid van de rechter naar objectieve maatstaven gerechtvaardigd is.

De rechtbank is van oordeel dat dit hier niet het geval is. De procesbeslissing is niet onbegrijpelijk en is gemotiveerd. Voorts heeft de rechter zich met zijn beslissing, anders dan verzoeker aanvoert, slechts uitgelaten over het verzoek om vooruitlopend op de inhoudelijke behandeling van het beroep informatie op te vragen. Met de afwijzende beslissing op dat verzoek is daarom niet inhoudelijk vooruitgelopen op het eindoordeel in de hoofdzaak, waarbij er bovendien op is gewezen dat het verzoek, en daarmee een beroep op bewijsnood, ter zitting bij de inhoudelijke behandeling verder aan de orde kan komen. Verzoekers stelling dat in de praktijk door de zittingsrechter geen andere beslissing wordt genomen op een dergelijk verzoek, leidt, wat er ook zij van de juistheid van die stelling, niet tot een ander oordeel.

3.6.

Verzoeker heeft voorts gewezen op de uitspraak van de rechter als voorzieningenrechter in de procedure HAA 15/5442, eveneens tussen verzoeker en de verweerder. Verzoeker is het om meerdere redenen niet eens met de inhoud van die uitspraak en het daarin gegeven oordeel over het ontbreken van spoedeisend belang.

De onderhavige wrakingsprocedure ziet echter niet op een beoordeling van de inhoudelijke juistheid van die uitspraak. Voorts geldt dat de enkele omstandigheid dat een rechter in een eerdere zaak van de betrokkene een die betrokkene onwelgevallige uitspraak heeft gedaan, niet kan worden gerekend tot feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Uitgangspunt is immers dat rechters in het algemeen, en dus ook deze rechter, in staat zijn om in iedere zaak een onbevangen oordeel te geven en iedere zaak, ook indien daarin dezelfde rechtsvragen aan de orde zijn als in een eerdere zaak, op zijn juridische merites te beoordelen. Dit behoort tot de normale, uit de benoeming van de rechter voortvloeiende taak. Door verzoeker zijn verder geen concrete feiten of omstandigheden gesteld die de vrees rechtvaardigen dat, in afwijking van bedoeld uitgangspunt, de rechter in deze zaak niet meer tot het geven van een onbevangen oordeel in staat zou zijn. Dat verzoeker de uitspraak en uitkomst evident onjuist acht, en dat in geval van een voorlopige voorziening de mogelijkheid van hoger beroep niet openstaat, maakt dat niet anders.

3.7.

Over de door verzoeker gestelde onzorgvuldige wijze waarop met zijn verzoek van 17 maart 2016 is omgegaan, overweegt de rechtbank dat op verzoeken die in de voorfase van de behandeling worden gedaan, in de regel door een piketrechter wordt beslist en dat de beslissing bij zogenoemde griffiers-brief wordt verteld. In dergelijke brieven wordt de naam van de piketrechter niet genoemd. Wel dient in een dergelijke brief de naam van de behandelend ambtenaar vermeld te worden. Dat is in het geval van verzoeker niet gebeurd, zijn klacht daarover is gegrond verklaard. Vervolgens is aan verzoeker, nadat hij daarom heeft verzocht, de naam van de piketrechter bekendgemaakt. Wat er verder ook zij van de administratieve gang van zaken, hieruit kan niet worden afgeleid dat de rechter jegens verzoeker vooringenomen of partijdig is.

3.8.

De rechtbank is dan ook van oordeel dat de door verzoeker aangevoerde feiten en omstandigheden geen grond opleveren voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden en derhalve geen grond voor wraking vormen. Verzoekers beleving dat ‘alles bij elkaar genomen’ de schijn van partijdigheid is gewekt, deelt de rechtbank niet. Het vorenstaande leidt de rechtbank tot het oordeel dat geen sprake is van (schijn) van partijdigheid van de rechter, zodat het verzoek tot wraking moet worden afgewezen.

4 Beslissing

De rechtbank:

- wijst het verzoek tot wraking van de rechter af;

- beveelt de griffier onverwijld aan verzoeker, de rechter en de wederpartij in de hoofdzaak een voor eensluidende gewaarmerkt afschrift van deze beslissing toe te zenden;

- beveelt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het verzoek en beveelt dat die zaak daartoe in handen wordt gesteld van de voorzitter van het team Bestuursrecht, locatie Haarlem.

Deze beslissing is gegeven door mr. J.I. de Vreese-Rood, voorzitter, mr. H.M. van Dam en mr. E.B. de Vries-van den Heuvel, leden van de wrakingskamer, in tegenwoordigheid van C.H. Kuiper, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 20 juli 2016.

griffier voorzitter

Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde wetgeving

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature