Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Zittingsplaats:
Vindplaats:

Inhoudsindicatie:

Begroting schade als gevolg van onrechtmatige executie van een vonnis.

Vernietiging van een rechterlijke uitspraak heeft terugwerkende kracht, zodat een vordering strekkende tot ongedaanmaking van de verrichte prestatie ontstaat op het moment waarop ter uitvoering van die uitspraak is gepresteerd. Degene die op grond van het later vernietigde vonnis de prestatie heeft ontvangen, is vanaf het moment van ontvangst van de prestatie zonder ingebrekestelling in verzuim en is vanaf dat moment wettelijke rente verschuldigd.

Uitspraak



vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling privaatrecht

Sectie Handel & Insolventie

zaaknummer / rolnummer: C/15/208320 / HA ZA 13-549

Vonnis van 27 januari 2016

in de zaak van

[eiser] ,

wonende te [woonplaats] ,

eiser,

advocaat mr. P.F. Keuchenius,

tegen

[gedaagde] ,

wonende te [woonplaats] ,

gedaagde,

advocaat mr. K.R. Stephan.

Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.

1 De procedure

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

het tussenvonnis van 22 juli 2015

het proces-verbaal van comparitie van 3 december 2015 met de daarin vermelde producties.

1.2.

Ten slotte is vonnis bepaald.

2 De feiten

2.1.

Partijen hebben een langlopend geschil (gehad) over de vraag of in januari 2009 tussen hen een koopovereenkomst tot stand is gekomen met betrekking tot het aan [gedaagde] toebehorende bedrijfspand aan de [adres] (hierna: “het pand”). [gedaagde] stelde zich op het standpunt dat (de makelaar van) [eiser] een bod had uitgebracht welk bod door [gedaagde] was aanvaard, zodat een rechtsgeldige koopovereenkomst tot stand was gekomen. [eiser] daarentegen stelde dat er geen koopovereenkomst tot stand was gekomen, omdat hij zijn makelaar nimmer opdracht had gegeven om namens hem een koopovereenkomst te sluiten, iets dat [gedaagde] dan ook niet had mogen aannemen.

2.2.

Bij vonnis van de voorzieningenrechter van deze rechtbank van 12 mei 2009 is [eiser] veroordeeld om binnen veertien dagen na betekening, op eerste verzoek van [gedaagde] , het pand af te nemen tegen betaling van de overeengekomen koopsom van € 420.000,-. In het vonnis is voorts bepaald dat indien [eiser] de veroordeling tot afname niet nakomt, hij een dwangsom verbeurt van € 1.000,- per dag met een maximum van € 100.000,-.

2.3.

[gedaagde] heeft het kort gedingvonnis aan [eiser] doen betekenen en medewerking van [eiser] aan de levering verlangd onder aanzegging van de executie van dwangsommen.

2.4.

Bij e-mail van 4 juni 2009 heeft de advocaat van [eiser] het volgende geschreven aan de advocaat van [gedaagde] :

“Hoewel onvrijwillig, heeft cliënt te kennen gegeven mee te werken aan levering op de op 18 maart jl. afgesproken datum van 3 juni 2009.

[…]

Nog steeds is cliënt bereid een bankgarantie te stellen voor het bedrag + eventuele schadevergoeding teneinde onomkeerbare en mogelijk uiteindelijk voor rekening van uw cliënt komende schade te voorkomen.

Ik kan niet in de belangenafweging treden die uw cliënt voor zichzelf maakt, maar het komt mij voor dat dit per saldo aantrekkelijker en zeker minder riskant, want risicoloos, is.”

2.5.

Op 21 september 2009 heeft de levering van het pand aan [eiser] plaatsgevonden tegen betaling van de koopprijs van € 420.000,- door [eiser] aan [gedaagde] .

2.6.

[eiser] heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld kort gedingvonnis. Bij arrest van 1 december 2009 heeft het gerechtshof te Amsterdam het vonnis van de voorzieningenrechter bekrachtigd.

2.7.

[gedaagde] is een bodemprocedure tegen [gedaagde] gestart waarin hij heeft gevorderd [eiser] te veroordelen tot vergoeding van de schade die [gedaagde] heeft geleden als gevolg van het niet tijdig nakomen van de koopovereenkomst, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet. In reconventie heeft [eiser] gevorderd [gedaagde] te veroordelen tot medewerking aan de teruglevering van het pand tegen terugbetaling van de koopprijs alsmede betaling van schadevergoeding als gevolg van onrechtmatig handelen van [gedaagde] . In die bodemprocedure heeft [eiser] zijn makelaar in vrijwaring opgeroepen en gevorderd voor recht te verklaren dat de makelaar tekort is geschoten in de behartiging van zijn belangen en haar te veroordelen om aan hem te betalen datgene waartoe [eiser] in de hoofdzaak jegens [gedaagde] wordt veroordeeld. Bij vonnis van deze rechtbank van 21 april 2010 zijn in de hoofdzaak de vorderingen van [gedaagde] toegewezen en de vorderingen van [eiser] afgewezen. In de vrijwaringszaak is [eiser] opgedragen bewijs te leveren van – kort gezegd – zijn stelling dat hij zijn makelaar niet opdracht heeft gegeven een bod uit te brengen.

2.8.

Bij vonnis van 7 december 2011 heeft deze rechtbank in de vrijwaringszaak geoordeeld dat [eiser] niet is geslaagd in het hem opgedragen bewijs. De vorderingen van [eiser] jegens zijn makelaar zijn daarom afgewezen.

2.9.

Bij arrest van 8 oktober 2013 heeft het gerechtshof Amsterdam het onder 2.8 vermelde vonnis in de vrijwaringszaak bekrachtigd.

2.10.

Bij vonnis van deze rechtbank van 28 december 2011 is [eiser] in de schadestaatprocedure veroordeeld tot betaling aan [gedaagde] van een bedrag van € 17.615,28 alsmede € 1.254,81 aan proceskosten.

2.11.

[eiser] is in hoger beroep gekomen van het onder 2.10 vermelde vonnis in de schadestaatprocedure. Bij arrest van 18 september 2012 heeft het gerechtshof Amsterdam het vonnis van de rechtbank vernietigd en opnieuw rechtdoende [eiser] veroordeeld tot betaling aan [gedaagde] van € 6.651,29.

2.12.

Bij dagvaarding van 20 juli 2010 is [eiser] in hoger beroep gekomen van het onder 2.7 vermelde vonnis. Bij arrest van 8 oktober 2013 heeft het gerechtshof Amsterdam het vonnis vernietigd, de vorderingen van [gedaagde] alsnog afgewezen en hem veroordeeld om mee te werken aan de teruglevering van het pand tegen terugbetaling van de koopprijs van € 420.000,-. In het arrest is voorts overwogen dat [gedaagde] onrechtmatig jegens [eiser] heeft gehandeld door uitvoering te verlangen van het vonnis in kort geding. [gedaagde] is daarom veroordeeld tot betaling van de schade die ten gevolge daarvan voor [eiser] is ontstaan, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet. Het arrest is niet uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

2.13.

Voormeld arrest is op 11 oktober 2013 aan [gedaagde] betekend. Op dezelfde dag heeft [eiser] conservatoir beslag laten leggen op een aantal onroerende zaken van [gedaagde] .

2.14.

[gedaagde] heeft cassatie ingesteld tegen het onder 2.12 vermelde arrest. Bij arrest van 23 januari 2015 heeft de Hoge Raad het cassatieberoep verworpen.

3 Het geschil

3.1.

[eiser] vordert, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad,

I. [gedaagde] te veroordelen tot betaling aan [eiser] van € 160.580,73, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de dag der dagvaarding tot aan die der algehele voldoening;

II. voor zover geen teruglevering op 25 oktober 2013 mocht hebben plaatsgehad: [gedaagde] te veroordelen tot betaling aan [eiser] van a) de wettelijke rente over € 420.000,-, b) de wettelijke rente over € 26.828,69 en c) € 7,41 per dag, alles gerekend vanaf 25 oktober 2013 tot aan de dag dat door [gedaagde] uitvoering zal zijn gegeven aan het arrest van 8 oktober 2013;

III. [gedaagde] te veroordelen in de kosten van dit geding, de beslagkosten daaronder begrepen.

3.2.

[gedaagde] voert verweer.

3.3.

Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4 De beoordeling

4.1.

Uitgangspunt voor de beoordeling van de onderhavige zaak is het arrest van 8 oktober 2013 waarin het gerechtshof in rechtsoverweging 3.22 heeft overwogen dat vaststaat dat [gedaagde] onrechtmatig jegens [eiser] heeft gehandeld door uitvoering van het vonnis in kort geding te verlangen. Op vordering van [eiser] is [gedaagde] door het gerechtshof veroordeeld tot betaling van de schade die voor [eiser] is ontstaan als gevolg van het feit dat [gedaagde] uitvoering door [eiser] heeft verlangd van het vonnis in kort geding, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet. Die schadestaatprocedure is thans aan de orde.

4.2.

Bij het vaststellen van de omvang van de te vergoeden schade moet als beginsel worden vooropgesteld, dat [eiser] zoveel mogelijk in de toestand wordt gebracht waarin hij zou verkeren indien de onrechtmatige daad van [gedaagde] achterwege was gebleven (HR 26 maart 2010, LJN:BL0539). Dat betekent dat een vergelijking moet worden gemaakt van de toestand na de executie van het kort geding vonnis met de toestand zoals die (vermoedelijk) zou zijn geweest indien de executie van het kort gedingvonnis niet zou hebben plaatsgevonden en het pand dus niet aan [eiser] was geleverd tegen betaling van de koopprijs.

4.3.

[eiser] vordert in totaal een schadevergoeding van € 160.580,73. Alvorens de rechtbank toekomt aan de afzonderlijke schadeposten zal eerst worden ingegaan op enkele algemene verweren van [gedaagde] , omdat die er – indien succesvol – toe kunnen leiden dat [gedaagde] in het geheel niet gehouden is tot vergoeding van schade.

Eigen schuld

4.4.

[gedaagde] betoogt dat de schade van [eiser] is ontstaan ten gevolge van omstandigheden die aan [eiser] zelf moeten worden toegerekend. Die omstandigheden zijn zodanig dat er geen vordering voor [eiser] meer resteert, althans de vergoedingsplicht van [gedaagde] geheel vervalt, omdat de billijkheid dat eist. Op grond van het vonnis van 7 december 2011 in de door [eiser] tegen zijn makelaar aanhangig gemaakte vrijwaringszaak kan immers worden aangenomen dat [eiser] wel degelijk opdracht heeft gegeven aan zijn makelaar om het bod uit te brengen zoals de makelaar namens [eiser] heeft gedaan. Daarmee heeft [eiser] zelf de omstandigheden in het leven geroepen en met name ook laten voortbestaan die aan de schade ten grondslag liggen, aldus [gedaagde] .

4.5.

Dit eigen schuldverweer van [gedaagde] faalt. Het gerechtshof heeft in de bodemprocedure tussen [eiser] en [gedaagde] op 8 oktober 2013 geoordeeld dat [eiser] geen opdracht aan zijn makelaar heeft gegeven namens hem een bod uit te brengen en dat tussen partijen geen koopovereenkomst tot stand is gekomen. Dit arrest heeft, zoals [eiser] terecht veronderstelt, gezag van gewijsde, zodat dit tussen [eiser] en [gedaagde] bindend vaststaat. Dat over de opdracht van [eiser] aan de makelaar eerder in een procedure tussen [eiser] en zijn makelaar anders is geoordeeld, kan niet doorwerken in de onderhavige procedure, ook niet in de vorm van een eigen schuldverweer. Honorering van dat verweer zou er immers materieel op neerkomen dat alsnog wordt geconcludeerd dat tussen [eiser] en [gedaagde] een koopovereenkomst tot stand is gekomen. Dat oordeel zou strijdig zijn met het gezag van gewijsde van het arrest van het gerechtshof.

Schadebeperkingsplicht

4.6.

[gedaagde] voert voorts aan dat [eiser] niet heeft voldaan aan de verplichting zijn schade zoveel als mogelijk te beperken. [eiser] had er voor moeten kiezen het pand aan een derde te verkopen. Daarnaast heeft [eiser] zijn schade laten oplopen door twee jaar te wachten met het dienen van zijn memorie van grieven bij het gerechtshof. Alle schadeposten die zijn gekoppeld aan het verloop van die tijd moeten dan ook voor rekening van [eiser] blijven, aldus [gedaagde] .

4.7.

Ook dit verweer faalt. Vanaf het begin was uit de proceshouding van [eiser] duidelijk dat hij het pand terug wilde leveren aan [gedaagde] . [eiser] heeft in de bodemprocedure in reconventie een daartoe strekkende vordering ingediend (2.7). Die proceshouding mocht [eiser] innemen en daarbij past niet de verkoop van het pand aan een derde, omdat hij bij toewijzing van zijn vordering het pand niet meer aan [gedaagde] zou kunnen terugleveren. Daar komt nog bij dat [eiser] na het kort gedingvonnis en dus nog voor de levering heeft aangeboden een bankgarantie te stellen om voor rekening van [gedaagde] komende schade te voorkomen (zie 2.4). Die bankgarantie is door [gedaagde] niet geaccepteerd. Onder die omstandigheid kan [gedaagde] niet van [eiser] verlangen ter beperking van schade het pand aan een derde te verkopen.

4.8.

In reactie op de stelling van [gedaagde] dat [eiser] nodeloos twee jaar heeft gewacht met het dienen van grieven, heeft [eiser] ter zitting toegelicht dat het eindvonnis in de zaak tussen [eiser] en [gedaagde] van 21 april 2010 tevens een tussenvonnis in de vrijwaringszaak inhield waarin [eiser] een bewijsopdracht kreeg. Na het tussenvonnis hebben getuigenverhoren plaatsgevonden en zijn conclusies na enquête genomen. De memorie van grieven is genomen na het eindvonnis van de rechtbank in de vrijwaringsprocedure. [gedaagde] wist dat de vrijwaringsprocedure nog liep en is niet overgegaan tot peremptoirstelling. Beide partijen waren het er dus over eens dat het handig was eerst het eindvonnis in de vrijwaringsprocedure in eerste aanleg af wachten, aldus [eiser] .

4.9.

Ook dit verweer van [gedaagde] slaagt niet. Vanuit proceseconomisch oogpunt is het begrijpelijk dat [eiser] de uitkomst van de vrijwaringsprocedure wilde afwachten. Als [gedaagde] daartegen bezwaar had gehad, had hij actie kunnen ondernemen door middel van peremptoirstelling. [gedaagde] heeft – zo heeft zijn advocaat ter zitting verklaard – de situatie zo gelaten, omdat hij er vanuit ging dat het hoger beroep niet zou worden doorgezet, althans dat hij dat hoopte. Hieruit blijkt dat [gedaagde] er bewust voor heeft gekozen niets tegen de vertraging van de procedure te ondernemen waar hij die mogelijkheid wel had. Bij die stand van zaken kan niet gezegd worden dat de schade gedurende die twee jaar voor rekening van [eiser] moet blijven, omdat hij zich niet aan zijn schadebeperkingsplicht heeft gehouden.

4.10.

Nu de algemene verweren van [gedaagde] zijn verworpen, zal de rechtbank hieronder de afzonderlijke door [eiser] gestelde schadeposten bespreken.

Wettelijke rente over koopsom

4.11.

[eiser] vordert de wettelijke rente over de door hem betaalde koopsom van € 420.000,- vanaf 21 september 2009 tot 25 oktober 2013 ad € 59.998,02.

4.12.

[gedaagde] betwist wettelijke rente verschuldigd te zijn en voert daartoe aan dat hij niet in verzuim was. Het geldbedrag is pas opeisbaar geworden op het moment dat het niet uitvoerbaar bij voorraad verklaarde arrest van het gerechtshof d.d. 8 oktober 2013 in kracht van gewijsde is gegaan, te weten op de datum van het arrest van de Hoge Raad van 23 januari 2015.

4.13.

Indien in hoger beroep het vonnis in eerste aanleg wordt vernietigd, ontvalt volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad de rechtsgrond aan hetgeen reeds ter uitvoering van dat vonnis is verricht en ontstaat op de voet van artikel 6:203 van het Burgerlijk Wetboek (BW) een vordering tot ongedaanmaking van de verrichte prestatie. Vernietiging van een rechterlijke uitspraak heeft terugwerkende kracht, zodat een vordering strekkende tot ongedaanmaking van de verrichte prestatie ontstaat op het moment waarop ter uitvoering van die uitspraak is gepresteerd. Degene die op grond van het later vernietigde vonnis de prestatie heeft ontvangen, is vanaf het moment van ontvangst van de prestatie zonder ingebrekestelling in verzuim en is vanaf dat moment wettelijke rente verschuldigd (HR 19 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3678). Ook in geval vrijwillig is voldaan aan een uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis dat daarna wordt vernietigd, is degene aan wie onverschuldigd is betaald zonder ingebrekestelling in verzuim. Het vorenstaande betekent dat [gedaagde] wettelijke rente verschuldigd is vanaf 21 september 2009, zijnde de datum waarop de koopsom door [eiser] is voldaan. De rechtbank ziet geen aanleiding in plaats van wettelijke rente de spaarrente toe te wijzen, zoals [gedaagde] betoogt, nu in artikel 6:119 BW met zoveel woorden is bepaald dat de schadevergoeding, verschuldigd wegens vertraging in de voldoening van een geldsom, bestaat in de wettelijke rente van die som over de tijd dat de schuldenaar met de voldoening daarvan in verzuim is geweest. De vordering tot betaling van € 59.998,02 zal dan ook worden toegewezen.

Eigenaarslasten en huurinkomsten

4.14.

[eiser] vordert vergoeding van de door hem betaalde en nog te betalen eigenaarslasten voor het pand. Nu [gedaagde] niet heeft weersproken dat [eiser] de eigenaarslasten heeft betaald (en nog moet betalen) en [eiser] deze lasten niet zou hebben gehad als [gedaagde] geen nakoming van het kort gedingvonnis zou hebben verlangd en het pand niet aan [eiser] zou zijn geleverd, vormen de eigenaarslasten een schadepost voor [eiser] die voor rekening van [gedaagde] dient te komen. Terecht heeft [gedaagde] echter betoogd dat tegenover de eigenaarslasten het gebruiksgenot van [eiser] staat. Dat gebruiksgenot bestaat in dit geval uit de verhuur van het pand. De daaruit genoten huurinkomsten dienen op de voet van artikel 6:100 BW als voordeel verrekend te worden met de schade. [eiser] heeft dat ter zitting ook erkend en – onder de voorwaarde dat de eigenaarslasten worden vergoed – zijn vordering gewijzigd in die zin dat de bruto huurinkomsten daarop in mindering moeten worden gebracht.

4.15.

[eiser] vordert in totaal een bedrag van € 10.818,60 aan eigenaarslasten. Ter zitting heeft [eiser] toegelicht dat hij de hoogte van de door hem gevorderde eigenaarslasten heeft gebaseerd op het arrest van 18 september 2012 waarin het gerechtshof in de rechtsoverwegingen 2.8 en 3 “een aantal relatief kleine posten zoals opstalverzekering en water- en energiekosten” in de periode 9 maart tot 3 juni 2009 heeft becijferd op € 644,71, hetgeen neerkomt op € 7,41 per dag. Gelet op die toelichting constateert de rechtbank dat [eiser] onder de noemer “eigenaarslasten” ook gebruikerslasten vordert. Water- en energiekosten zijn immers geen eigenaarslasten maar gebruikerslasten. [eiser] heeft nagelaten de gebruikerslasten nader te concretiseren en onderbouwen, hetgeen wel op zijn weg had gelegen, omdat [gedaagde] betoogt dat onduidelijk is welke posten onder de noemer eigenaarslasten vallen en [eiser] het pand bovendien verhuurt zodat niet vast staat dat en welke gebruikerslasten door hem zelf worden voldaan.

Nu in de ter zitting aan de orde gestelde afrekening van de notaris van 11 september 2009 (E7) is uitgegaan van een bedrag aan eigenaarslasten voor de Onroerend zaakbelasting, rioolrecht en waterschapslasten van in totaal € 972,44 op jaarbasis (€ 2,66 per dag), ziet de rechtbank aanleiding om over de gevorderde periode 21 september 2009 tot 25 oktober 2013 (4 jaar en 34 dagen= 1.494 dagen) € 3.974,04 toe te wijzen aan eigenaarslasten.

[eiser] heeft ter onderbouwing van de hoogte van de door hem genoten huurinkomsten een e-mail overgelegd van v.o.f. [A] Administratie waarin staat dat [eiser] in de periode 2010 tot en met november 2015 in totaal € 57.400,- aan huurinkomsten heeft ontvangen van huurder [B] . De huur bedraagt sinds december 2014 € 1.350,- per maand. [gedaagde] stelt dat [eiser] meer huur had kunnen en moeten vragen om zijn schade te beperken. [eiser] heeft in reactie daarop ter zitting verklaard dat het – mede vanwege de slechte staat – moeilijk was om het pand te verhuren en dat hij niet meer huur had kunnen vragen. Gelet op deze betwisting had het op de weg van [gedaagde] gelegen om zijn stelling dat [eiser] het pand voor een hogere huur had kunnen verhuren te onderbouwen, bijvoorbeeld met de huurinkomsten van vergelijkbare panden. Nu [gedaagde] dat niet heeft gedaan en zijn stelling dat een hogere huur mogelijk is feitelijk niet meer is dan een vermoeden, gaat de rechtbank aan dit verweer van [gedaagde] voorbij. De bruto huurinkomsten ad € 57.400,- zoals opgegeven door [eiser] zullen in mindering worden gebracht op de door [gedaagde] te vergoeden schade.

Notariële kosten overdracht

4.16.

[eiser] vordert vergoeding van de kosten die samenhangen met de eigendomsoverdracht van het pand op 21 september 2009 ad € 26.828,69. Deze kosten zijn een rechtstreeks gevolg van de tenuitvoerlegging van het kort gedingvonnis en zouden zonder tenuitvoerlegging niet zijn gemaakt. De kosten – waarvan de hoogte niet is betwist – komen dan ook voor rekening van [gedaagde] , vermeerderd met de reeds verschenen wettelijke rente daarover vanaf de datum waarop die kosten door [eiser] zijn voldaan tot 25 oktober 2013, te weten € 3.832,01.

Kosten juridische bijstand

4.17.

[eiser] vordert een bedrag van € 44.187,45 aan kosten van juridische bijstand. Ter zitting heeft [eiser] toegelicht dat deze vordering ziet op de door hem gemaakte advocaatkosten in de tussen partijen gevoerde bodemprocedure. [eiser] stelt zich op het standpunt dat het liquidatietarief niet van toepassing is, omdat die bodemprocedure nodig was om de uitvoering van het kort gedingvonnis ongedaan te maken, zodat de kosten rechtstreeks het gevolg zijn van de tenuitvoerlegging van het kort gedingvonnis.

4.18.

Met [gedaagde] is de rechtbank van oordeel dat voor een vergoeding van de (werkelijk gemaakte) advocaatkosten in de eerdere bodemprocedure geen plaats is, nu [gedaagde] in het arrest van 8 oktober 2013 door het gerechtshof is veroordeeld in de proceskosten van [eiser] , zowel in eerste aanleg als in hoger beroep. Tot uitgangspunt dient dat [gedaagde] onrechtmatig tegenover [eiser] heeft gehandeld door het kort gedingvonnis ten uitvoer te leggen. [gedaagde] is dan ook in beginsel gehouden de daardoor veroorzaakte schade volledig te vergoeden (art. 6:162 lid 1 BW). [eiser] miskent echter dat de wetgever op dit uitgangspunt een uitzondering heeft gemaakt in de artikelen 6:96 lid 3 BW en 241 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) ten aanzien van verrichtingen waarvoor de in de artikelen 237-240 Rv bedoelde kosten een vergoeding plegen in te sluiten, zoals die ter voorbereiding van gedingstukken en ter instructie van de zaak. In zoverre kan de wederpartij geen schadevergoeding vorderen op de voet van artikel 6:96 lid 2 BW , maar zijn de regels betreffende proceskosten exclusief van toepassing. Uit de wettekst en de toelichting volgt dat de artikelen 237-240 Rv , behoudens bijzondere omstandigheden, een zowel limitatieve als exclusieve regeling bevatten van de kosten waarin de partij die bij vonnis in het ongelijk wordt gesteld, kan worden veroordeeld. De regeling derogeert ingevolge artikel 6:96 lid 3 BW in verbinding met artikel 241 Rv aan artikel 6: 96 lid 2 BW . Zij derogeert eveneens aan het uitgangspunt dat hij die jegens een ander een onrechtmatige daad pleegt die hem kan worden toegerekend, verplicht is de schade die de ander dientengevolge lijdt, volledig te vergoeden (HR 12 juni 2015, ECLI:NL:HR:2015:1600).

4.19.

Uit de door [eiser] overgelegde lijst (E8) kan de rechtbank bovendien niet afleiden op welke procedures die declaraties betrekking hebben. Voor zover de declaraties mede zien op de gevoerde kort gedingprocedure in eerste aanleg en hoger beroep geldt dat die advocaatkosten niet het gevolg zijn van de tenuitvoerlegging van het kort gedingvonnis. [eiser] heeft immers direct na het kort gedingvonnis spoedappel ingesteld, terwijl de uitvoering van het vonnis pas in september 2009 heeft plaatsgevonden. Voor zover de declaraties mede zien op de vrijwaringprocedure overweegt de rechtbank dat ook daar het causaal verband tussen de advocaatkosten en de tenuitvoerlegging van het kort gedingvonnis ontbreekt. Nog daargelaten dat [eiser] er zelf voor heeft gekozen die procedure te starten en niet eerst de uitkomst van de hoofdzaak af te wachten, is die vrijwaringsprocedure het gevolg van de door [gedaagde] gestarte bodemprocedure waarin hij schadevergoeding vorderde, welke hoofdzaak ook gevoerd zou zijn indien het kort gedingvonnis niet reeds ten uitvoer was gelegd. De hoofdzaak was al aanhangig voordat het pand aan [eiser] werd geleverd.

4.20.

Slotsom van het vorenstaande is dat de vordering van [eiser] voor wat betreft de advocaatkosten geheel zal worden afgewezen.

Onverschuldigd betaalde bedragen

4.21.

[eiser] vordert betaling van € 6.651,29 en € 532,69, omdat hij die bedragen uit hoofde van het vonnis in de schadestaatprocedure van 28 december 2011 onverschuldigd aan [gedaagde] heeft betaald, nu het vonnis van 21 april 2010, dat aan de schadestaatprocedure ten grondslag ligt, bij arrest van 8 oktober 2013 is vernietigd.

4.22.

Deze vorderingen zullen worden afgewezen. Het betreft geen schade die is geleden ten gevolge van de onterechte executie van het kort gedingvonnis uit hoofde waarvan het pand aan [eiser] is geleverd en de koopsom aan [gedaagde] is betaald. Dat de door [eiser] gevorderde bedragen onverschuldigd zijn betaald is het gevolg van de executie van het – achteraf vernietigde – vonnis waarin de vorderingen van [gedaagde] in de door hem ingestelde bodemprocedure zijn toe gewezen. Hoewel [gedaagde] ter zitting heeft erkend dat de bedragen onverschuldigd door [eiser] aan hem zijn betaald, kunnen de betalingsvorderingen van [eiser] in deze procedure niet worden toegewezen, omdat in een schadestaatprocedure geen vorderingen kunnen worden ingesteld die schade behelzen ten gevolge van een andere (vastgestelde) onrechtmatige daad of wanprestatie.

4.23.

Ten overvloede overweegt de rechtbank dat voor zover reeds aan een vonnis in eerste aanleg is voldaan, de mogelijkheid bestaat in hoger beroep met het oog op het verkrijgen van een executoriale titel naast de vordering tot vernietiging van het bestreden vonnis tevens een vordering tot ongedaanmaking van de ingevolge dat vonnis verrichte prestatie in te stellen (HR 30 januari 2004, NJ 2005, 246).

Proceskostenveroordelingen

4.24.

Hetgeen de rechtbank hiervoor in 4.22 heeft overwogen geldt evenzeer voor de vorderingen van [eiser] tot terugbetaling van door hem in de bodemprocedure aan [gedaagde] betaalde proceskosten ad € 1.251,98 en € 542,00 alsmede de in de vrijwaringszaak aan zijn makelaar betaalde proceskosten ad € 2.522,00 en € 3.416,00. Ook die vorderingen behelzen geen schade ten gevolge van de executie van het kort gedingvonnis en komen reeds om die reden in deze procedure niet voor toewijzing aanmerking.

Samenvatting

4.25.

Samengevat komen de volgende schadeposten voor toewijzing in aanmerking:

wettelijke rente koopsom € 59.998,02

eigenaarslasten € 3.974,04

notariële kosten eigendomsoverdracht € 26.828,69

wettelijke rente notariële kosten € 3.832,01

totaal € 94.632,76

4.26.

Op dat bedrag komen in mindering de door [eiser] genoten huurinkomsten, tot en met november 2015 vastgesteld op € 57.400,00. Het onder I gevorderde zal daarom worden toegewezen tot een bedrag van € 37.232,76.

(samengestelde) wettelijke rente

4.27.

Het verweer van [gedaagde] dat voor de door [eiser] gevorderde wettelijke rente over wettelijke rente in het algemeen een wettelijke basis ontbreekt gaat niet op. In artikel 6:199 lid 2 BW is een regeling opgenomen betreffende de verschuldigdheid van wettelijke rente over verschenen en niet betaalde wettelijke rente. Op grond van deze bepaling is na afloop van één jaar wettelijke rente over verschenen wettelijke rente verschuldigd. Nu [eiser] ook wettelijke rente vordert over het gedeelte van de wettelijke rente dat (op de datum van de dagvaarding) nog geen vol jaar was verschenen, zal de rechtbank de (samengestelde) wettelijke rente toewijzen vanaf de dag van dagvaarding met daarbij de bepaling dat bij de berekening artikel 6:119 lid 2 BW in acht moet worden genomen.

Voortdurende schade

4.28.

Onder II vordert [eiser] wettelijke rente over de koopsom ad € 420.000 en over de notariële kosten ad € 26.828,69 alsmede betaling van de eigenaarslasten ad € 7,41 per dag, alles vanaf 25 oktober 2013 tot aan de dag dat door [gedaagde] uitvoering zal zijn gegeven aan het arrest van 8 oktober 2013.

4.29.

Nu [gedaagde] tot op heden nog niet heeft voldaan aan het arrest van 8 oktober 2013 en het pand nog niet terug is geleverd aan [gedaagde] en de koopsom niet is terugbetaald aan [eiser] , is [gedaagde] vanaf 25 oktober 2013 tot heden nog steeds wettelijke rente verschuldigd over de koopsom. Ook de eigenaarslasten ad € 2,66 per dag vanaf 25 oktober 2013 komen voor rekening van [gedaagde] . De door [eiser] gevorderde wettelijke rente over de notariële kosten zullen worden afgewezen, omdat die rente reeds is toegewezen in het kader van het onder I gevorderde.

4.30.

[eiser] vordert doorbetaling van de hiervoor genoemde wettelijke rente en eigenaarslasten tot aan het moment waarop het pand aan [gedaagde] is teruggeleverd en de koopsom door [gedaagde] aan [eiser] is terugbetaald. Gelet op hetgeen [gedaagde] ter zitting heeft verklaard, is echter aannemelijk dat hij de koopsom niet zal (kunnen) terugbetalen en als gevolg daarvan het pand ook niet zal worden teruggeleverd. Dat zou betekenen dat de verplichting van [gedaagde] tot het betalen van de rente en de eigenaarslasten geen einddatum heeft. De rechtbank acht dit een onwenselijke situatie, te meer nu voor de hand ligt dat de hoogte van de bedragen in de loop der tijd zal wijzigen. De rechtbank ziet dan ook aanleiding de periode waarin [gedaagde] wettelijke rente over de koopsom verschuldigd is en hij de eigenaarslasten voor zijn rekening moet nemen te beperken tot de datum van dit vonnis. Daarbij is mede in aanmerking genomen dat zijn advocaat ter zitting heeft aangegeven dat [eiser] – teneinde onnodige discussies te voorkomen – bereid is de te vergoeden schade te beperken tot de datum van de dagvaarding, mits de overige schadeposten van [eiser] worden toegewezen. Aan die voorwaarde is weliswaar niet voldaan, maar uit de bereidheid van [eiser] leidt de rechtbank af dat hij zelf ook inziet dat een “oneindige” vordering niet redelijk is. Daar komt nog bij dat de wijze waarop het petitum geformuleerd is de mogelijkheid open laat dat het pand door [eiser] aan een derde wordt verkocht, waardoor [gedaagde] nimmer aan de vordering zal kunnen voldoen, terwijl hij nog wel gehouden zou zijn de wettelijke rente te voldoen. Het vorenstaande leidt ertoe dat de vordering ten aanzien van de wettelijke rente over de koopsom en de eigenaarslasten zal worden toegewezen vanaf 25 oktober 2013 tot de datum van dit vonnis, met dien verstande dat – gelet op hetgeen de rechtbank in r.o. 4.15 heeft overwogen – de bruto huurinkomsten vanaf december 2015 tot en met de datum van dit vonnis daarop in mindering moeten worden gebracht.

4.31.

[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op:

- dagvaarding € 94,79

- griffierecht 1.474,00

- salaris advocaat 2.842,00 (2,0 punten × tarief € 1.421,00)

Totaal € 4.410,79

4.32.

[eiser] vordert ten slotte vergoeding van de kosten van het gelegde conservatoire beslag. Ingevolge het bepaalde in artikel 706 Rv kunnen beslagkosten van de beslagene worden teruggevorderd, tenzij het beslag nietig, onnodig of onrechtmatig is. Uit de stukken kan genoegzaam worden afgeleid dat de conservatoire beslagen met inachtneming van de wettelijke vereisten zijn gelegd, hetgeen toewijzing van een vergoeding van de beslagkosten met zich brengt. Deze zullen worden begroot op € 308,33 voor verschotten (€ 229,74 + € 78,59 ) en € 1.421,00 (1 rekest x tarief € 1.421,00) voor het salaris van de advocaat. Nu het voor het beslagrekest betaalde vastrecht in mindering is gebracht op het voor de onderhavige procedure verschuldigde vastrecht, en dit vastrecht in de hierna vast te stellen proceskostenveroordeling is begrepen, is in het kader van de vergoeding van beslagkosten geen plaats voor toewijzing van het gevorderde vastrecht voor het beslagrekest.

5 De beslissing

De rechtbank

5.1.

veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 37.232,76 (zevenendertigduizend tweehonderd tweeëndertig euro en zesenzeventig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW met ingang van 25 oktober 2013 tot de dag van volledige betaling, met inachtneming van artikel 6:119 lid 2 BW ,

5.2.

veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen € 2,66 per dag aan eigenaarslasten en de wettelijke rente over de koopsom van € 420.000,-, beide met ingang van 25 oktober 2013 tot aan de datum van dit vonnis,

5.3.

bepaalt dat de huurinkomsten ad in totaal € 2.700,- over de periode december 2015 tot aan de datum van dit vonnis in mindering worden gebracht op het bedrag dat [gedaagde] ingevolge de onder 5.2 uitgesproken veroordeling aan [eiser] verschuldigd is,

5.4.

veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 4.410,79,

5.5.

veroordeelt [gedaagde] in de kosten van het beslag, begroot op een bedrag van € 1.729,33,

5.6.

verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,

5.7.

wijst het meer of anders gevorderde af.

Dit vonnis is gewezen door mr. M.M. Kruithof en in het openbaar uitgesproken op 27 januari 2016.

Conc.:


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature