U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Zittingsplaats:
Vindplaatsen:

Inhoudsindicatie:

Wwz-zaak. Ontbinding arbeidsovereenkomst verzocht door werkgever primair wegens ernstig verwijtbaar handelen door werknemer (e-grond). Bewijs aan werkgever opgedragen voor de gestelde diefstal dan wel verduistering in dienstbetrekking.

Uitspraak



RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Privaatrecht

Sectie Kanton - locatie Alkmaar

Zaaknr./rolnr.: 4725259 \ OA VERZ 16-1 (H.K.)

Uitspraakdatum: 10 mei 2016

Beschikking in de zaak van:

de besloten vennootschap Automobielbedrijf [(naam)] B.V. ,

statutair gevestigd en kantoorhoudende te Alkmaar

verzoekende partij

verder te noemen: [de werkgever]

gemachtigde: mr. L.N. Hermes, advocaat te Noord-Scharwoude

tegen

[naam verweerder] , wonende te [woonplaats]

verwerende partij

verder te noemen: [de werknemer]

gemachtigde: mr. O. Planten, advocaat te Bussum.

1 Het procesverloop

in de zaak van het verzoek en het voorwaardelijk tegenverzoek

1.1.

[de werkgever] heeft op 6 januari 2016 een verzoek gedaan om de arbeidsovereenkomst tussen partijen te ontbinden. Vervolgens is een akte tot rectificatie tevens overlegging producties van [de werkgever] ontvangen.

[de werknemer] heeft een verweerschrift en een voorwaardelijk tegenverzoek ingediend, ingekomen (per fax) op 30 maart 2016.

1.2.

Op 5 april 2016 heeft een zitting plaatsgevonden, in aanwezigheid van partijen en hun gemachtigden (namens [de werkgever] zijn verschenen: mw. [x] , dhr. [a] en dhr. [b] ). Beide gemachtigden hebben pleitaantekeningen overgelegd.

De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. Voorafgaand aan de zitting heeft [de werkgever] bij brief van 4 april 2016 nog stukken toegezonden.

1.3.

Vervolgens is de zaak enige tijd aangehouden om partijen de gelegenheid te geven de zaak in der minne te schikken. Een schikking is uiteindelijk niet tot stand gekomen.

2 De feiten

in de zaak van het verzoek en het voorwaardelijk tegenverzoek

2.1.

[de werknemer] , geboren [datum] , is op 1 juli 1989 in dienst getreden bij [de werkgever] . De laatste functie die [de werknemer] vervulde, is die van verkoopleider, met een salaris van € 7.321,56 bruto per maand, exclusief vakantiegeld en emolumenten.

Daarnaast ontvangt [de werknemer] € 800,-- excl. btw aan vaste vergoeding voor bestuursfuncties.

2.2.

[de werkgever] houdt zich bezig met de in- en verkoop van auto’s. Het bedrijf is 41 jaar geleden opgericht door de heer [de werkgever] , echtgenoot van mevrouw [X] . Tot vijf jaar geleden, het moment dat hij ernstig ziek werd, is [de werkgever] als directeur/eigenaar betrokken geweest bij de dagelijkse gang van zaken van het bedrijf. Bij het bedrijf werken op dit moment 18 personen, inclusief [de werknemer] .

2.3.

Op 5 juni 2013 is de Stichting Administratiekantoor Autobedrijf [de werkgever] opgericht, waarbij de aandelen van het bedrijf zijn gecertificeerd, met als certificaathouders [X] voor 73% en de heren [C] , [de werknemer] en [B] voor elk 9%. De stichting fungeert als enig aandeelhouder van Autobedrijf [(naam)] B.V.

2.4.

Op 1 september 2015 is door [de werkgever] een ontslagvergunning voor [de werknemer] aangevraagd bij het UWV. In verband hiermee werd [de werknemer] op 15 september 2015 tijdelijk vrijgesteld van zijn werkzaamheden. Het UWV heeft bij beschikking van 4 november 2015 het ontslagverzoek afgewezen.

2.5.

Op 23 november 2015 heeft [X] [de werknemer] op non-actief gesteld naar aanleiding van een incident dat zich voordeed op 13 en/of 16 november 2015.

2.6.

[de werknemer] heeft zich op 21 januari 2016 ziek gemeld.

3 Het verzoek

3.1.

[de werkgever] verzoekt de arbeidsovereenkomst met [de werknemer] te ontbinden op grond van artikel 7:671b lid 1, onderdeel a, van het Burgerlijk Wetboek (BW), in verbinding met:

primair art. 7:669 lid 1 en 3 sub e: ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van [de werknemer] waardoor hij geen recht heeft op een transitievergoeding;

subsidiair art. 7:669 lid 3 onder g: een verstoorde arbeidsrelatie tussen partijen, waarbij wordt bepaald dat [de werkgever] de transitievergoeding ad € 91.592,72 in zes gelijke maandelijkse termijnen aan [de werknemer] mag voldoen,

kosten rechtens.

3.2.

Ter onderbouwing van haar verzoek heeft [de werkgever] – samengevat – het volgende naar voren gebracht.

Met betrekking tot het ernstig verwijtbaar handelen: Op 5 december 2015 was [X] in het bedrijfspand aanwezig. Zij werd door de heren [A] en [B] geïnformeerd dat [de werknemer] bij verkoop van een auto contante betalingen had aangenomen, die niet zijn verantwoord in een kasboek en ook anderszins niet zijn terug te vinden in de administratie. Na onderzoek bleek dat [de werknemer] zich vaker schuldig maakte aan deze handelwijze. Dit bleek met name toen [de werkgever] diverse klanten benaderde om te vragen hoe de gang van zaken was gegaan bij aankoop/inruil van auto’s waarbij [de werknemer] was betrokken.

In verband met de verklaringen en bevindingen heeft [de werkgever] [de werknemer] uitgenodigd voor een gesprek op het kantoor van haar raadsvrouwe. [de werknemer] is daar samen met zijn toenmalige gemachtigde verschenen, maar heeft geen verklaring gegeven voor de bevindingen van [de werkgever] . De conclusie is dan ook, dat [de werknemer] zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal dan wel verduistering in dienstbetrekking, waardoor de arbeidsovereenkomst dient te worden ontbonden. [de werkgever] heeft geen enkel vertrouwen meer in [de werknemer] .

Mocht ontbinding van de arbeidsovereenkomst op bovenstaande grond niet worden gehonoreerd, dan verzoekt [de werkgever] subsidiair de arbeidsovereenkomst te ontbinden op grond van een verstoorde arbeidsrelatie. Hiertoe wordt het volgende aangevoerd.

[de werkgever] is een verlieslijdend bedrijf. Daarom is op 1 september 2015 een ontslagvergunning bij het UWV gevraagd. [de werknemer] werd op dat moment vrijgesteld van werk. Tijdens de vrijstelling van de werkzaamheden is [X] met enige regelmaat naar het bedrijf gegaan. Daar werd zij aangesproken door meerdere werknemers, die haar vertelden dat zij opgelucht waren dat [de werknemer] niet op de werkplek aanwezig was. Hij werd gezien als een leidinggevende die een angstcultuur creëerde onder het personeel, waardoor een zeer onprettige werksfeer werd ervaren. Door de tijdelijk afwezigheid van [de werknemer] was de sfeer aanzienlijk verbeterd. Bij zijn terugkeer zouden diverse werknemers, zo deelde zij [X] mee, een andere baan gaan zoeken of zich ziek melden. Op 13 en 16 november 2015 is [de werknemer] weer op zijn werk verschenen. Op laatstgenoemde datum heeft hij medewerkers van [de werkgever] getracht te bewegen om een deel van de administratie af te geven en betalingen te voldoen. Dit ging gepaard met verbaal geweld en een onprettige houding jegens hen. Uiteindelijk heeft [X] naar aanleiding van dit incident [de werknemer] op non-actief gesteld.

Gelet op de houding van [de werknemer] is sprake van een onhoudbare situatie, waardoor subsidiair op grond van een verstoorde arbeidsverhouding de arbeidsovereenkomst dient te worden ontbonden. [de werkgever] verwijst voor haar stellingen naar diverse door haar overgelegde getuigenverklaringen.

4 Het verweer en het voorwaardelijk tegenverzoek

4.1.

[de werknemer] verweert zich tegen het verzoek en stelt dat [de werkgever] niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar verzoek, dan wel dat de verzochte ontbinding moet worden afgewezen. Subsidiair, voor het geval de arbeidsovereenkomst wordt ontbonden, verzoekt [de werknemer] een transitievergoeding van € 103.790,-- en een billijke vergoeding van € 235.000,-- . Voorts verzoekt [de werknemer] [de werkgever] te veroordelen in de werkelijke advocaatkosten, wettelijke rente en de proceskosten

4.2.

Hij voert daartoe – samengevat – het volgende aan.

De akte tot rectificatie is een nieuw verzoek, maar voldoet niet aan de eisen van een verzoekschrift.

Niet gebleken is van een door [X] rechtsgeldig genomen besluit om het onderhavige ontbindingsverzoek tegen [de werknemer] in te dienen.

[de werknemer] ontkent met klem dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal dan wel verduistering in dienstbetrekking. Er gaat in de autobranche veel contant geld om. [C] beheerde als hoofd administratie het contant geld. Indien [de werknemer] contant geld ontving, dan werd dit afgedragen aan [c] of met aantekening “afgestort” in de knip van [C1] . Dat er een verschil bestaat tussen de bieding en de verkoopprijs van een auto is niet onlogisch, omdat na het eerste contact met de klant de uiteindelijke prijs kan verschillen ten opzichte van de bieding.

De subsidiair door [de werkgever] aangevoerde verwijtbare gedragingen aan de zijde van [de werknemer] zijn niet vastgesteld of onderbouwd. Wel is sprake van ernstige verwijtbaarheid aan de zijde van [de werkgever] . [de werknemer] wilde inzicht in de cijfers hebben, maar dit werd hem door [de werkgever] geweigerd. Bovendien is door de onterechte beschuldiging van verduistering en diefstal de samenwerking tussen partijen verder onder druk komen te staan. [de werknemer] ontkent dat hij als leidinggevende een angstcultuur heeft gecreëerd onder het personeel. Het verloop onder het personeel is overigens gering. [de werknemer] heeft altijd uitstekend gefunctioneerd als verkoper bij [de werkgever] . De door [de werkgever] ingediende getuigenverklaringen zijn subjectief en gekleurd.

Vanwege privéomstandigheden en vanwege de onterechte aantijgingen heeft [de werknemer] zich op advies van zijn huisarts op 21 januari 2016 ziek gemeld

5 De beoordeling

in de zaak van het verzoek en het voorwaardelijk tegenverzoek

5.1.

Volgens [de werknemer] dient de akte tot rectificatie, die door [de werkgever] is ingediend, als zelfstandig verzoek te worden beschouwd en voldoet dit stuk niet aan de formele vereisten die aan een verzoekschrift moeten worden gesteld. De kantonrechter verwerpt dit verweer, omdat de akte slechts een aanvulling /correctie is op het op 6 januari 2016 ingediende inleidende verzoekschrift, welk verzoekschrift onbetwist aan de daarvoor geldende vereisten voldoet.

5.2.

Voorts heeft [de werknemer] als formeel verweer aangevoerd, dat sprake is van een niet rechtsgeldig genomen bestuursbesluit tot het voeren van processen gericht op beëindiging van de arbeidsovereenkomst met [de werknemer] .

Ook dit verweer wordt door de kantonrechter verworpen. Onbetwist is door [de werkgever] gesteld, dat [X] op het moment van indiening van het verzoekschrift voor 73% aandeelhouder is van de Stichting Administratiekantoor Autobedrijf [(naam)] (welke Stichting enig aandeelhouder is van Autobedrijf [(naam)] B.V.) en dat zij tevens medebestuurder is van deze stichting. Bovendien is gebleken dat twee andere bestuursleden van de Stichting, de heren [C] en [B] , hebben ingestemd met deze procedure. Uit het bepaalde in artikel 2:240 lid 1 en lid 3 BW volgt dat aan het bestuur in beginsel een vertegenwoordigingsbevoegdheid toekomt. Een statutaire bepaling die de bevoegdheid van het bestuur om in rechte op te treden beperkt, heeft dan ook in beginsel slechts interne werking en doet aan de externe vertegenwoordigingsbevoegdheid niet af. Omstandigheden die ertoe zouden kunnen leiden dat hierover in dit geval anders geoordeeld moet worden, zijn niet gesteld. De enkele stelling dat besluitvorming ontbreekt, is daartoe onvoldoende.

5.3.

Primair verzoekt [de werkgever] de arbeidsovereenkomst met [de werknemer] te ontbinden op grond van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten aan de zijde van [de werknemer] ; [de werknemer] zou zich hebben schuldig gemaakt aan diefstal dan wel verduistering in dienstbetrekking. Zij verwijst hiervoor naar de door haar overgelegde stukken en getuigenverklaringen en ter zitting heeft zij haar standpunt nader toegelicht.

Naar het oordeel van de kantonrechter is de gestelde e-grond – diefstal en/of verduistering omdat [de werknemer] contant geld niet zou hebben afgedragen – niet komen vast te staan, gelet op het gemotiveerde verweer van [de werknemer] .

Nu [de werkgever] uitdrukkelijk vasthoudt aan deze grond voor haar primaire verzoek, zal zij

overeenkomstig haar bewijsaanbod in de gelegenheid worden gesteld te bewijzen dat [de werknemer] zich heeft schuldig gemaakt aan diefstal en/of verduistering.

5.4.

Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

6 De beslissing

in de zaak van het verzoek en het voorwaardelijk tegenverzoek

De kantonrechter:

6.1.

laat [de werkgever] toe te bewijzen feiten en omstandigheden waaruit volgt dat [de werknemer] zich heeft schuldig gemaakt aan diefstal dan wel verduistering in dienstbetrekking;

6.2.

bepaalt, dat eventuele schriftelijke bewijslevering plaatsvindt – door middel van het overleggen van stukken – vóór of uiterlijk op 1 juni 2016;

wanneer [de werkgever] voor de bewijslevering getuigen wil laten horen, moeten uiterlijk op 1 juni 2016 het aantal en de personalia van de getuigen worden opgegeven, alsmede de verhinderdata van beide partijen, de gemachtigden en - voor zover mogelijk - van de getuigen. Daarna zal een tijdstip voor het verhoor worden vastgesteld;

6.3.

uitstel wordt in beginsel niet verleend; bij gebreke van tijdig bericht van [de werkgever] wordt er van uitgegaan dat zij geen gebruik wenst te maken van de gelegenheid tot bewijslevering;

6.4.

houdt iedere verdere beslissing aan.

Deze beschikking is gewezen door mr. M.C. van Rijn, kantonrechter en op 10 mei 2016 in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

De griffier De kantonrechter


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature