U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Zittingsplaats:
Vindplaats:

Inhoudsindicatie:

Man heeft aannemelijk gemaakt dat er geen overgespaard inkomen van partijen is geïnvesteerd in zijn privévermogen. Vast staat dat alle inkomsten en alle lasten van de woningen van de man zijn verlopen via één en dezelfde rekening. Nu uit de door de man ingediende stukken blijkt dat de baten substantieel hoger waren dan de lasten van de woningen, is de rechtbank van oordeel dat alle lasten van de woningen van de man moeten worden geacht te zijn voldaan uit de huuropbrengsten van deze panden.

Uitspraak



RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Sectie Familie & Jeugd

locatie Alkmaar

RvD

zaak- en rekestnummers: C/14/155799 / FA RK 14-1505 en C/15/220893/FA RK 15/295

Beschikking van 13 januari 2016 betreffende de echtscheiding

in de zaak van:

[naam vrouw],

wonende te Castricum,

hierna te noemen de vrouw,

advocaat mr. R. Gardeslen, gevestigd te Amsterdam,

tegen

[naam man],

wonende te Castricum,

hierna te noemen de man,

advocaat mr. L.H.M. Zonnenberg, gevestigd te 's-Hertogenbosch.

1 De procedure

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het verzoekschrift, met productie 1, van de vrouw, ontvangen op 11 juli 2014;

- het formulier verdelen en verrekenen van de vrouw, ontvangen op 17 december 2014;

- het verweerschrift, tevens houdende zelfstandige verzoeken, met producties 2 tot en met 6, 8 tot en met 13 en 15, van de man, ontvangen op 15 januari 2015;

- de brief van 5 februari 2015, met producties 1, 7 en 14, van de man, ontvangen op 6 februari 2015;

- de brief van 20 november 2015, met producties 16 en 17, van de man, ontvangen op 20 november 2015;

- de reactie op het verweerschrift, tevens houdende aanvullende verzoeken, met producties 2 tot en met 5, van de vrouw, ontvangen op 23 november 2015;

- het verweerschrift op de aanvullende verzoeken van de man, ontvangen op 1 december 2015, de dag van de mondelinge behandeling.

1.2.

De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden ter zitting van 1 december 2015, alwaar zijn verschenen: de vrouw, bijgestaan door mr. Gardeslen en de man, bijgestaan door mr. Zonnenberg.

2 De beoordeling

2.1.

Partijen zijn met elkaar gehuwd na het opmaken van huwelijksvoorwaarden op 26 juni 1992 te Castricum.

2.2.

Uit het huwelijk van partijen zijn geen thans nog minderjarige kinderen geboren.

2.3.

Scheiding

2.3.1.

Partijen hebben verzocht de echtscheiding tussen hen uit te spreken. Zij hebben gesteld dat het huwelijk duurzaam is ontwricht.

2.3.2.

Het verzoek tot echtscheiding zal, als op de wet gegrond, worden toegewezen.

2.4.

Partnerbijdrage

2.4.1.

De vrouw heeft een voorwaardelijk verzoek tot het vaststellen van een door de man te betalen uitkering tot haar levensonderhoud van € 2.406,00 netto per maand gedaan. De vrouw stelt dat zij behoefte zal hebben aan een aanvullende uitkering tot haar levensonderhoud indien zij in het kader van de afwikkeling van de huwelijksvoorwaarden slechts de nominale waarde van haar privé-inbreng in het vermogen van de man uitgekeerd krijgt.

2.4.2.

De man heeft gevraagd het verzoek van de vrouw af te wijzen. Hij heeft de behoefte en de behoeftigheid van de vrouw, alsook zijn draagkracht, betwist.

2.4.3.

Hoewel het een voorwaardelijk verzoek van de vrouw betreft, ziet de rechtbank aanleiding om dit verzoek te behandelen, alvorens de afwikkeling van de huwelijksvoorwaarden te bespreken.

Behoefte en behoeftigheid

2.4.4.

De vrouw heeft betoogd dat haar behoefte voor een belangrijk deel bepaald wordt door haar woonlasten. Het woongenot dat zij vele jaren van de kapitale echtelijke woning heeft gehad, maakt deel uit van haar welstand, waaraan haar behoefte dient te worden gerelateerd. De vrouw vindt een woning in de prijsklasse van € 600.000,00 passend bij haar huwelijksgerelateerde behoefte. De daarbij behorende maandlasten begroot de vrouw op minimaal € 1.300,00 netto per maand. De inkomsten van de vrouw zullen na de echtscheiding uitsluitend bestaan uit inkomsten uit verhuur van de haar toekomende onroerende zaken, waarmee zij bij benadering € 3.500,00 netto per maand zou kunnen genereren. De vrouw berekent haar huwelijksgerelateerde behoefte op basis van de door haar onder punt 24 van haar reactie op het verweerschrift, tevens houdende aanvullende verzoeken, vermelde lijst op € 5.906,00 netto per maand.

2.4.5.

De man stelt zich op het standpunt dat de vrouw haar behoefte op geen enkele wijze heeft aangetoond. Zij had moeten aangeven welke haar concrete kosten van levensonderhoud zijn, waarbij niet alleen de kosten en uitgaven in het verleden van belang zijn, maar ook toekomstige reële uitgaven en kosten. Weliswaar heeft de vrouw een behoeftelijstje opgesteld, maar enige onderbouwing ontbreekt. Voor zover de rechtbank van oordeel is dat de vrouw behoefte heeft aan een uitkering tot haar levensonderhoud, betwist de man (de hoogte van) diverse door de vrouw vermelde posten.

2.4.6.

Ter zitting heeft de man nog aangevoerd dat partijen na de verdeling van de eenvoudige gemeenschappen nagenoeg dezelfde huurinkomsten zullen ontvangen, zodat reeds daarom geen aanleiding bestaat tot het vaststellen van een partnerbijdrage.

In reactie hierop heeft de vrouw gesteld dat de man, na de verdeling, uit zijn privévermogen ruim € 80.000,00 per jaar meer aan huurinkomsten zal ontvangen dan de vrouw, zodat geenszins sprake zal zijn van een gelijke financiële positie.

2.4.7.

De rechtbank stelt voorop dat de vrouw heeft nagelaten om haar behoefte aan de hand van concrete gegevens betreffende haar inkomsten en lasten te onderbouwen, terwijl dit op haar weg lag. De vrouw heeft haar behoeftelijst niet onderbouwd en de man heeft deze op diverse punten betwist. Dat de vrouw huwelijksgerelateerde behoefte heeft, acht de rechtbank echter, gelet op de welstand van partijen tijdens het huwelijk, aannemelijk. De rechtbank ziet daarom aanleiding om de behoeftelijst van de vrouw aan de hand van het verweer van de man en op basis van de voorhanden zijnde informatie te corrigeren en daarmee de behoefte van de vrouw schattenderwijs vast te stellen, rekening houdend met het welstandsniveau van partijen tijdens het huwelijk.

2.4.8.

De rechtbank zal uitgaan van het door vrouw opgevoerde bedrag aan woonlasten van € 1.300,00 per maand, nu laatstgenoemd bedrag de rechtbank redelijk voor komt.

De post “pensioenverzekering” zal de rechtbank schrappen, aangezien de vrouw heeft nagelaten om de noodzaak van het afsluiten van een dergelijke verzekering te onderbouwen. Bovendien heeft de man ter zitting verklaard dat hij ermee instemt dat de helft van de waarde van de twee op zijn naam staande polissen Belegpensioen bij Zwitserleven aan de vrouw toekomt.

Wat betreft de door de vrouw opgevoerde autokosten van € 600,00 per maand is de rechtbank met de man van oordeel dat een bedrag aan autokosten van € 300,00 per maand passend is. De vrouw rijdt thans in de voormalige (gedateerde) gezinsauto Audi A4 cabrio. Dat de kosten van de door haar gebruikte auto tijdens het huwelijk meer dan € 300,00 per maand bedroegen heeft de vrouw niet aannemelijk gemaakt. De stelling van de vrouw, dat de man de beschikking zal houden over de kostbare Austin Martin DB9 oldtimer die partijen voor gezamenlijk plezier hebben gekocht, snijdt geen hout, aangezien partijen het erover eens zijn dat deze zal worden verkocht, waarna de opbrengst bij helfte wordt gedeeld.

De rechtbank zal de door de vrouw opgevoerde posten “welstandsuitgaven” en “sparen” buiten beschouwing laten, omdat de man deze heeft betwist en de vrouw deze niet heeft onderbouwd.

De post “reserveringen onderhoud onroerend goed” laat de rechtbank eveneens buiten beschouwing. Nog los van de vraag of een bedrag van € 1.000,00 per maand aan onderhoudskosten reëel is, worden deze kosten geacht te zijn verwerkt in het door de vrouw geschatte bedrag aan netto huurinkomsten van € 3.500,00 netto per maand.

De kosten van [naam kind], de jongste (meerderjarige) zoon van partijen, hebben geen betrekking op de behoefte van de vrouw, zodat de rechtbank aan deze post voorbij gaat.

Bij gebrek aan onderbouwing van de kosten van de hond [naam hond], gaat de rechtbank uit van het door de man gestelde bedrag van € 50,00 per maand.

De overige door de vrouw opgevoerde posten die door de man zijn betwist acht de rechtbank, in het licht van de welstand van partijen tijdens het huwelijk, redelijk.

Het vorenstaande leidt ertoe dat de rechtbank de huwelijksgerelateerde behoefte van de vrouw begroot op € 3.356,00 netto per maand.

2.4.9.

Nu de vrouw haar toekomstige netto inkomen uit verhuur schat op € 3.500,00 netto per maand, moet zij geacht worden zelf in haar huwelijksgerelateerde behoefte van € 3.356,00 netto per maand te kunnen voorzien. Dit betekent dat de stellingen omtrent de draagkracht van de man geen bespreking meer behoeven. Het verzoek van de vrouw tot het vaststellen van een door de man te betalen partnerbijdrage, alsmede haar verzoek om de beslissing over de partnerbijdrage aan te houden tot de beslissing op de verdelings- en verrekenverzoeken, zal worden afgewezen.

2.5.

Woning

2.5.1.

De vrouw heeft het voortgezet gebruik van de echtelijke woning aan de [adres 1] te Castricum verzocht voor de duur van zes maanden. Zij stelt dat zij deze woning sinds het feitelijk uiteengaan van partijen samen met [het kind] bewoont en dat zij geen mogelijkheid heeft om op korte termijn vervangende passende woonruimte te betrekken.

2.5.2.

De man heeft primair gevraagd dit verzoek af te wijzen. Hij heeft aangevoerd dat hij eigenaar is van de voormalig echtelijke woning en dat hij sinds zijn vertrek alle lasten betaalt. De man is bereid om de situatie in stand te laten tot het moment waarop de echtscheiding wordt ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. Het ligt op de weg van de vrouw deze tijd te benutten met het oriënteren en het betrekken van een nieuwe woning. Indien de rechtbank het voortgezet gebruik van de woning toch aan de vrouw toewijst, verzoekt de man de vrouw te veroordelen om een gebruiksvergoeding aan hem te voldoen van € 1.406,00 per maand en om de woning te verlaten binnen één week nadat de termijn van zes maanden is verstreken.

2.5.3.

De vrouw meent dat het verzoek van de man tot het vaststellen van een gebruiksvergoeding dient te worden afgewezen. Nog daargelaten dat in de berekening van deze vergoeding wordt uitgegaan van een irreëel rentepercentage, zou de man met een dergelijke vergoeding ongerechtvaardigd worden verrijkt, aldus de vrouw.

2.5.4.

Nu de man niet zelf om het voortgezet gebruik van de woning heeft verzocht en hij voorts onvoldoende zwaarwegende argumenten heeft aangevoerd die tot afwijzing van het verzoek van de vrouw dienen te leiden, zal de rechtbank het voortgezet gebruik van de woning aan de vrouw toewijzen. Artikel 165, Boek 1, van het Burgerlijk Wetboek (BW) laat geen ruimte om voorwaarden aan het voorgezet gebruik te verbinden. Bovendien is hetgeen door de man is aangevoerd onvoldoende om thans op voorhand aan te nemen dat de vrouw de woning niet zal verlaten op het moment dat de termijn van zes maanden verstreken is. Het verzoek van de man, om de vrouw te veroordelen de woning te verlaten binnen één week nadat de termijn van zes maanden is verstreken, zal dan ook worden afgewezen.

De rechtbank ziet aanleiding om een gebruiksvergoeding ten laste van de vrouw te bepalen en gaat voorbij aan de in het geheel niet onderbouwde stelling van de vrouw dat de man daarmee ongerechtvaardigd zou worden verrijkt omdat hij nauwelijks woonlasten zou hebben. Het vragen van een vergoeding vindt haar wettelijke basis in artikel 165, Boek 1, BW. Bij de vaststelling van de gebruiksvergoeding zal de rechtbank de door de man gehanteerde formule toepassen, nu deze berekeningswijze op zichzelf niet door de vrouw is betwist. Gezien de huidige situatie op de economische markt, acht de rechtbank het evenwel reëel om een percentage van 2,5, in plaats van 4, in aanmerking te nemen. De rechtbank zal derhalve bepalen dat de vrouw een gebruiksvergoeding van € 886,00 per maand (€ 687.000,00 -/- € 111.500,00 -/- € 150.000,00 x 2,5%, zijnde de WOZ-waarde minus de hypotheken) aan de man dient te voldoen.

2.6.

Afwikkeling huwelijksvoorwaarden

2.6.1.

De vrouw heeft verzocht de verdeling/verrekening vast te stellen overeenkomstig de voorstellen in haar formulier verdelen en verrekenen.

Aanvullend heeft de vrouw de rechtbank verzocht te bepalen dat voorafgaand aan iedere verdere inhoudelijke beslissing de man in het geding dient te brengen:

 schriftelijke stukken met toelichting met betrekking tot de koopsom ad € 115.000,00 die de man na de teruglevering van het plezierjacht heeft ontvangen en de bestemming die hij aan dat bedrag heeft gegeven;

 schriftelijke stukken inzake het verloop van de Rabobank hypotheken [Hypotheek 1] en [hypotheek 2] vanaf de eerste inschrijving;

 schriftelijke stukken met toelichting inzake de bestemming die de man heeft gegeven aan het bedrag van € 100.000,00 dat hij op 14 september 2006 van de gezamenlijke rekening van partijen heeft overgeschreven op zijn privérekening.

Daarnaast heeft de vrouw de rechtbank aanvullend verzocht een financieel onderzoek te gelasten om vast te stellen welke vordering de vrouw op de man heeft ter zake van de gelden die zij uit privé alsmede uit overgespaarde inkomsten heeft geïnvesteerd in de privépanden van de man aan de [adres 2 en 3] te Castricum. Dat onderzoek moet tweeërlei zijn: een financieel onderzoek naar de geldstromen in de verrekenperiode en een taxatie van de panden op peildatum 11 juli 2014.

2.6.2.

De man heeft gevraagd de verzoeken van de vrouw af te wijzen en de afwikkeling van de huwelijksvoorwaarden en de verdeling van de eenvoudige gemeenschappen van partijen vast te stellen zoals aangegeven onder punt 23 tot en met 44 van zijn verweerschrift, tevens houdende zelfstandige verzoeken.

De man heeft de rechtbank verzocht een makelaar te benoemen die de waarde en de exploitatiemogelijkheden van de in de eenvoudige gemeenschap vallende onroerende zaken bindend vaststelt, waarna de man zijn verzoek kan en zal aanvullen. De voorkeur van de man gaat uit naar benoeming van [kantoornaam] Makelaars te Castricum.

2.6.3.

In de akte huwelijksvoorwaarden van 24 juni 1992 is, voor zover thans van belang, het volgende opgenomen:

“Artikel 1

De echtgenoten zijn met uitsluiting van elke gemeenschap van goederen gehuwd.

Artikel 3

De echtgenoten zijn, voor zover niet anders bepaald, verplicht aan elkaar te vergoeden hetgeen aan het vermogen van de ene echtgenoot is onttrokken ten bate van de andere echtgenoot, ten bedrage van of naar de waarde ten dage van de onttrekking. (…)

Artikel 5

(…)

Onder netto-inkomen wordt verstaan het begrip inkomen als bedoeld in de Wet op de inkomstenbelasting 1964 verminderd met de daarover verschuldigde belasting op inkomen, premieheffing volksverzekeringen en andere wettelijke inhoudingen of heffingen.

Indien en voor zover een echtgenoot in overwegende mate bij machte is te bepalen dat de winsten van een niet op zijn eigen naam uitgeoefend bedrijf hem rechtstreeks of onmiddellijk ten goede komen, worden die winsten geacht door hem te zijn genoten en worden zij na aftrek van hetgeen verschuldigd zou zijn aan bovengenoemde belastingen en heffingen gerekend tot het netto-inkomen.

(…)

(…)

Artikel 8

De echtgenoten verplichten zich over elk kalenderjaar hetgeen van hun netto-inkomen in de zin van artikel 5, onder aftrek van hetgeen daarvan is besteed voor de gemeenschappelijke huishouding, overblijft onderling te verrekenen – zulks met uitzondering van de huurinkomsten uit registergoederen welke privé eigendom van één der comparanten zijn – welke inkomsten privé blijven. (….).”

2.6.4.

Vast staat dat partijen het in artikel 8 opgenomen periodiek verrekenbeding (in ieder geval na 1994) niet zijn nagekomen, waardoor ingevolge artikel 141, derde lid, Boek 1, BW het aanwezige vermogen wordt vermoed te zijn gevormd uit hetgeen verrekend had moeten worden, tenzij uit de eisen van redelijkheid en billijkheid in het licht van de aard en de omvang van de verrekenplicht anders voortvloeit.

2.6.5.

Blijkens de aan de akte huwelijksvoorwaarden gehechte staat van aanbrengsten is door de man aangebracht:

 een horeca-etablissement met magazijn, ondergrond, erf en verdere aanhorigheden, staande en gelegen te Castricum aan de [adres 2];

 het winkel-woonhuis met ondergrond, erf, tuin en verdere aanhorigheden, staande en gelegen te Castricum aan de [adres 3];

 het woonhuis met garage, ondergrond, erf, tuin en verdere aanhorigheden, staande en gelegen te Castricum aan de [adres 1].

2.6.6.

Tijdens het huwelijk heeft de man op zijn naam verkregen:

 een extra perceel grond aan de [adres 1] te Castricum uit de nalatenschap van zijn vader;

 twee polissen Zwitserleven Belegpensioen met nummers [Polis 1] en [Polis 2] .

2.6.7.

Tijdens het huwelijk hebben partijen de volgende onroerende zaken in een eenvoudige gemeenschap verkregen:

 woningen [straatnaam 1] [4 adresseringen] te Castricum;

 woningen [straatnaam 2] [4 adresseringen] te Castricum;

 woningen [straatnaam 1] (bestaande uit 10 woningen) te Castricum;

 woningen [straatnaam 2] [8 adresseringen] te Castricum.

2.6.8.

De vrouw stelt zich - kort samengevat - op het standpunt dat grond voor verrekening bestaat, aangezien zij met privévermogen en met te verrekenen inkomsten heeft geïnvesteerd in het privévermogen van de man. De man heeft dit betwist en zich op het standpunt gesteld dat de aan zijn privévermogen verbonden lasten altijd volledig van de huurinkomsten uit dit vermogen zijn voldaan. De rechtbank overweegt als volgt.

Privévermogen van de man

[adres 1 + 2+ 3]

2.6.9.

Gebleken is dat ten behoeve van de overname door de man van de woningen aan de [adres 2 + 3] van de heer [naam] voorafgaand aan het huwelijk van partijen een hypotheek ter hoogte van € 136.134,00 op naam van de man (PVF [no 1] ) is gevestigd op de woning aan de [adres 1]. Ter zekerheidsstelling is hieraan een spaarhypotheekverzekering (PVF [no 2] ) gekoppeld op naam van de man.

Tussen partijen is niet in geschil dat de vrouw eind 2012 een bedrag van € 13.600,00 uit haar privévermogen heeft aangewend ter aflossing van voornoemde hypotheek van de man met nummer PVF [n0 3] , zodat zij op grond van artikel 3 van de huwelijksvoorwaarden recht heeft op nominale vergoeding van dit bedrag door de man.

Voor de verbouwing van de woning aan de [adres 1] hebben partijen in 2004 op beider naam een hypotheek op deze woning afgesloten ter hoogte van € 150.000,00 ( ING bank [nummer] ). Ter zitting is duidelijk geworden dat de hypotheek van € 111.500,00 ( Postbank ), die in 2005/2006 eveneens op beider naam op de woning aan de [adres 1] is gevestigd, is aangegaan voor de aanschaf van een plezierjacht ter waarde van € 115.000,00.

2.6.10.

De vrouw heeft aangevoerd dat er vele aanwijzingen zijn die erop duiden dat met niet verrekend vermogen is geïnvesteerd in het privévermogen van de man. Daarom acht de vrouw het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar dat de man de waardevermeerdering van zijn privépanden niet met haar wil delen. De vrouw weet dat er tijdens het huwelijk op alle hypotheken werd afgelost, dat de premie van de spaarhypotheekverzekering die verbonden is aan de hypotheek op naam van de man, alsook de zakelijke lasten van de panden van de man, uit gezamenlijke, niet verrekende inkomsten, werden betaald. Gelet hierop meent de vrouw recht te hebben op een boekenonderzoek, waarin de geldstromen van gezamenlijke, niet verrekende inkomsten, naar en ten behoeve van het privévermogen van de man in kaart moeten worden gebracht over de periode vanaf 1 januari 1995 tot en met 10 juli 2014. Indien de rechtbank daartoe geen grond aanwezig acht, heeft de vrouw ter zitting nadrukkelijk aangeboden om haar stellingen te onderbouwen met stukken. In dat kader zal de man op grond van artikel 843a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) de volledige boekhouding aan de vrouw moeten afgeven.

2.6.11.

Volgens de man zijn de huurinkomsten van de panden aan de [adres 2+3], die aan hem in privé toekwamen, altijd gebruikt voor de betaling van de lasten van deze onroerende zaken. Deze huurinkomsten lagen altijd hoger dan de lasten, zodat geconcludeerd moet worden dat er géén overgespaarde inkomsten van partijen in de panden aan de [adres 2+3] zijn geïnvesteerd. Ter onderbouwing verwijst de man naar de overzichten die hij als productie 7 in het geding heeft gebracht. Dat op de drie hypotheken die zijn gevestigd op de [adres 1] nooit is afgelost, blijkt volgens de man uit het feit dat de in zijn aangifte Inkomstenbelasting 2013 opgenomen hypotheekbedragen nog steeds gelijk zijn aan de in de hypotheekaktes genoemde bedragen.

2.6.12.

De rechtbank neemt tot uitgangspunt dat uit artikel 8 van de huwelijksvoorwaarden volgt dat de huurinkomsten uit registergoederen welke priv é-eigendom van één der comparanten zijn, uitgezonderd zijn van het periodiek verrekenbeding en overweegt als volgt.

Ter zitting heeft de man onweersproken gesteld dat hij reeds vóór het huwelijk van partijen een bankrekening had bij de Rabobank met nummer [rekening 1] die gebruikt werd voor alle inkomsten en de lasten van [adres 2+3]. Tot 2006 is deze rekening ook gebruikt voor de inkomsten en lasten van de door partijen gezamenlijk aangekochte panden aan de [adres 4] en de [adres 5]. Op verzoek van de bank hebben partijen in 2006 bij de ING een en/of rekening met nummer [rekening 2] geopend en is het gebruik van de rekening bij de Rabobank met nummer [rekening 1] komen te vervallen. Volgens de vrouw is de gezamenlijke ING rekening [rekening 2] vanaf dat moment gebruikt voor alle lasten en inkomsten van partijen, met uitzondering van de inkomsten en lasten die betrekking hadden op [adres 6] en de [adres 7].

Hoewel op de ING rekening met nummer [rekening 2] derhalve verschillende geldstromen door elkaar hebben gelopen en niet duidelijk is wat met welk geld betaald is, staat vast dat alle inkomsten en alle lasten van de [adres 2+3] zijn verlopen via deze rekening. Nu daarnaast uit de door de man als productie 7 overgelegde proefsaldibalansen genoegzaam blijkt dat de baten in de periode vanaf 2003 tot en met 2013 jaarlijks substantieel hoger waren dan de lasten van [adres 2+3], is de rechtbank van oordeel dat alle lasten van [adres 2+3] moeten worden geacht te zijn voldaan uit de huuropbrengsten van deze panden. In de door de man als productie 5 overgelegde aangifte Inkomstenbelasting 2013 is voorts vermeld dat partijen nimmer op de drie hypotheken die op [adres 1] rusten hebben afgelost. De man heeft ter zitting, desgevraagd, laten weten dat dit vermoedelijk niet geheel juist is, omdat de vrouw een bedrag van € 13.600,00 heeft afgelost op de hypotheek van € 136.134,00 in december 2012. De rechtbank stelt vast dat van enige andere aflossing niet is gebleken. Voor zover de vrouw zich op het standpunt stelt dat dit wel is gebeurd, heeft zij dit niet onderbouwd. De rente die door partijen is betaald ter zake van de hypothecaire leningen die zijn aangegaan voor de verbouwing van de [adres 1] en de aanschaf van het plezierjacht, wordt - zoals te doen gebruikelijk - aangemerkt als kosten van de huishouding en komt als zodanig niet voor verrekening in aanmerking.

Dit leidt tot de conclusie dat de man naar het oordeel van de rechtbank - tegenover de stellingen van de vrouw - voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er geen overgespaard inkomen van partijen is geïnvesteerd in de panden aan de [adres 2+3] en [adres 1] en dat er ter zake van deze panden dus geen plicht tot verrekening bestaat. De rechtbank volgt de vrouw niet in haar stelling dat deze uitkomst naar de maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, nu bij huwelijksvoorwaarden in beginsel geen ruimte is voor toepassing van de redelijkheid en billijkheid en de vrouw daarbij heeft nagelaten haar stelling te onderbouwen. Dit betekent dat de panden aan de [adres 2+3] en [adres 1] ook niet hoeven te worden getaxeerd, zoals door de vrouw is betoogd.

De rechtbank ziet op basis van hetgeen door de vrouw is aangevoerd evenmin aanleiding een financieel onderzoek te gelasten om de vrouw in de gelegenheid te stellen te onderzoeken of zij een vordering op de man heeft, temeer nu ter zitting is gebleken dat de vrouw altijd zelf de administratie van partijen heeft gevoerd. Een procedure als deze leent zich er bovendien niet voor om te bezien of zich in de periode vanaf 1 januari 1995 tot en met 10 juli 2014 wellicht onregelmatigheden in de financiële huishouding van partijen hebben voorgedaan. De vrouw heeft ter zitting nog aangeboden om zelf een boekenonderzoek te verrichten nadat de man op grond van 843a Rv is bevolen de volledige boekhouding aan de vrouw af te geven. Gezien het bovenstaande is ook een dergelijk onderzoek niet aan de orde, dit nog los van het feit dat het aanbod van de vrouw wordt aangemerkt als tardief en in strijd met de goede procesorde. Tot zover worden de verzoeken van de vrouw derhalve afgewezen.

2.6.13.

Wat betreft de overige aanvullende verzoeken van de vrouw (zie hiervoor onder 2.6.1.) heeft de man ter zitting toegelicht dat het bedrag van € 115.000,00 (waarvoor een hypothecaire geldlening van € 111.500,00 was aangegaan), na teruglevering van het plezierjacht op 22 augustus 2006 door de heer Brusse in twee delen is teruggestort op de ING en/of rekening met nummer [rekening 2]. Hiervan is op 14 september 2006 door de vrouw een bedrag van € 100.000,00 overgeboekt naar de rekening van de man bij de Rabobank met nummer [rekening 1], die destijds gebruikt werd voor het onroerend goed. Vervolgens is dit bedrag op 20 september 2006 door de vrouw weer teruggeboekt naar de en/of rekening met nummer [rekening 2] en is dit uiteindelijk op 28 september 2006 terechtgekomen op de Postbank Deposito spaarrekening van de VOF van partijen.

De man heeft verder ter zitting verklaard dat de door de vrouw genoemde hypotheken met nummers 33.64.96.9078 en 33.64.97.1420 niet meer bestaan en dat daarvoor in de plaats is getreden de hypotheek met nummer 33.64.923.295 bij de Rabobank, die rust op het pand aan de Dorpsstraat 36.

Voornoemde toelichting van de man komt de rechtbank plausibel voor. Onder deze omstandigheden kan de vrouw niet volstaan met de enkele stelling, dat zij vermoedt dat de man het vrijgekomen bedrag na teruglevering van het plezierjacht heeft geïnvesteerd in zijn privévermogen. Dat de vrouw de boekhouding van partijen niet onder zich heeft, maakt dit niet anders, aangezien het en/of rekeningen betreft die zij kan inzien. De vrouw heeft bovendien niet weersproken dat zij de overboekingen zelf heeft gedaan (omdat de man tot twee jaar geleden niet kon internetbankieren). De overige aanvullende verzoeken van de vrouw worden derhalve eveneens afgewezen.

Extra perceel grond [adres 1]

2.6.14.

De man stelt dat hij op 22 december 2003 een perceel bij de woning [adres 1] uit de nalatenschap van zijn vader heeft verkregen voor een bedrag van fl. 225.000,00. De koopprijs is verrekend met vordering van de man op de nalatenschap van fl. 158.227,50. Het restant van de koopprijs is omgezet in een geldlening van fl. 71.800,51. De moeder heeft de man op dezelfde datum een bedrag van fl. 41.613,75 geschonken. Het resterende deel van fl. 30.187,00 (€ 13.698,26), stelt de man in maandelijkse termijnen van € 450,00 te hebben afgelost met huurinkomsten van de [adres 2+3]. Er zijn dus geen overgespaarde inkomsten aangewend voor aankoop van dit extra perceel grond. Het perceel dient bovendien als apart vermogensbestanddeel te worden meegenomen, aldus de man. Ter zitting heeft de man zijn stelling herhaald, zij het dat hij nu ineens heeft gesproken van een aankoop in euro’s.

2.6.15.

De vrouw heeft in de processtukken in algemene zin aangevoerd dat zij met overgespaarde inkomsten heeft meebetaald aan de verwerving van het perceel grond, zodat er verrekend dient te worden.

In aanvulling hierop heeft de vrouw ter zitting gesteld dat de man destijds met zijn moeder een koopsom van € 75.000,00 is overeenkomen, die in maandelijkse termijnen van € 400,00 is afgelost. Bij het viergesprek van partijen is bovendien aan de orde gekomen dat er nog een bedrag van € 11.000,00 openstaat, waarvan partijen ieder nog de helft zouden moeten voldoen.

2.6.16.

Vast staat dat de man het perceel grond in 2003 in eigendom heeft verkregen. Gezien artikel 3 van de huwelijkse voorwaarden heeft de vrouw recht op een nominale vergoeding, indien en voor zover – al dan niet op basis van het bewijsvermoeden – wordt geoordeeld dat het perceel is gefinancierd met overgespaard inkomen. Ter discussie tussen partijen staat of, en zo ja, hoe het perceel is gefinancierd.

De man spreekt aanvankelijk in de processtukken over guldens en een resterende schuld van € 13.698,26, die in maandelijkse termijnen van € 450,00 is afbetaald en dat deze afbetaling niet is geschied uit overgespaarde inkomsten. De man verwijst naar diverse stukken van de notaris (producties 10 tot en met 13). De toelichting onder punt 27 van het verweerschrift tevens zelfstandig verzoek op die stukken, kan de rechtbank niet rijmen met de inhoud van de door de man overgelegde aktes. De rechtbank leest in de aktes dat de man op enig moment nog een schuld had aan zijn moeder van € 71.800,51 (productie 11) en dat er een schenking is geweest van € 18.883,50 (productie 12), op basis waarvan de man derhalve nog een bedrag van € 52.917,00 aan zijn moeder verschuldigd zou zijn. Aan het einde van de zitting heeft de man bovendien nog een opmerking gemaakt die een ander licht op deze stukken zouden kunnen werpen, namelijk dat de man niets meer aan zijn moeder hoefde te betalen.

De vrouw heeft op haar beurt eerst ter zitting gesteld dat sprake was van een schuld aan de moeder van de man van € 75.000,00, die in maandelijkse termijnen van € 400,00 is afgelost uit overgespaarde inkomsten en dat thans nog € 11.000,00 resteert.

Op grond van hetgeen door partijen is aagevoerd, kan de rechtbank niet vaststellen of er een deel van het perceel is gefinancierd, of er is afgelost en, zo ja, met welk geld. Deze post is ter zitting onderbelicht gebleven. De rechtbank zal daarom, alvorens te beslissen, partijen in de gelegenheid stellen hun standpunten op dit onderdeel nader toe te lichten en te onderbouwen.

Polissen Zwitserleven Belegpensioen

2.6.17.

Tijdens het huwelijk heeft de man twee polissen Belegpensioen Zwitserleven op zijn naam afgesloten ( [Polis 1] en [Polis 2] ), waarvan de polis met nummer [Polis 1] een koopsompolis betreft.

Volgens de man zijn deze polissen afgesloten als oudedagsvoorziening van partijen en zijn deze bekostigd met inkomen uit zijn privévermogen.

De vrouw stelt dat het de bedoeling van partijen was om één polis op haar naam te stellen en de andere polis op naam van de man en dat de inleg en de premies zijn voldaan uit te verrekenen inkomsten.

2.6.18.

Ter zitting heeft de man verklaard dat hij ermee kan instemmen dat de helft van de waarde van deze polissen aan de vrouw toekomt. Ondanks het feit dat de polissen (onverhoopt) op zijn naam stonden, zijn deze voor een gezamenlijk doel aangegaan. De rechtbank gaat ervan uit dat de man dit zal bewerkstelligen en dat rekening gehouden wordt met een eventuele belastinglatentie.

Eenvoudige gemeenschappen

Onroerend goed

2.6.19.

Ter financiering van de gezamenlijke panden zijn partijen een hypotheek aangegaan bij de Rabobank met nummer [hypotheek 3] ter hoogte van € 14.344,00, een hypotheek bij de ING bank met nummer [hypotheek 4] ter hoogte van € 347.500,00 en een hypotheek bij ING bank met nummer [hypotheek 5] ter hoogte van € 530.000,00.

2.6.20.

Ter zitting zijn partijen het erover eens geworden dat zij de onroerende zaken die hen gezamenlijk in onverdeeld eigendom toebehoren, bindend zullen laten taxeren door de makelaars [naam 1] en [naam 2]. Partijen zullen deze taxateurs vragen om gezamenlijk tot één rapport te komen, aan de hand waarvan partijen de onroerende zaken in onderling overleg zullen verdelen.

VOF

2.6.21.

Partijen hebben samen de [bedrijfsnaam]. Geen van partijen wil de VOF na de echtscheiding voortzetten. Ter zitting hebben partijen afgesproken dat zij de VOF in goed overleg zullen verkopen of liquideren. Hierbij geldt het wettelijke uitgangspunt dat een eventuele opbrengst bij helfte gedeeld dient te worden en dat eventuele schuld bij helfte gedragen moet worden.

Banksaldi

2.6.22.

Partijen hebben gezamenlijk de volgende bankrekeningen:

ING bank [rekening 3] + [rekening 4] toprente

ING bank [rekening 5]

ING bank [rekening 1] + toprente

ING bank [rekening 6]

ING bank [rekening 7]

2.6.23.

Ter zitting zijn partijen het erover eens geworden dat zij de saldi van voornoemde bankrekening per peildatum 11 juli 2014 bij helfte zullen delen en dat de bankrekeningen daarna zullen worden opgeheven.

Voertuigen

2.6.24.

Partijen hebben gezamenlijk de volgende voertuigen:

 auto, Austin Martin [kenteken 1]

 auto, Audi A4 [kenteken 2]

 auto, Nissan [kenteken 3] (zakelijk, dus meenemen bij liquidatie VOF)

 Quat, [kenteken 4]

 drie legervoertuigen

 boot, Sea Ray Pachanga 22

2.6.25.

Ter zitting zijn partijen het erover eens geworden dat de man de gezamenlijke voertuigen zal verkopen en dat partijen de verkoopopbrengst bij helfte zullen delen, waarbij de man de vrouw op de hoogte zal houden van de ontwikkelingen rondom de verkoop. Voor zover de man nog heeft bedoeld de rechtbank te verzoeken te bepalen dat de verkoopopbrengst aangewend dient te worden ter aflossing van gemeenschappelijke hypotheekschulden, zal dit verzoek - wegens het ontbreken van een wettelijke grondslag - worden afgewezen.

Inboedel

2.6.26.

Ter zitting hebben partijen aangegeven dat zij de verdeling van de inboedel van de echtelijke woning in onderling overleg zullen regelen, zodat de rechtbank ook daarover geen beslissing hoeft te nemen.

3 De beslissing

De rechtbank:

3.1.

spreekt de echtscheiding uit tussen partijen, gehuwd te Castricum op 26 juni 1992;

3.2.

bepaalt dat de vrouw tegenover de man het recht heeft om in de woning aan het adres [adres 1] te Castricum te blijven wonen en de tot de inboedel daarvan behorende zaken te blijven gebruiken tot zes maanden na inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand, als zij de woning ten tijde van die inschrijving bewoont. De vrouw dient voor dat gebruik een vergoeding aan de man te betalen van € 886,00 per maand;

3.3.

verklaart deze beslissing, behoudens de echtscheiding, tot zover uitvoerbaar bij voorraad;

3.4.

wijst tot zover het meer of anders verzochte af;

3.5.

verstaat dat partijen het erover eens zijn dat de vrouw recht heeft op nominale vergoeding door de man van een bedrag van € 13.600,00;

3.6.

verstaat dat partijen het erover eens zijn dat de man zal bewerkstelligen dat de helft van de waarde van de polissen Belegpensioen Zwitserleven met nummer [Polis 1] en [Polis 2] aan de vrouw toekomt;

3.7.

verstaat dat partijen het er ter zake van de verdeling van de eenvoudige gemeenschappen over eens zijn dat:

zij de onroerende zaken die hen gezamenlijk in onverdeeld eigendom toebehoren, bindend zullen laten taxeren door [naam 1] en [naam 2], dat zij deze makelaar-taxateurs zullen vragen om gezamenlijk tot één rapport te komen, en dat zij aan de hand daarvan de onroerende zaken in onderling overleg zullen verdelen;

zij de [bedrijfsnaam] in overleg zullen verkopen of liquideren;

zij de saldi op de onder 2.6.22. genoemde bankrekeningen per peildatum 11 juli 2014 bij helfte zullen delen;

de man de gezamenlijke voertuigen zoals genoemd onder 2.6.24. zal verkopen en dat partijen de verkoopopbrengst bij helfte zullen delen;

de inboedel in onderling overleg wordt verdeeld.

3.8.

houdt de beslissing over het extra perceel aan de [adres 1] te Castricum aan teneinde partijen in de gelegenheid te stellen om hun standpunten op dit onderdeel nader toe te lichten en te onderbouwen zoals overwogen onder 2.6.16. van deze beschikking. Partijen wordt verzocht de rechtbank uiterlijk op 3 februari 2016 te berichten.

Deze beschikking is gegeven door mr. M.E. Allegro, voorzitter, en mrs. A.S. Friedberg en J.L. Roubos, rechters, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. R.M. van Diepen op 13 januari 2016.

Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature